In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 26 november 2020, heeft de kantonrechter L. Jongen geoordeeld over het verzoek van een bewindvoerder om ontslag en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder. De huidige bewindvoerder verzocht om ontslag vanwege de beëindiging van zijn bedrijfsvoering. De kantonrechter heeft het verzoek toewijsbaar geacht en de bewindvoerder ontslagen, terwijl de voorgestelde opvolgend bewindvoerder is benoemd. Belangrijk in deze zaak is dat de kantonrechter heeft bepaald dat de kosten van de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend bewindvoerder niet voor rekening van de betrokkene mogen komen, aangezien het ontslag van de huidige bewindvoerder niet de keuze van de betrokkene was.
De kantonrechter heeft overwogen dat de beslissing van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die eerder een beloning voor de aanvangswerkzaamheden had toegekend, niet van invloed is op zijn beslissing. De kantonrechter verwijst naar het beleid van de Landelijke Expertgroep CBM, dat stelt dat de kosten van ontslag niet op de betrokkenen mogen worden afgewenteld, vooral niet als de bewindvoerder om persoonlijke redenen zijn werkzaamheden staakt. De kantonrechter heeft ook benadrukt dat de opvolgend bewindvoerder veel van de aanvangswerkzaamheden niet hoeft uit te voeren, omdat deze al door de huidige bewindvoerder zijn verricht.
De beschikking eindigt met de vaststelling van de jaarbeloning van de opvolgend bewindvoerder, die zal worden vastgesteld volgens de geldende regeling voor beloning van curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kantonrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken en aangegeven dat er binnen drie maanden hoger beroep kan worden ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.