ECLI:NL:RBOBR:2020:6278

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
01/060228-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige verkrachting van twee oudere vrouwen met vrijheidsberoving en schadevergoeding

Op 16 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van de gewelddadige verkrachting van twee vrouwen, die meer dan 40 jaar ouder waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren. De slachtoffers hebben zich als benadeelde partij gesteld en naast materiële schadevergoeding is aan elk van hen een immateriële schadevergoeding van € 15.000,-- toegekend. De zaak kwam aan het licht na meldingen van verkrachtingen in Eindhoven, waarbij de verdachte werd aangehouden op basis van zijn locatie, die via zijn telefoon was achterhaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen en hen daarbij van hun vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als consistent en geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verdediging van de verdachte ontkende dat er sprake was van geweld of dwang. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en diefstal van de telefoon van een van de slachtoffers, omdat het bewijs daarvoor niet voldoende was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.060228.20
Datum uitspraak: 16 december 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1999,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 juni 2020, 11 september 2020 en 2 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 mei 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 september 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1] ( [geboortejaar 2] 1952) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, een kus wilde en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel gepakt/gegrepen en/of vastgehouden en/of (hard) in de keel geknepen en/of
- die [slachtoffer 1] een kus op de mond gegeven en/of
- die [slachtoffer 1] bij haar gezicht vastgepakt/vastgehouden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] een tongzoen gegeven en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij seks wilde en/of
- (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] tegenstribbelde, haar (wederom) bij de keel en/of armen gepakt met zijn, verdachtes, handen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, gezegd dat hij haar gaat doden, althans woorden van soortgelijke strekking en/of
- toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, haar broek uitgetrokken en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] laten omdraaien en zijn penis tegen de billen en/of anus van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gehouden;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk
- tegen de muur te duwen en/of te gooien en/of
- in het toilet te duwen en/of
- de deur van dat toilet te blokkeren;
3.
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met zijn hand(en) de keel van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd en/of gehouden en/of daarbij meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd dat hij haar wil doden en/of dat zij zal sterven, althans woorden van soortgelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 2] ( [geboortejaar 3] 1956) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] met zijn hand(en) bij de schouder(s) gepakt en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal, met de vuist(en) in/tegen het gezicht/wang geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer 2] op de grond gegooid/geduwd en/of
- de kleding/trui van die [slachtoffer 2] strak om haar nek getrokken en/of gehouden en/of
- een mes gepakt en/of dat mes aan die [slachtoffer 2] getoond en/of dat mes naast de nek van die [slachtoffer 2] gehouden en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, steekbeweging(en) gemaakt met een mes richting het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- met een mes de kleding van die [slachtoffer 2] kapot gesneden en/of de kleding van die [slachtoffer 2] uitgetrokken en/of
- (vervolgens) zijn, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gestopt en/of gehouden en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of gehouden en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) de borsten van de [slachtoffer 2] betast/aangeraakt;
5.
hij op of omstreeks 6 maart 2020 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, de hals van de trui/kleding (langdurig) strak heeft getrokken om de nek van die [slachtoffer 2] en/of vast heeft gehouden en/of daarbij meermalen, althans eenmaal, heeft gezegd dat hij haar wil doden en/of I will kill you” en/of dat zij zal sterven, althans woorden van soortgelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 21 februari 2020 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Huawei), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmotivering.

Inleiding.
In de vroege ochtend van 7 maart 2020 komt bij de politie een melding binnen van een verkrachting van een vrouw, mevrouw [slachtoffer 2] , in haar woning in Eindhoven. Zij zou die nacht onder bedreiging van een mes zijn verkracht door een man die zij al enige tijd kende. De politie heeft middels het telefoonnummer van verdachte zijn exacte locatie kunnen herleiden en verdachte is nog dezelfde dag aangehouden met betrekking tot deze melding.
