ECLI:NL:RBOBR:2020:6142

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
01.136271.20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting van twee slachtoffers met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee pogingen tot verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2020 en 15 mei 2020 twee slachtoffers heeft benaderd met de intentie hen te verkrachten. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat betekent dat zijn geestelijke toestand op het moment van de feiten een rol heeft gespeeld in zijn gedragingen. De rechtbank heeft op basis van psychologische rapportages geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. Dit is gedaan om te voorkomen dat de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die aanzienlijke schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen integraal toegewezen, inclusief immateriële en materiële schadevergoeding, en heeft beslag gelegd op de in beslag genomen goederen van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.136271.20 Datum uitspraak: 10 december 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

[geboortedatum 1] 1984,
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Haaglanden, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 september 2020 en 26 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 juli 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te [adres 2] , in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
- die [slachtoffer 1] tegemoet is gelopen en/of
- zijn armen heeft gespreid en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij haar schouders heeft vastgepakt en/of
- achter die [slachtoffer 1] is aangerend en/of
- nadat die [slachtoffer 1] ten val was gekomen boven op haar is gaan zitten en/of
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken en/of heeft geprobeerd om de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden te trekken en/of
- zijn handen in de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en/of
- met zijn handen (naar) de schaamstreek van die [slachtoffer 1] is gegaan en/of heeft aangeraakt en/of
- in de borsten van die [slachtoffer 1] heeft geknepen en/of
- in het achterhoofd van die [slachtoffer 1] heeft gebeten en/of
- zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘Bek houden anders vermoord ik je’ en/of
- met zijn vuist in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gedreigd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te [adres 2] , in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, immers is en/of heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] tegemoet gelopen en/of zijn armen gespreid en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij haar schouders vastgepakt en/of
- achter die [slachtoffer 1] aangerend en/of
- nadat die [slachtoffer 1] ten val was gekomen boven op haar gaan zitten en/of
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden getrokken en/of geprobeerd om de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden te trekken en/of
- zijn handen in de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer 1] gedaan en/of met zijn handen (naar) de schaamstreek van die [slachtoffer 1] gegaan en/of aangeraakt en/of
- in de borsten van die [slachtoffer 1] geknepen en/of
- in het achterhoofd van die [slachtoffer 1] gebeten en/of
- zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 1] gedaan en/of
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: ‘Bek houden anders vermoord ik je’ en/of
- met zijn vuist in de richting van die [slachtoffer 1] gedreigd;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te [adres 3] , in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 2] 2006) te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
- die [slachtoffer 2] onverhoeds is genaderd en/of bij haar armen heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd ‘Dit is een overval’ en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze moest meekomen en/of dat hij een mes bij zich had en/of
- die [slachtoffer 2] in/richting de bosjes heeft getrokken en/of
- ducttape op de mond van die [slachtoffer 2] heeft gedaan/geplakt en/of heeft geprobeerd om ducttape op de mond van die [slachtoffer 2] te plakken en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze haar handen op haar rug moest doen en/of
- (vervolgens) de handen van die [slachtoffer 2] met tieraps heeft vastgebonden/vastgemaakt en/of
- het T-shirt en/of de bh van die [slachtoffer 2] omhoog heeft getrokken en/of
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of aangeraakt en/of in de borsten van die [slachtoffer 2] heeft geknepen en/of
- die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of
- zijn vinger(s) in de keel van die [slachtoffer 2] heeft gedaan en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze stil moest zijn en/of
- boven op die [slachtoffer 2] is gaan zitten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2020 te [adres 3] , in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 2] 2006) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is en/of heeft verdachte
- die [slachtoffer 2] onverhoeds genaderd en/of bij haar armen vastgepakt/vastgegrepen en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd ‘Dit is een overval’ en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat ze moest meekomen en/of dat hij een mes bij zich had en/of
- die [slachtoffer 2] in/richting de bosjes getrokken en/of
- ducttape op de mond van die [slachtoffer 2] gedaan/geplakt en/of geprobeerd om ducttape op de mond van die [slachtoffer 2] te plakken en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat ze haar handen op haar rug moest doen en/of
- (vervolgens) de handen van die [slachtoffer 2] met tieraps vastgebonden/vastgemaakt en/of
- het T-shirt en/of de bh van die [slachtoffer 2] omhoog getrokken en/of
- de borsten van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of in de borsten van die [slachtoffer 2] geknepen en/of
- die [slachtoffer 2] geslagen en/of
- zijn vinger(s) in de keel van die [slachtoffer 2] gedaan en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat ze stil moest zijn en/of
- boven op die [slachtoffer 2] gaan zitten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Bewijsmiddelenbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Op verdachte rust de verdenking dat hij gepoogd heeft aangeefster [slachtoffer 1] op 25 maart 2020 in [pleegplaats 1] en aangeefster [slachtoffer 2] op 15 mei 2020 te verkrachten (feit 1 primair en feit 2 primair). Subsidiair wordt hem verweten dat hij zich toen en aldaar schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van voornoemde aangeefsters (feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van het ten laste gelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op de gronden vervat in de door hem overgelegde pleitnota betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair behoort te worden vrijgesproken. In de kern genomen heeft de raadsman van verdachte daartoe aangevoerd dat op basis van de inhoud van dit procesdossier niet het (voorwaardelijk) opzet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting (feit 1 primair) én dat niet is gebleken van enige intentie bij verdachte om meer te doen dan alleen het bij de borsten pakken van aangeefster (feit 2 primair).
