ECLI:NL:RBOBR:2020:6356

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
20/395
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een subsidieaanvraag door het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. Eiseres had op 9 april 2019 een aanvraag ingediend voor een subsidie van € 20.000 voor het project 'Greenergy', maar het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van drie cumulatieve vereisten uit de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat het project voldoende inzicht biedt in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst. Hierdoor was toetsing aan de overige vereisten niet meer nodig.

Eiseres voerde aan dat haar aanvraag voldeed aan alle vereisten en dat het college niet over de benodigde expertise beschikte om de aanvraag te beoordelen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat het college wel degelijk over de benodigde expertise beschikt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/395

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college
(gemachtigden: mr. P.M.C. van Driel-Faasen en drs. S.M. Koppert).

Procesverloop

Met het besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres voor subsidie op grond van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015 (de Subsidieregeling) afgewezen.
Met het besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 december 2020. Voor eiseres is haar bestuurder [naam] naar de zitting gekomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 9 april 2019 dient eiseres bij het college op grond van de Subsidieregeling een aanvraag in voor subsidie van € 20.000 voor het project “Greenergy”.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag neemt het college het primaire besluit. Daarin staat dat de aanvraag niet voldoet aan drie vereisten zoals opgenomen in artikel 2.3, eerste lid, van de Subsidieregeling. Er is volgens het college niet voldaan aan de vereisten dat:
  • het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst (sub b),
  • het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst waarop het project betrekking heeft, in technische of financiële zin voldoende risicovol is om het project te rechtvaardigen (sub c) en
  • het project voldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst (sub d).
1.3.
Het college verklaart het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond in navolging van het advies van 25 november 2019 van zijn bezwaarschriftencommissie.
Het standpunt van eiseres
2. In beroep voert eiseres kortgezegd aan dat haar aanvraag aan alle vereisten van de Subsidieregeling voldoet en dat daarom de door haar aangevraagde subsidie moet worden toegekend. Verder stelt eiseres dat het college niet over de benodigde expertise beschikt om een aanvraag als hier aan de orde deugdelijk te kunnen beoordelen, terwijl haar bestuurder chemisch technoloog, bioprocestechnoloog en bedrijfskundige is en als zodanig wel over de benodigde expertise beschikt. Ook is de rol van de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) volgens eiseres onduidelijk. Tot slot verzoekt eiseres aan de rechtbank om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur het college op te dragen om alle stukken over “Greenergy” te openbaren die zijn gewisseld tussen Stimulus – die de Subsidieregeling voor het college uitvoert – en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Het standpunt van het college
3. Het college blijft bij zijn standpunt dat de aanvraag van eiseres niet voldoet aan de onder 1.2. genoemde vereisten en is verder van oordeel dat hij over voldoende expertise beschikt om de aanvraag te kunnen beoordelen. Het college zegt over (de rol van) de BOM dat daar deskundigen werkzaam zijn met een technische en bedrijfskundige achtergrond (zoals ingenieurs en bedrijfskundigen), en dat het college de BOM informeel raadpleegt als hij met name technologische deskundigheid mist om een aanvraag te kunnen beoordelen. Het college geeft met betrekking tot het openbaarmakingsverzoek van eiseres aan de rechtbank aan dat zij dit niet bij de rechtbank maar rechtstreeks bij het college moet indienen. Volgens het college valt het verzoek in deze procedure, waar de afwijzing van een subsidieaanvraag aan de orde is, buiten de omvang van het geding.
Het oordeel van de rechtbank
4. De eerste beroepsgrond van eiseres is dat haar aanvraag aan alle vereisten van de Subsidieregeling voldoet. De rechtbank zal in dat kader eerst beoordelen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde dat het project voldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst (artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder d, van de Subsidieregeling).