Na de aanhouding van verdachte bleek dat verdachte reeds werd gezocht in verband met een melding van een verkrachting van een andere vrouw, mevrouw [slachtoffer 1] , eveneens in haar eigen woning in Eindhoven, op 21 februari 2020. Ook hierbij zou sprake zijn geweest van het gebruik van geweld en daarnaast zou de verdachte het slachtoffer vervolgens in het toilet hebben opgesloten en haar telefoon hebben meegenomen. Mevrouw [slachtoffer 1] kende de verdachte tot die dag niet. Zij werkte die middag in haar tuin en de langslopende verdachte had spontaan aangeboden haar te helpen. Daarna heeft zij verdachte als dank voor zijn hulp iets te drinken aangeboden. De politie had verdachte in verband met deze melding niet eerder kunnen aanhouden, omdat zijn verblijfplaats onbekend was.
Verdachte is meerdere malen door de politie gehoord over de twee verdenkingen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij inderdaad seks heeft gehad met de twee vrouwen in hun woningen, maar dat beide keren sprake was van vrijwilligheid.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij mevrouw [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] heeft verkracht en dat hij hen daarbij heeft geprobeerd te doden door hun keel dicht te knijpen. Daarnaast wordt hem verweten dat hij mevrouw [slachtoffer 1] na de verkrachting in het toilet van haar woning heeft opgesloten en vervolgens haar telefoon heeft gestolen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de zes ten laste gelegde strafbare feiten bewezen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat zij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de verklaringen van de slachtoffers. Deze verklaringen worden ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. Daarnaast versterken de verklaringen elkaar, doordat de door de slachtoffers beschreven gedragingen van verdachte zeer overeenkomen. Ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] acht de officier van justitie eveneens bewezen dat verdachte haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en dat hij haar mobiele telefoon heeft gestolen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij alle feiten ontkent. Volgens verdachte heeft de seks vrijwillig plaatsgevonden en is er geen sprake geweest van geweld. Indien de rechtbank verdachte niet volgt en uitgaat van de verklaringen van aangeefsters, heeft de raadsvrouw subsidiair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de pogingen tot doodslag. Volgens de raadsvrouw is onvoldoende bekend over de duur en de kracht waarmee zou zijn geknepen en kan het ten laste gelegde ook niet worden afgeleid uit het letsel van aangeefsters. Daarnaast dient verdachte te worden vrijgesproken van de diefstal van de telefoon, omdat hiervoor onvoldoende bewijs in het procesdossier aanwezig is.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak voor de poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat verdachte op 21 februari 2020 meerdere malen de keel van aangeefster [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen en dichtgehouden. Aangeefster heeft hierover gedetailleerd verklaard en haar verklaring vindt steun in de medische informatie van de forensisch geneeskundige van het Catharina Ziekenhuis. Uit deze informatie is gebleken dat aan weerszijden van de hals en ter hoogte van de nek van het slachtoffer meerdere bloeduitstortingen, roodheid en excoriaties zijn aangetroffen.
De vraag is vervolgens of de verdachte door het dichtknijpen van de keel opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het overlijden van aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat dit op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld en overweegt hiertoe als volgt.
Onder omstandigheden kan het dichtknijpen van de keel leiden tot de dood, maar dit is niet vanzelfsprekend het geval. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de belevenis van het slachtoffer (dat zij dacht dat zij zou gaan sterven), is die enkele gewaarwording onvoldoende om te kunnen constateren dat er hard en lang genoeg is geknepen om haar te kunnen laten overlijden. Uit het dossier kan niet goed worden afgeleid wat de kracht en intensiteit van het dichtknijpen van de keel is geweest. De aangifte is onvoldoende concreet en ook uit de aard en de ernst van het geconstateerde letsel bij het slachtoffer kan niet worden afgeleid dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster in het leven zou roepen. Er is geconstateerd dat het letsel past bij de verhaalde toedracht, maar niet is vermeld dat er concrete aanwijzingen waren van handelingen die zouden kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer. Er zijn bij het slachtoffer geen puntbloedingen geconstateerd ter hoogte van de oogbindvliezen. Verder is het slachtoffer niet buiten bewustzijn geraakt en de genezingsverwachting van het letsel bedroeg naar verwachting enkele dagen. Het gegeven dat verdachte op twee verschillende momenten de keel heeft dichtgeknepen, maakt op zichzelf niet dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Dat verdachte bij het dichtknijpen heeft gezegd dat hij haar wilde doden en dat zij zou sterven, maakt bovenstaande niet anders. Van belang is of verdachte met zijn handelen minstens bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het intreden van de dood van het slachtoffer. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen kan dit niet worden vastgesteld waardoor de rechtbank verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Vrijspraak voor de poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer 2] .