De raadsman van verdachte heeft voor wat betreft de bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden geacht, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
Op 25 maart 2020 was aangeefster [slachtoffer 1] (feit 1) aan het hardlopen toen verdachte haar tegemoet kwam lopen en haar bij haar schouders pakte, achter haar aan rende, op haar ging zitten, haar broek deels naar beneden trok tot halverwege haar billen, met zijn hand in haar broek en onderbroek ging en daarbij naar haar schaamstreek ging, in haar borsten kneep, in haar achterhoofd beet en haar verbaal en met zijn vuist in de lucht bedreigde.
Op 15 mei 2020 was aangeefster [slachtoffer 2] aan het skeeleren toen verdachte haar onverhoeds naderde en vastgreep, de bosjes in trok terwijl hij zei dat hij een mes had, ducttape op haar mond probeerde te doen, haar handen met tiewraps op haar rug vastbond, haar t-shirt en bh omhoog trok en haar borsten betastte, op haar ging zitten, en haar sloeg en twee vingers in haar mond stak en zei dat ze stil moest zijn. Verdachte heeft daaraan toegevoegd dat hij ook aan haar borsten heeft gelikt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of deze handelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot verkrachting.
Voor de bewezenverklaring van een poging tot verkrachting dient te worden vastgesteld dat er sprake is geweest van handelingen die verdachte heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer moeten worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het ten laste gelegde delict dat van een poging tot dat strafbare feit kan worden gesproken.
De rechtbank acht de voornoemde handelingen van verdachte, gelet op het dwingende karakter en de opbouw in ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, naar de uiterlijke verschijningsvorm telkens zozeer gericht op de uitvoering van de verkrachting van aangeefsters dat het handelen van verdachte kan worden gezien als een begin van uitvoering daartoe.
Op grond van deze handelingen van verdachte, naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens worden vastgesteld dat verdachte in beide gevallen ook de intentie had om het lichaam van aangeefsters binnen te dringen en daarmee (voorwaardelijk) opzet had op het binnendringen. Het boven op aangeefster [slachtoffer 1] (feit 1) gaan zitten, haar broek naar beneden trekken, zijn hand in haar onderbroek doen om vervolgens naar haar schaamstreek te gaan, duiden naar het oordeel van de rechtbank zonder meer op een verdergaande intentie dan alleen het betasten van de borsten van aangeefster. Dit geldt ook in het geval van aangeefster [slachtoffer 2] (feit 2). Het afplakken van haar mond met ducttape, het vastbinden van haar handen op haar rug met tiewraps, het aan haar borsten likken en het op haar gaan zitten, wijzen erop dat verdachte meer van plan was dan enkel het betasten van de borsten.
Aangenomen moet worden dat enkel door externe omstandigheden verdachte de door hem beoogde verkrachtingen niet heeft kunnen voltooien. In het geval van aangeefster [slachtoffer 1] schrok verdachte van iets waarna hij wegrende en in het geval van aangeefster [slachtoffer 2] schoten omstanders te hulp.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte telkens enkele dagen voorafgaand aan de door hem begane feiten op internet heeft gezocht naar termen als “rape violent, young skate violent rape, teen skater girls rape”. Verdachte is aldus bewust en actief op zoek gegaan naar materiaal over gewelddadige verkrachtingen al dan niet van minderjarige meisjes en heeft dit later in de praktijk uitgevoerd.