4.1.
De rechtbank stelt met het college vast dat eiseres wel stelt dat ontwikkelaars en lokale overheden op internationaal niveau serieuze interesse tonen in het project, maar dat nergens uit blijkt dat dit ook zo is. Ook is de rechtbank van oordeel dat in de aanvraag niet wordt omschreven hoe uiteindelijk geld zal worden verdiend met het project en met welke partners er in dat kader zal worden samengewerkt. Verder heeft eiseres op de zitting erkend dat er geen businessplan op tafel ligt waaruit de economische haalbaarheid kan worden afgeleid en de randvoorwaarden waarbinnen het project geacht wordt haalbaar te zijn, niet worden omschreven of op afdoende wijze worden uitgewerkt.
4.2.
Eiseres heeft hierover gezegd dat het in dit stadium van de ontwikkelingen ook niet mogelijk is om op deze punten in te gaan. Volgens eiseres is de aangevraagde subsidie juist nodig om onderzoek te doen waardoor op de hiervoor genoemde punten duidelijkheid kan worden verkregen. Eiseres stelt ook dat de RVO, Stimulus en de BOM doorschieten in een academische benadering van de aanvraag en zij uit het oog verliezen dat het hier om een MKB-regeling gaat die naar zijn aard laagdrempelig zou moeten zijn.
4.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Eiseres heeft, in haar poging om aan te tonen dat zij aan de voorwaarde voldoet, immers zelf gesteld dat ontwikkelaars en lokale overheden op internationaal niveau serieuze interesse tonen in het project. Het is in dat geval alleszins redelijk om te verlangen dat eiseres bewijs van deze stelling levert en dat heeft zij niet gedaan. Verder heeft het college onvoldoende weersproken gesteld dat eiseres in haar aanvraag geen aandacht aan de markt besteedt doordat eiseres geen inzicht geeft in de vragen op welke doelgroep zij zich wil gaan richten, welk probleem zij voor deze doelgroep gaat oplossen en of de doelgroep wel op deze oplossing zit te wachten. Dat het, gelet op de stand van de techniek en de marktontwikkelingen voor eiseres niet mogelijk zou zijn daar (dieper) op in te gaan, is door eiseres onvoldoende onderbouwd.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het college terecht heeft besloten dat de aanvraag van eiseres niet voldoet aan het onder 4. genoemde vereiste. Gelet hierop hoeft de rechtbank niet meer te beoordelen of de aanvraag van eiseres tevens terecht is afgewezen op het niet voldoen aan de overige onder 1.2. genoemde vereisten. De vereisten zijn immers cumulatief geformuleerd. Dat betekent dat nu aan één van de vereisten niet is voldaan, het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, in zoverre standhoudt. De beroepsgrond faalt.
5. De beroepsgronden van eiseres, dat het college over onvoldoende expertise beschikt om een aanvraag als hier aan de orde te kunnen beoordelen en dat de rol van de BOM onduidelijk is, zijn door het college gemotiveerd weersproken. Gelet daarop lag het op de weg van eiseres om bewijs van haar stellingen te leveren. Dat heeft eiseres onvoldoende gedaan. De verwijzing naar de expertise van haar bestuurder onderbouwt slechts dat hij over bepaalde expertise beschikt en niet dat het college daar niet over beschikt. Verder heeft het college inzichtelijk toegelicht hoe het, al dan niet met behulp van de BOM, over de benodigde expertise beschikt om aanvragen als hier aan de orde te kunnen beoordelen. De beroepsgronden slagen niet.
6. Eiseres stelt in haar aanvullend beroepschrift dat het college haar aanvraag heeft afgewezen door die te vergelijken met andere (wel gehonoreerde) aanvragen en in strijd met artikel 3.7, vierde lid, van de Subsidieregeling geen loting heeft toegepast. Ook stelt zij dat bij de afwijzing een rol heeft gespeeld dat haar bestuurder wordt verdacht van valsheid in geschrifte in het kader van een andere subsidieaanvraag van een andere besloten vennootschap waar hij ook bestuurder van is. Dit alles blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de motivering van het primaire en het bestreden besluit en de stellingen van eiseres zijn verder door het college op de zitting gemotiveerd bestreden. De beroepsgronden falen.
7. Het openbaarmakingsverzoek van eiseres valt om de door het college gegeven redenen, zoals weergegeven onder 3., buiten de omvang van het geding.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzitter, en mr. S.D.M. Michael en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.