De rechtbank is eveneens van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat verdachte in de avond van 6 op 7 maart 2020 de keel van aangeefster [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt door haar trui strak om haar nek te trekken en vast te houden. Ook slachtoffer [slachtoffer 2] heeft hierover een uitvoerige verklaring afgelegd bij de politie en haar verklaring wordt ondersteund door het bij haar aangetroffen letsel. Uit de medische informatie van de forensisch geneeskundige van het Catharina Ziekenhuis komt naar voren dat het aspect, beloop en lokalisatie van het snoerspoor past bij strangulatie en dat de bloeduitstortingen aan de
rechterzijde van de hals duiden op bijkomende stompe krachtsinwerkingen. Er zijn ook bij dit slachtoffer geen puntbloedingen geconstateerd ter hoogte van de oogbindvliezen.
Ook in het geval van slachtoffer [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier onvoldoende kan worden afgeleid met welke kracht en intensiteit de verwurgingshandelingen – in dit geval met de trui om de nek van het slachtoffer – hebben plaatsgevonden. De uitlatingen van verdachte dat hij het slachtoffer wilde doden en dat zij zou sterven, maakt bovenstaande niet anders. Of sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van het slachtoffer kan niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Vrijspraak voor de diefstal van de telefoon van slachtoffer [slachtoffer 1] .
Verdachte wordt onder feit 6 verweten dat hij de telefoon van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gestolen.
In het procesdossier is ten aanzien van de diefstal van de telefoon een proces-verbaal van aangifte opgenomen. Deze aangifte wordt noch in het procesdossier noch door het verhandelde ter terechtzitting ondersteund door een ander bewijsmiddel. In de gegeven situatie is niet voldaan aan het bewijsminimum, zodat het onder 6 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank acht om redenen als hiervoor overwogen, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3, 5 en 6 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Nadere bewijsoverwegingen.

De verkrachting en vrijheidsberoving van slachtoffer [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2).
Verdachte wordt verweten dat hij op 21 februari 2020 slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verkracht en haar vervolgens van haar vrijheid heeft beroofd door haar op het toilet op te sluiten. De verklaring van het slachtoffer is consistent en zeer gedetailleerd. Daarnaast wordt haar verklaring, waaronder specifieke details daarvan, ondersteund door het letselrapportage en de verklaring van haar buurvrouw. De buurvrouw heeft verklaard dat zij het slachtoffer vanuit haar woning om hulp hoorde roepen en zij heeft het slachtoffer vervolgens – terwijl de toegang tot het toilet van buitenaf was gebarricadeerd – opgesloten op het toilet aangetroffen.
De verklaring van verdachte dat sprake zou zijn geweest van vrijwillige seks acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, gelet op het aangetroffen letsel bij het slachtoffer en het gegeven dat zij opgesloten op het toilet is aangetroffen.
De verkrachting van slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 4).
Verdachte wordt verweten dat hij in de nacht van 6 op 7 maart 2020 slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verkracht. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer over wat die nacht in haar woning heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft een consistente en zeer gedetailleerde verklaring afgelegd bij de politie. Haar verklaring wordt op meerdere onderdelen ondersteund door het geconstateerde letsel en de op het mes aangetroffen vezels van de beha van het slachtoffer.
De verklaring van verdachte dat sprake zou zijn geweest van vrijwillige seks acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, gelet op het aangetroffen letsel bij het slachtoffer en de bevestiging van het gebruik van het mes door verdachte op basis van de NFI rapportage.