De rechtbank verwerpt aldus de gevoerde verweren van de verdediging en acht het ten laste gelegde onder feit 1 primair en feit 2 primair met de officier van justitie dan ook bewezen als na te melden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
(primair)

op 25 maart 2020 te [adres 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,

- die [slachtoffer 1] tegemoet is gelopen en
- zijn armen heeft gespreid en
- vervolgens die [slachtoffer 1] bij haar schouders heeft vastgepakt en
- achter die [slachtoffer 1] is aangerend en
- nadat die [slachtoffer 1] ten val was gekomen boven op haar is gaan zitten en
- de broek van die [slachtoffer 1] naar beneden heeft getrokken en
- zijn handen in de broek en onderbroek van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en
- met zijn handen naar de schaamstreek van die [slachtoffer 1] is gegaan en heeft aangeraakt en
- in de borsten van die [slachtoffer 1] heeft geknepen en
- in het achterhoofd van die [slachtoffer 1] heeft gebeten en
- zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 1] heeft gedaan en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: ‘Bek houden anders vermoord ik je’ en
- met zijn vuist in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gedreigd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2. (
(primair)

op 15 mei 2020 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 2] 2006) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,

- die [slachtoffer 2] onverhoeds is genaderd en bij haar armen heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd ‘Dit is een overval’ en
- dreigend tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze moest meekomen en dat hij een mes bij zich had en
- die [slachtoffer 2] in de bosjes heeft getrokken en
- heeft geprobeerd om ducttape op de mond van die [slachtoffer 2] te plakken en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze haar handen op haar rug moest doen en
- vervolgens de handen van die [slachtoffer 2] met tiewraps heeft vastgebonden en
- het T-shirt en de bh van die [slachtoffer 2] omhoog heeft getrokken en
- de borsten van die [slachtoffer 2] heeft betast en in de borsten van die [slachtoffer 2] heeft geknepen en
- die [slachtoffer 2] heeft geslagen en
- zijn vingers in de keel van die [slachtoffer 2] heeft gedaan en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze stil moest zijn en
- boven op die [slachtoffer 2] is gaan zitten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf, bijkomende straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, én de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden [hierna: TBS met voorwaarden].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de rechtbank zal volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van twee jeugdige meisjes. Een van hen was nog maar 13 jaar oud, terwijl het andere meisje pas zeer recent 18 jaar oud was geworden. Het 13-jarige slachtoffer werd tijdens het skeeleren onder bedreiging de bosjes ingesleurd, kreeg ducttape op haar mond geplakt, werd met haar handen op haar rug vastgebonden en door verdachte betast en gelikt aan haar borsten. Het 18-jarige slachtoffer was nietsvermoedend aan het hardlopen toen zij ten prooi viel aan verdachte. Zij werd door verdachte achterna gezeten, bedreigd en betast aan haar borsten en schaamstreek. Omdat verdachte bang was door anderen te worden betrapt, is hij weggerend en is het in beide gevallen bij een poging gebleven. Met zijn handelen heeft verdachte een uiterst beangstigende situatie voor de slachtoffers gecreëerd, waarbij hij op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers heeft geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ingrijpende feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Uit de ter terechtzitting door en namens de slachtoffers voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt welke ingrijpende gevolgen de onderhavige feiten voor de slachtoffers hebben gehad. Verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en heeft geen enkele waarde gehecht aan de wil van de slachtoffers en de gevolgen die zijn gedragingen voor hen zouden hebben. Het behoeft verder geen betoog dat de bewezenverklaarde feiten daarnaast ook de rechtsorde ernstig schokken, bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennis genomen van de Pro Justitia rapportages van psychiater J.R. Nijdam van 31 augustus 2020 en psycholoog H.E.W. Koornstra van 3 september 2020.
De conclusie en het advies van psychiater Nijdam houden onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van een lichte verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis, een ongespecificeerde angststoornis, een posttraumatische stressstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis. De lichte verstandelijke beperking en de autismespectrumstoornis betreffen levenslang bestaande aandoeningen en waren dus ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. Extreme rigide gedachten passend bij zijn verstandelijke beperking en de autismespectrumstoornis en versterkt door zijn misbruik van alcohol en cannabis hebben geleid tot de boosheid die hij ervaarde voor en tijdens het plegen van het ten laste gelegde. De posttraumatische stressstoornis heeft de mentale weerbaarheid ten tijde van het ten laste gelegde van betrokkene mogelijk verminderd. Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Oplopende spanningen door veranderingen op het werk, afwijzing door een vrouw op wie hij verliefd was geworden en isolatie en eenzaamheid door de Corona-crisis konden niet adequaat worden verwerkt als gevolg van de vele beperkingen die met name de autismespectrumstoornis en de verstandelijke beperking met zich mee brachten. Doordat betrokkene hierbij ook zijn toevlucht zocht in alcohol en drugsgebruik dreigde hij de grip op de realiteit te verliezen, waarbij hij irreële ideeën over zichzelf en vrouwen ontwikkelde, verminderde de zelfcontrole over zijn gedrag en emoties en is hij, als gevolg hiervan, tot het ten laste gelegde, indien en voor zover bewezen geacht, gekomen. Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde, indien en voor zover bewezen geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
De conclusie en het advies van psycholoog Koornstra houden onder meer het volgende in:
Er is sprake van een licht verstandelijke beperking, een sociale angststoornis met paniekaanvallen en een persoonlijkheid die zich kenmerkt door vermijdende, afhankelijke en dwangmatige trekken en een stoornis in gebruik van alcohol en cannabis. Hiervan was sprake ten tijde van het hem ten laste gelegde. Dit beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Gezien het verband tussen de verstandelijke beperking waardoor hij situaties maar beperkt voor- en overziet, de angstproblematiek (en/of de autistiforme problematiek) waardoor sprake is van een voortdurend verhoogd niveau van spanningen en bij regelmaat van paniek die in combinatie met het middelengebruik leiden tot ongeremd (geseksualiseerde) agressieve handelingen ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten en waarbij hij zijn wil niet in vrijheid kon bepalen, wordt geadviseerd deze hem in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de vastgestelde stoornissen en de mate van toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk motivering. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over, maakt deze tot de hare en oordeelt dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de reclasseringsrapporten van C. Langerak van
28 oktober 2020 en A.I. Schulze van 23 november 2020.
Reclasseringswerker Langerak rapporteert – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt.
De kans op herhaling van soortgelijke feiten wordt, onder gelijke omstandigheden als tijdens het begaan van het delict, als gemiddeld ingeschat en op de lange termijn zonder adequate hulpverlening als hoog beschouwd. Dit gelet op de psychische problematiek, de verstandelijke beperking, de verslavingsgevoeligheid en het beperkte inzicht en probleemoplossende vermogen van betrokkene. Wanneer betrokkene gemotiveerd blijft voor behandeling, daarnaast kan blijven steunen op zijn beschermende netwerk en meer openheid zal gaan geven ten aanzien van zijn gevoelens, zal dit de kans op recidive in combinatie met een veiligheidsplan positief kunnen beïnvloeden. Betrokkene is een kwetsbare man die nog zeer afhankelijk is van anderen en onvoldoende in staat is gebleken om zijn leven zelfstandig vorm te geven. Bij heftige life-events kan betrokkene ontregelen, zich gaan isoleren, een toevlucht gaan zoeken in middelenmisbruik, met alle gevolgen van dien. Betrokkene is ervan overtuigd niet meer te zullen recidiveren en acht een behandeling daarom in feite niet nodig. Hij stelt zich hier weliswaar voor open, omdat hij zijn verantwoordelijkheid wil nemen en leefthema’s erkent waar hij aan kan gaan werken. Een eerdere periode, toen betrokkene slecht in zijn vel zat, adviseerde zijn moeder hem om contact aan te gaan met een psycholoog. Betrokkene veinsde een behandeltraject tegenover zijn moeder. “Ik heb hierover gelogen omdat ik toen geen zin meer had in behandeling”, zo gaf hij aan. Op basis van deze informatie kan het risico op onttrekken aan voorwaarden niet worden uitgesloten.
Gezien de ernst van de strafbare feiten en het kwetsbare en onberekenbare gedrag van betrokkene, acht de reclassering het van belang dat er wordt ingezet op een intensief en passend behandeltraject. Gedacht wordt aan een klinisch behandel- en vervolgtraject met de mogelijkheid van een ruime proeftijd. Er dient te worden ingezet op een veiligheidsplan, interventies en controle. Op basis hiervan lijkt een stringent kader geïndiceerd, zoals de TBS met voorwaarden. Dit om te trachten een verantwoord traject te realiseren waar zowel betrokkene als de maatschappij bij gebaat zijn en waarbij er borging ontstaat ten aanzien van een gedegen behandeling, begeleiding en resocialisatie. Daarnaast geeft dit kader meer mogelijkheden om tijdig in te grijpen en bij te sturen (zowel behandelinhoudelijk als praktisch), hetgeen een groot verschil is ten aanzien van een regulier voorwaardelijk strafrechtelijk kader (waarbij men bij een (forse) overtreding enkel de voorwaardelijke straf ondergaat).
Reclasseringswerker Schulze rapporteert – voor zover hier van belang – onder meer en zakelijk weergegeven als volgt.