De rechtbank zal deze drie feiten wettig en overtuigen bewezen verklaren.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1.
op 21 februari 2020 te Eindhoven door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] ( [geboortejaar 2] 1952) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij, verdachte, een kus wilde en
- die [slachtoffer 1] bij de keel gegrepen en vastgehouden en hard in de keel geknepen en
- die [slachtoffer 1] een kus op de mond gegeven en
- die [slachtoffer 1] bij haar gezicht vastgepakt/vastgehouden en vervolgens die [slachtoffer 1] een tongzoen gegeven en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij seks wilde en
- vervolgens toen die [slachtoffer 1] tegenstribbelde, haar wederom bij de keel en armen gepakt met zijn, verdachtes, handen en
- tegen die [slachtoffer 1] meermalen gezegd dat hij haar gaat doden en
- toen die [slachtoffer 1] op de grond lag, haar broek uitgetrokken en
- vervolgens zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en gehouden en
- vervolgens die [slachtoffer 1] laten omdraaien en zijn penis tegen de billen en anus van die [slachtoffer 1] geduwd en gehouden;
Ten aanzien van feit 2.
op 21 februari 2020 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] opzettelijk en wederrechtelijk
- tegen de muur te duwen en/of te gooien en
- in het toilet te duwen en
- de deur van dat toilet te blokkeren;
Ten aanzien van feit 4.
op of omstreeks 6 maart 2020 te Eindhoven door geweld en door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] ( [geboortejaar 3] 1956) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] met zijn handen bij de schouders gepakt en vastgehouden en
- die [slachtoffer 2] meerdere malen met de vuisten in het gezicht gestompt en
- die [slachtoffer 2] op de grond gegooid/geduwd en
- de trui van die [slachtoffer 2] strak om haar nek getrokken en gehouden en
- een mes gepakt en dat mes aan die [slachtoffer 2] getoond en dat mes naast de nek van die [slachtoffer 2] gehouden en
- meerdere malen steekbewegingen gemaakt met een mes richting het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- met een mes de kleding van die [slachtoffer 2] kapot gesneden en de kleding van die [slachtoffer 2] uitgetrokken en
- vervolgens zijn, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gestopt en gehouden en
- vervolgens zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en gehouden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft zij het opleggen van een contact- en een locatieverbod gevorderd ten aanzien van beide slachtoffers voor de duur van vijf jaren, met voor elke overtreding een hechtenis van twee weken bij het overtreden van de verboden, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregelen. De officier van justitie heeft subsidiair nog benadrukt dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet uitvoerbaar is gelet op de verblijfsstatus van verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht acht te slaan op de psychische toestand van verdachte en de strafeis van de officier van justitie te matigen. Ten aanzien van de gevorderde contact- en locatieverboden heeft de raadsvrouw aangevoerd in het geval van verdachte het belang bij deze maatregel ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 21 februari 2020 schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige verkrachting van een vrouw in haar eigen woning. Na zijn daad heeft hij haar van haar vrijheid beroofd door haar in het toilet op te sluiten. Twee weken later, in de avond en nacht van 6 op 7 maart 2020, heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan een zeer gewelddadige verkrachting van een vrouw in haar eigen woning.
Beide vrouwen waren ruim 40 jaar ouder dan verdachte. Beide vrouwen verzochten verdachte op enig moment om hun woning te verlaten, waarna het explosieve geweld van verdachte tegen hen begon. Beide vrouwen heeft hij de keel dichtgeknepen en hij heeft hen er met fors geweld toe gedwongen zijn seksueel misbruik te ondergaan.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij twee willekeurig gekozen vrouwen in hun eigen woning met grof geweld heeft verkracht. Hij heeft op gruwelijke wijze misbruik gemaakt van de door hen geboden gastvrijheid. Verdachte heeft daarmee een enorme inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en de lichamelijke integriteit van deze slachtoffers aangetast. Verdachte heeft de feiten begaan in de woning van de slachtoffers, juist de plek waar zij zich veilig en vrij moeten kunnen voelen. De slachtoffers hebben beiden verklaard dat zij op dat moment serieus voor hun leven vreesden. Zij waren door het extreme geweld zo angstig dat daardoor hun fysieke weerstand uiteindelijk werd gebroken en zij de seksuele handelingen hebben ondergaan.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaringen die zijn voorgelezen blijkt dat dit ook zo is voor deze slachtoffers. Sinds de feiten staat hun leven compleet op zijn kop en moeten zij er hard aan werken weer een toekomst te zien. Verdachte heeft bij de slachtoffers zeer grote schade aangericht. De rechtbank rekent verdachte dit zeer aan.
Het zeer gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er in het geheel niet voor terugschrikt om uit het niets zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed in het geheel niet lijkt in te zien. Ook weegt de rechtbank mee dat deze twee feiten zeer kort na elkaar begaan zijn. Daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte zijn gewelddadige gedrag niet kan bedwingen en dat sprake is van een groot risico op herhaling.
De rechtbank houdt ook rekening met de inhoud van de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten van psycholoog H.E.W. Koornstra van 29 september 2020 en psychiater J.L.M. Dinjens van 17 september 2020.
De psychiater beschrijft dat betrokkene heeft meegewerkt aan het onderzoek. Behalve de informatie van de PI was er geen verdere informatie beschikbaar. Het was niet mogelijk om een heteroanamnese te verrichten omdat betrokkene beschikt over een ongewenst vreemdelingenstatus en er geen familie of nauwverwanten in Nederland verblijven. De collaterale informatie was dus beperkt en voorts was er sprake van een taal- en cultuurbarrière die het onderzoek bemoeilijkte.
De psycholoog beschrijft dat haar onderzoek vele beperkingen kende ten gevolge van grote cultuur- en taalproblemen, waarbij haar vrouw-zijn zijn openheid niet ten goede leek te komen en irritaties snel opliepen bij uit- of doorvragen. Er konden geen referenten worden gesproken en er kwam geen enkel zicht op zijn ontwikkeling en achtergronden.
Uit de rapporten blijkt dat verdachte een moeizame en traumatische levensloop heeft gehad, waarbij hij vanuit Sierra Leone via Libië in Zwitserland en vervolgens in januari 2019 én januari 2020 in Nederland terecht is gekomen. De psychiater beschrijft hem als onthecht, getraumatiseerd en gedepersonaliseerd. De psycholoog ziet een verwaarloosd, wat narcistisch gekleurd perspectief bij verdachte waarbij hij een egocentrische en empathie loze indruk maakt. Beiden zien echter geen (sterke) aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis.
Op 15 oktober 2020 heeft Reclassering Nederland in reactie op beide rapportages nog aanvullend gerapporteerd. Zij adviseren bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte is illegaal in Nederland, heeft ook geen zicht op een verblijfstatus hier ten lande en zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek worden overgedragen aan Zwitserland. Een toezicht en andere interventies zijn daarmee niet uitvoerbaar.
De rechtbank constateert dat verdachte een traumatisch verleden kent en dat dit invloed zal hebben gehad op zijn persoon, maar kan op basis van voornoemde deskundigenrapporten niet vaststellen dat verdachte als verminderd toerekenbaar moet worden beschouwd ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde strafbare feiten. De rechtbank zal voormelde beschrijvingen omtrent de persoon van verdachte wel in enige strafmatigende zin meewegen in de op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf, voor verkrachting is dat in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden. Daarbij komen de strafverzwarende omstandigheden, in dit geval in korte tijd twee zeer gewelddadige verkrachtingen, begaan in de woning van de slachtoffers en waarbij verdachte slachtoffer [slachtoffer 1] van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij dan ook een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van
zes jaren, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank verdachte voor minder feiten veroordeelt dan waarop de officier van justitie haar strafeis heeft gebaseerd. Met name de vrijspraak voor beide pogingen tot doodslag heeft daarbij een matigend effect op de op te leggen straf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een locatie- en contactverbod aan verdachte op te leggen, gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf en het vooruitzicht dat verdachte aansluitend aan zijn detentie in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst, waarna uitzetting zal volgen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat om bovenstaande reden (uitzetting) en vanwege het enigszins gemankeerde onderzoek van de deskundigen (waarbij men niet is gekomen tot de vaststelling van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte) er niet wordt overgegaan tot het opleggen van een al dan niet voorwaardelijke maatregel tot terbeschikkingstelling, ondanks het gevaar van herhaling.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert materiële en immateriële schade, te weten:.