De reclassering schat het recidiverisico, evenals de psycholoog, op basis van ons professioneel oordeel matig-hoog in. Betrokkene kampt al jaren met woedegevoelens naar vrouwen. Hij is in het verleden gepest door meisjes uit een hogere klas en heeft ervaringen met vrouwen die vreemdgingen. Dat heeft bij hem haatgevoelens jegens vrouwen veroorzaakt, wat hij niet goed begrijpt daar hij ook vriendinnen heeft waar hij goed mee omgaat. Hij is bang dat er nooit meer een vrouw een relatie met hem wil. Eerdere (EMDR) behandeling heeft maar korte tijd effect gehad en zijn beperking maakt hem slechts beperkt leerbaar. Er is thans geen eenduidige diagnostiek en binnen de klinische plaatsing zal zodoende allereerst onderzoek moeten worden gedaan om de problematiek vast te stellen waarop de behandeling moet worden gericht. Het verschil in diagnostiek en de beperkte cognities behoeven naar de inschatting van de reclassering een pragmatische en langdurige behandelaanpak. Dit kan geboden worden in het kader van een TBS met voorwaarden welke in tegenstelling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden geen einddatum kent. Ondanks de zorg die zijn moeder heeft geuit, heeft betrokkene tegen haar gelogen dat hij weer in behandeling zou zijn, wat niet het geval was. Betrokkene is thans weliswaar gemotiveerd voor behandeling, maar gelet op de duur van het bestaan van de woedegevoelens, de hardnekkigheid ervan, zijn beperkte leerbaarheid en de ernst van de feiten waarvan hij thans wordt verdacht, achten wij een stringent kader noodzakelijk. Een tbs met voorwaarden biedt een betere borging van het noodzakelijk geachte behandel- en begeleidingstraject dan een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Wij zien voldoende mogelijkheden om uitvoering te geven aan een traject binnen de TBS met voorwaarden.
In tegenstelling tot de adviezen van de reclassering, hebben voornoemde psycholoog en psychiater in hun rapportages een TBS-maatregel, in welke vorm dan ook, niet geadviseerd. In dit verband hebben zij het volgende overwogen.
De conclusie en het advies van psychiater Nijdam:
Als gevolg van de verschillende genoemde stoornissen en beperkingen, de verschillende belastende situaties ten aanzien van werk en op psychosociaal en relationeel gebied en versterkt door alcohol- en cannabisgebruik heeft betrokkene onvoldoende mogelijkheden en vaardigheden gehad om zijn frustraties, ook op seksueel gebied, en zijn boosheid te beheersen en is hij tot de ten laste gelegde feiten, indien en voor zover bewezen bevonden, gekomen. Het recidiverisico moet ten aanzien van een geweldsdelict als matig en wat betreft een seksueel delict als laag/matig worden beschouwd. Er is een goed sociaal netwerk met positieve invloeden met name vanuit de familie. Betrokkene is bereid samen te werken en gemotiveerd voor eventuele behandeling. Hij is niet eerder in beeld gekomen van justitie en begeeft zich ook niet in criminele kringen. Hij heeft langdurig een vaste baan gehad en een tot op heden stabiele vriendengroep. Voorafgaand aan het delict is betrokkene ongewild van baan veranderd, had onregelmatige ploegendiensten en er was sprake van toenemende sociale isolatie als gevolg van de Corona crisis, waarbij hij de bevestiging, toetsing van zijn onzekerheden en normaliserende contacten vanuit zijn omgeving miste. Om zijn angsten te sussen maakte hij veelvuldig gebruik van alcohol en cannabis. Bovenstaande factoren kunnen allen ontregelend werken bij een structuurbehoevende patiënt met een licht-verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis en elkaar versterken. Een autismespectrumstoornis en een lichte verstandelijke beperking zijn niet wezenlijk door behandeling te veranderen. Wel kan de omgeving en context worden aangepast, zodat betrokkene niet overvraagd wordt en zijn angsten en spanningen kunnen worden beperkt. Geadviseerd wordt te beginnen met klinische behandeling op een forensisch psychiatrisch afdeling. Om structuur en veiligheid te bieden en betrokkene voor te bereiden op resocialisatie naar een beschermde woonvorm. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Hierin kan worden opgenomen dat betrokkene zich committeert aan de bovenbeschreven behandeling. Het opleggen van en TBS-maatregel wordt niet geadviseerd.