materiële schade:
- reiskosten 44,82 euro;
- aanschaf medicatie 174,57 euro;
- kleding broek 198,85 euro;
- kleding bh + onderbroek 59,94 euro;
- tuingereedschap 35,74 euro;
immateriële schade:
- smartengeld 30.000,00 euro;
-
Totaal gevorderde schade:
30.513,92 euro.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de immateriële schade in zijn geheel toewijsbaar en de materiële schade ten aanzien van de posten reiskosten, aanschaf medicatie en kleding toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente en met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, in het geval de rechtbank de door de verdediging bepleite vrijspraak volgt.
In het geval van een bewezenverklaring stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd tot een door de rechtbank nader te bepalen bedrag en dat de materiële schade slechts deels voor toewijzing in aanmerking kan komen, te weten de gevorderde reiskosten en het deel van de aanschaf van medicatie waarvoor de benadeelde ter onderbouwing van de schade bonnen heeft bijgevoegd. De overig gevorderde materiële schade wordt betwist en kan niet worden geverifieerd, waardoor niet is aangetoond dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bewezenverklaarde.
Beoordeling.De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde bewezen verklaarde onder feit 1 en 2 rechtstreekse schade heeft geleden. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, zoals gebleken uit het procesdossier, de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, acht de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
Ten aanzien van de materiële schadeposten acht de rechtbank toewijsbaar een bedrag van 104,08 euro, te weten de reiskosten van 44,82 euro en de aangeschafte medicatie tot een bedrag van 59,26 euro).
De vordering zal worden toegewezen voor een totaalbedrag van 15.104,08 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schadevergoeding en ten aanzien de overig gevorderde materiële schadevergoeding (posten: gevorderde aanschaf medicatie 115,31 euro, kleding en tuingereedschap 294,53 euro). Van het gedeelte van de post medicatie dat niet is onderbouwd met bonnen en ten aanzien van de immateriële schadevergoeding is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de posten voor kleding en tuingereedschap is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. Hoewel invoelbaar is dat benadeelde deze spullen niet meer wenste te gebruiken, zal de rechtbank benadeelde ook voor wat betreft deze post niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert materiële en immateriële schade.
-
materiële schade:
- reiskosten 21,- euro;
immateriële schade:
- smartengeld 30.000,- euro;
-
Totaal gevorderde schade:
30.021,- euro.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gevorderde immateriële en materiële schade in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente en met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is, in het geval de rechtbank de door de verdediging bepleite vrijspraak volgt. In het geval van een bewezenverklaring stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd tot een door de rechtbank nader te bepalen bedrag en dat de materiële schade voor toewijzing in aanmerking kan komen.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde bewezen verklaarde onder feit 4 rechtstreekse schade heeft geleden. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, zoals gebleken uit het procesdossier, de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, acht de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar. De materiele schadepost reiskosten is voldoende onderbouwd en zal eveneens worden toegewezen.
De vordering zal worden toegewezen voor een totaalbedrag van 15.021,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schadevergoeding. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 57, 60a, 242, 282.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
verkrachting;
T.a.v. feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
T.a.v. feit 4:
verkrachting.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2 en feit 4:
Een
gevangenisstraf voor de duur van 6 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
t.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van 15.104,08 euro, bestaande uit 104,08 euro materiële schade (posten: reiskosten en aanschaf medicatie) en 15.000,00 euro immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaaltdat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
t.a.v. feit 1, feit 2:
Schadevergoedingsmaatregel
Legtaan verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 15.104,08 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 110 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
t.a.v. feit 4:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van 15.021,00 euro, bestaande uit een bedrag van 21 euro materiële schade (post: reiskosten) en een bedrag van 15.000,00 euro immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaaltdat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
t.a.v. feit 4:
Schadevergoedingsmaatregel
Legtaan verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 15.021,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 110 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. A. Bernsen en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2020.