De conclusie en het advies van psycholoog Koornstra:
De klinische inschatting in combinatie met de gestructureerde risicotaxatie (waarbij overigens de aantekening geldt dat deze op groepsniveau voorspellend is doch op individueel niveau niet meer dan een inventarisatie van risicofactoren is) leidt tot de inschatting van het recidiverisico als matig tot hoog daar betrokkene nog altijd kampt met dezelfde woede en onmacht en de hoge frustratie over zijn sociale beperkingen. Als beschermende factoren komt naar voren de hechte band met moeder in zijn kindertijd, het feit dat hij in staat is te werken en zijn vrije tijd in te vullen, gemotiveerd is voor behandeling, respect heeft voor autoriteit, een -zij het beperkt maar- positief en steunend sociaal netwerk heeft, hulpverlening en toezicht wil accepteren. In ogenschouw dient te worden genomen dat betrokkene na hechtenis geen plek heeft om naar toe te gaan; zijn ouders kunnen hem niet opvangen en zijn zelfstandige woning blijkt te hoog gegrepen. Door de grote maatschappelijke impact van de hem ten laste gelegde feiten, is hij mogelijk voorlopig ook niet welkom in zijn woonplaats. Betrokkene kampt nog altijd met dezelfde afwijzingsangsten en sociale problematiek en de onderliggende woede is nog geenszins geluwd. Dit kan in combinatie met het middelengebruik, makkelijk wederom tot escalatie leiden. Betrokkene wordt op chronische basis overvraagd in een zelfstandig leven. Zijn beperkingen zijn te ernstig van hem te verwachten dat hij zijn leven op eigen kracht voldoende vorm kan geven. Tot aan zijn aanhouding bleek hij nog sterk afhankelijk van zijn ouders die hem bij oplopende spanningen toen eerst zijn werkomgeving veranderde en vervolgens zijn sociale leven door de Corona-crisis stil kwam te liggen, onvoldoende ondersteuning konden bieden. Betrokkene is een verstandelijk en sociaal-emotioneel beperkte man die afhankelijk is van zijn omgeving om zich staande te kunnen houden. Hij zou graag een woonplek krijgen waar hij minder op zichzelf aangewezen is en toegang heeft tot ondersteuning. Concreet wordt derhalve geadviseerd betrokkene in het kader van een (deels) voorwaardelijk op te leggen strafdeel, aansluitend aan de hechtenis op te laten nemen op een FPA ter behandeling van de problematiek waarbij de coping versterkt moet worden en ingezet moet worden op een middelenvrij bestaan. Hierbij moet toegewerkt worden naar een natraject met maximale zelfstandigheid doch voor betrokkene voldoende veiligheid binnen ofwel een beschermde, ofwel een begeleide woonvorm; afhankelijk van het bereikte resultaat in het klinische traject.
Op de zitting van 26 november 2020 heeft psycholoog Koornstra onder het geven van een nadere toelichting en behoudens een correctie (typefout) op het recidiverisico (“matig tot hoog” moet “matig” zijn) gepersisteerd bij het door haar uitgebrachte advies en desgevraagd uitdrukkelijk naar voren gebracht dat het opleggen van een TBS-maatregel al dan niet met voorwaarden niet wordt geadviseerd.
Reclasseringswerker Schulze, eveneens aanwezig op de zitting van 26 november 2020, heeft onder het geven van een nadere toelichting gepersisteerd bij het uitgebrachte advies en aangevoerd dat en waarom een TBS-maatregel met voorwaarden geïndiceerd is.
Gelet op de verschillen in de adviezen van de psycholoog en de psychiater enerzijds en de reclassering anderzijds, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welk strafrechtelijk kader gepast en geboden is. Bij de beantwoording van de vraag die haar voorligt, betrekt de rechtbank het volgende.
Uit de rapportages volgt dat verdachte een licht verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis heeft, wat maakt dat verdachte structuurbehoevend is en op chronische basis overvraagd wordt in een zelfstandig leven. Door zijn ernstige beperkingen kan van verdachte niet verwacht worden dat hij zijn leven op eigen kracht voldoende vorm kan geven. Zonder behandeling en begeleiding vormt verdachte een gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De autismepectrumstoornis en de licht verstandelijke beperking van verdachte zijn niet wezenlijk door een behandeling te veranderen, zodat de behandeling en begeleiding van verdachte zich dan ook moeten richten op het versterken van coping en een middelenvrij bestaan om het gevaar voor recidive zo veel mogelijk terug te dringen en toe te werken naar een beschermde woonvoorziening. Verdachte heeft aldus baat bij een langdurige behandeling en begeleiding.
De rechtbank neemt op basis van de inhoud van de rapportages verder in aanmerking dat verdachte eerder is gestopt met een behandeltraject, omdat hij toen “geen zin meer had in de behandeling”. Indien nu aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden met onder meer een behandelverplichting wordt opgelegd, zoals geadviseerd door de psycholoog en de psychiater, bestaat het risico dat - mede gelet op de duur van deze behandeling - verdachte, op het moment dat het even tegenzit, zich zal onttrekken aan die behandeling en zijn straf zal uitzitten. Dit zou betekenen dat verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij, met alle mogelijke gevolgen en risico’s van dien.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een sterkere beveiliging van de maatschappij noodzakelijk dan door middel van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden kan worden bereikt. De rechtbank zal aan verdachte daarom de maatregel TBS met voorwaarden opleggen. Het opleggen van voornoemde maatregel biedt in het onderhavige geval de meeste waarborgen voor een gedegen behandeling, begeleiding, resocialisatie en optimale risicoreductie. Bij niet naleving van de voorwaarden kan omzetting volgen naar een bevel tot dwangverpleging, waardoor verdachte alsnog gedwongen behandeld en de maatschappij beter beschermd zal worden.
De rechtbank overweegt dat wordt voldaan aan de eisen die de wet aan het opleggen van deze maatregel stelt. De bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Verder bestond er tijdens het begaan van deze feiten bij verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten slotte eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen stelt de rechtbank voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte. De rechtbank sluit zich daarbij aan bij het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 23 november 2020. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven verdachte bij de naleving van de gestelde voorwaarden hulp en steun te verlenen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 26 november 2020 bereid verklaard tot naleving van de hierna te noemen voorwaarden.
De rechtbank overweegt voorts dat, wanneer verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, de TBS met voorwaarden kan worden omgezet in een ongemaximeerde TBS met dwangverpleging, omdat de maatregel is opgelegd ter zake van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de ernst van de feiten en de daaruit voortvloeiende noodzaak van behandeling van verdachte, alsmede het gevaar voor recidive, zal de rechtbank bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, aangezien er, gelet op bovengenoemde rapportages, zonder de noodzakelijke behandeling ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte op termijn wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur moet worden opgelegd.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf en luiden voor één voltooide verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Nu de onderhavige feiten beperkt zijn gebleven tot een poging tot verkrachting, geldt dat de rechtbank in beginsel per bewezenverklaarde feit uitgaat van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
De oriëntatiepunten bevatten daarnaast een aantal strafverzwarende factoren. Een aantal van deze factoren is in dit geval van toepassing. De rechtbank wijst in dat kader op de leeftijd van de slachtoffers. Een van de slachtoffers was nog maar 13 jaar oud, terwijl het andere slachtoffer recent 18 jaar oud was geworden. Hun seksuele ervaringen op jonge leeftijd zijn door de onderhavige feiten doordrenkt van dreiging, geweld en angst. Het door verdachte toegepaste geweld en de door hem geuite bedreigingen neemt de rechtbank dan ook eveneens als strafverzwarende factor mee. De slachtoffers lijden nog steeds in hoge mate onder wat hen door verdachte is aangedaan.
De rechtbank houdt verder rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, maar ook met de omstandigheid dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 27 juli 2020 – niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen noch strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en vervolgens ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend. Verdachte heeft er ook blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en heeft oprecht berouw getoond.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden is en zal deze straf aan verdachte opleggen. De tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 258,22 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit reiskosten, parkeerkosten, kosten kleding, kosten verloopstukje iPod en kosten voetreflextherapie. Daarnaast is een contactverbod als schadevergoeding in natura gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de ontvankelijkheid en de hoogte van de gevorderde materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verder betoogd om de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde onder feit 1 primair rechtstreekse schade heeft geleden.
Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, zoals gebleken uit het procesdossier, de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, acht de rechtbank naar billijkheid een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
De rechtbank is verder van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding een redelijk bedrag is dat ook is onderbouwd.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 258,22 als materiële schadevergoeding en een bedrag van € 5.000,00 als immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de materiële schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal het verzoek tot het opleggen van een contactverbod als schadevergoeding in natura afwijzen, nu dit wordt ondervangen door de bijzondere voorwaarden die onderdeel vormen van de aan verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 397,04 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit reiskosten, parkeerkosten en kosten kleding. Daarnaast is een contactverbod als schadevergoeding in natura gevorderd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de ontvankelijkheid en hoogte van de gevorderde materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verder betoogd om de hoogte van de immateriële schadevergoeding te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde onder feit 2 primair rechtstreekse schade heeft geleden.
Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, zoals gebleken uit het procesdossier, de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, acht de rechtbank naar billijkheid een bedrag van
€ 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
De rechtbank is verder van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding een redelijk bedrag is dat ook is onderbouwd.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 397,04 als materiële schadevergoeding en een bedrag van € 5.000,00 als immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de materiële schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal het verzoek tot het opleggen van een contactverbod als schadevergoeding in natura afwijzen, nu dit wordt ondervangen door de bijzondere voorwaarden die onderdeel vormen van de aan verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.

Schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal voor de hiervoor toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum zoals in het dictum nader te noemen tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank voorts bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen komen te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat komen te vervallen.

Beslag.De officier van justitie heeft een lijst van in beslag genomen voorwerpen van 23 oktober 2020 aan de rechtbank overgelegd, waaruit volgt dat er nog beslag rust op de onder verdachte in beslag genomen personenauto (Opel, kleur blauw, bouwjaar 2008) en een computer (Asus, kleur zwart).

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de personenauto en de computer zal verbeurdverklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte behoren te worden teruggegeven. Daartoe is aangevoerd dat de personenauto geen voorwerp betreft waarmee de feiten zijn begaan en wegens tegenstrijdigheden in de processen-verbaal van de verbalisanten niet is komen vast te staan dat de computer van verdachte kinderpornografische afbeeldingen bevat.
Indien en voor zover de rechtbank anders zal oordelen en de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen zal gelasten, dan behoort aan verdachte een vergoeding of een geldelijke tegemoetkoming te worden toegekend, omdat verdachte door een dergelijke beslissing onevenredig getroffen zal worden, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen personenauto vatbaar is voor verbeurdverklaring. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich met deze hem in eigendom toebehorende auto naar de plaats delict van het onder feit 2 primair bewezenverklaarde heeft verplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte ten behoeve van het kunnen plegen van het bewezenverklaarde en het kunnen vluchten vanaf de plaats delict gebruik gemaakt van deze auto.
De rechtbank is verder van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen computer vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Deze computer is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven aangetroffen. Bij een nader onderzoek aan de inhoud van deze computer is genoegzaam komen vast te staan dat er kinderpornografisch materiaal is opgeslagen (geweest) dat niet definitief verwijderd kan worden. Met technische hulpmiddelen kan dit materiaal inzichtelijk gemaakt worden. Dit maakt dat de computer in dit geval van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank acht verder geen termen aanwezig om aan verdachte een vergoeding of een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen als bedoeld in artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe overweegt de rechtbank dat de onder verdachte in beslag genomen auto (12 jaar oud) en computer niet een dusdanig economische waarde vertegenwoordigen dat dit de conclusie zou rechtvaardigen dat verdachte door de verbeurdverklaring respectievelijk onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen onevenredig zou worden getroffen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 60a en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde onder
feit 1 primair en feit 2 primair bewezenzoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot verkrachting
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot verkrachting
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregelen.
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair:
 een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrekovereenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;

gelast de terbeschikkingstelling onderde navolgende
voorwaarden voor de duur van 2 jaren
1. Veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. Veroordeelde zal meewerken aan het reclasseringstoezicht;
Deze medewerking houdt onder andere in dat veroordeelde:
  • zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • meewerkt aan huisbezoeken;
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
  • meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per kalenderjaar;
4. Veroordeelde begeeft zich niet buiten de landsgrenzen van Nederland;
5. Veroordeelde laat zich opnemen in een FPK/FPA of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend op detentie en duurt zolang de behandelaar en de reclassering dat nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. Veroordeelde laat zich behandelen door een Forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de behandelaar en de reclassering dat nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering en de zorginstelling dat nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
9. Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
10. Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers in onderhavige zaak ( [slachtoffer 1] geboren op 13 januari 2002 en [slachtoffer 2] [geboortedatum 2] 2006), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
11. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en werkt mee aan budgetbeheer of beschermingsbewind, indien dit nodig wordt geacht;
12. Veroordeelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

ten aanzien van feit 1 primair:
 de
maatregel van schadevergoeding van € 5.258,22subsidiair 61 dagen gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]van een bedrag van € 5.258,22 (zegge: vijfduizendtweehonderdachtenvijftig euro en tweeëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling. Voornoemd bedrag bestaat uit:
  • € 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en
  • € 258,22 ter zake van materiële schadevergoeding (post: reiskosten, parkeerkosten, kosten kleding, kosten verloopstukje iPod en kosten voetreflextherapie).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de materiële schadevergoeding.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 5.258,22 (zegge: vijfduizendtweehonderdachtenvijftig euro en tweeëntwintig eurocent). Voornoemd bedrag bestaat uit:
  • € 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en
  • € 258,22 ter zake van materiële schadevergoeding (post: reiskosten, parkeerkosten, kosten kleding, kosten verloopstukje iPod en kosten voetreflextherapie).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst het verzoek tot het opleggen van een contactverbod als schadevergoeding in natura af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
ten aanzien van feit 2 primair:
 de
maatregel van schadevergoeding van € 5.397,04subsidiair 61 dagen gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]van een bedrag van € 5.397,04 (zegge: vijfduizenddriehonderdzevenennegentig euro en vier eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling. Voornoemd bedrag bestaat uit:
  • € 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en
  • € 397,04 ter zake van materiële schadevergoeding (post: reiskosten, parkeerkosten en kosten kleding).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de materiële schadevergoeding.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 5.397,04 (zegge: vijfduizenddriehonderdzevenennegentig euro en vier eurocent). Voornoemd bedrag bestaat uit:
  • € 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en
  • € 397,04 ter zake van materiële schadevergoeding (post: reiskosten, parkeerkosten en kosten kleding).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schadevergoeding en vanaf 19 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening ten aanzien van de materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst het verzoek tot het opleggen van een contactverbod als schadevergoeding in natura af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
ten aanzien van het beslag:
 de
verbeurdverklaringvan het in beslag genomen goed, te weten: een personenauto (Opel, kleur blauw, bouwjaar 2008);
 de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen goed, te weten een computer (Asus, kleur zwart).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 10 december 2020.