ECLI:NL:RBOBR:2020:6092

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
8187791
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vakantieaanspraken tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof in het onderwijs

In deze zaak vordert de eiser, een docente Lichamelijke Opvoeding, dat de Stichting Katholieke Scholengroep voor Voortgezet Onderwijs haar vakantieaanspraken toekent die zij niet heeft kunnen genieten tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof van 17 augustus tot 15 december 2019. Dit verlof overlapt met de herfstvakantie van 14 tot en met 18 oktober 2019. De eiser stelt dat op haar arbeidsovereenkomst de cao Voortgezet Onderwijs van toepassing is, waarin is bepaald dat vrouwelijke werknemers recht hebben op vakantieverlof dat samenvalt met zwangerschaps- en bevallingsverlof. De Stichting heeft geweigerd om deze vakantieaanspraken te compenseren, ondanks een eerder vonnis van de kantonrechter van 13 december 2018, waarin de Stichting was veroordeeld tot toekenning van vakantieaanspraken aan de eiser voor een eerdere periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof. De Stichting beroept zich op het gezag van gewijsde van dit eerdere vonnis, maar de eiser stelt dat de Stichting misbruik maakt van procesrecht door haar vordering af te wijzen.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2020 is de zaak besproken, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat een bepaalde akte van de gemachtigde van de eiser buiten beschouwing wordt gelaten. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de cao-bepalingen in de arbeidsovereenkomst van de eiser een ongerechtvaardigd onderscheid tussen mannen en vrouwen inhouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser in 2017 evenveel vrije tijd heeft kunnen opnemen als werknemers die geen zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. De kantonrechter heeft de Stichting veroordeeld tot toekenning van de vakantieaanspraken die de eiser door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten, en heeft de Stichting ook veroordeeld in de proceskosten, omdat haar verweer als misbruik van procesrecht werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8187791
Rolnummer : 19-11189
Uitspraak : 12 november 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.S. Roelofsen,
t e g e n
de stichting
Stichting Katholieke Scholengroep voor Voortgezet onderwijs
Best-Oirschot,
gevestigd en kantoorhoudende te Best,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. drs. H.E. van Ipenburg.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “de Stichting” genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
  • het tussenvonnis van 9 januari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de via Skype gehouden mondelinge behandeling (hierna ook: de zitting) op 14 oktober 2020. Partijen hebben hun standpunt aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder nog naar voren is gebracht.
1.2.
Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.
1.3.
Tijdens de zitting heeft de kantonrechter partijen laten weten dat de akte van
mr. Roelofsen van 7 april 2020, als zijnde in strijd met de goede procesorde, bij de beoordeling buiten beschouwing wordt gelaten.

2.Enkele feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 13 februari 2008 in dienst bij de Stichting. Zij werkt als docent Lichamelijke Opvoeding met een werktijdfactor 1,0.
2.2.
Van 17 augustus tot 15 december 2019 had [eiser] zwangerschaps- en bevallingsverlof. Deze periode overlapt met de vastgestelde herfstvakantie (regio zuid) van 14 tot en met 18 oktober 2019.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao VO van toepassing. Vanaf 1 juni 2018 luidt artikel 14 van de cao, voor zover nu relevant, als volgt:
‘14.1. Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren
1. De werknemer die behoort tot de functiecategorie directie, dan wel tot de functiecategorie leraar, geniet:
gedurende de schoolvakanties en vijf extra, door de werkgever in overleg met de (G)MR vastgestelde, dagen vakantieverlof met behoud van bezoldiging;
(…)
7. De vrouwelijke werknemer behoudt ten minste aanspraak op het vakantieverlof dat samenvalt met de zomervakantie en het tijdvak van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dit vakantieverlof wordt aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, dan wel de zomervakantie genoten, tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen. (…) Samenloop van andere schoolvakanties en de vijf extra dagen vakantieverlof zoals bedoeld in lid 1 onder a met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet gecompenseerd.’
2.4.
Bij vonnis van deze rechtbank van 13 december 2018 in de zaak met nummer 6638849 en rolnummer 18/962 heeft de kantonrechter de Stichting veroordeeld tot toekenning van vakantieaanspraken aan [eiser] in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof voor de periode van 28 februari 2017 tot en met 3 maart 2017 en van 24 april 2017 tot en met 5 mei 2017. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om de Stichting te veroordelen tot:
toekenning van de vakantie-aanspraken die zij door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten; dat betreft 5 dagen in de periode van 14 tot en met 18 oktober 2019;
betaling van de volledige kosten van de procedure en de eventuele nakosten.
3.2.
[eiser] heeft daaraan, in het licht van de hiervoor vermelde feiten en kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
De periode van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof overlapt met de herfstvakantie van 14 tot en met 18 oktober 2019. Zij heeft de Stichting verzocht haar in de gelegenheid te stellen die vakantieaanspraak te compenseren door haar zwangerschapsverlof te verlengen met 5 dagen. De Stichting heeft compensatie geweigerd, ook nadat zij erop was gewezen dat het vonnis van 13 december 2018, waarbij is beslist op een eerder geschil tussen partijen over dezelfde kwestie en op dezelfde grondslag, inmiddels bindende kracht heeft. Zij doet een beroep op het gezag van gewijsde tussen partijen van artikel 236 lid 1 Rv.
3.2.2.
Omdat de Stichting, ondanks het gezag van gewijsde, weigert tot compensatie over te gaan wordt zij gedwongen om een procedure in te stellen. Er is sprake van misbruik van procesrecht. De Stichting weet, althans behoort te weten, dat haar weigering jegens [eiser] en daarmee haar verweer gebaseerd is op argumenten en feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kent en op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben. Om die reden worden de volledige proceskosten gevorderd.
3.3.
De Stichting voert verweer en concludeert bij antwoord tot afwijzing van het gevorderde.

4.De beoordeling

4.1.
In het vonnis van 13 december 2018 heeft de kantonrechter, op grond van exact dezelfde rechtsfeiten als in deze procedure aan de orde, beslist dat de vordering van [eiser] strekkende tot toekenning van vakantieaanspraken tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof moet worden toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met vermindering van de werklast heeft bewerkstelligd dat [eiser] in 2017 evenveel vrije tijd heeft kunnen opnemen als werknemers die geen zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten hebben, zodat de ‘
bewuste cao-bepalingen in artikel 15 en de toepassing van die bepalingen in haar arbeidscontract met [eiser] een ongerechtvaardigd onderscheid tussen vrouwen en mannen inhouden’(productie 2 bij dagvaarding, overweging 7).
4.2.
Die beslissing is beoordeeld op basis van de cao VO 2016-2017. Vanaf 1 juni 2018 is de cao VO 2018-2019 van toepassing. In die laatste cao is artikel 15 omgenummerd naar artikel 14. De inhoud is niet gewijzigd.
4.3.
Partijen hebben opnieuw een geschil over de toekenning van vakantieaanspraken tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof. [eiser] stelt dat aan de beslissingen in het vonnis van 13 december 2018 gezag van gewijsde toekomt (artikel 236 Rv). Dit is tussen partijen ook niet in geschil, zo blijkt uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. De Stichting stelt immers aan dit vonnis uitvoering te hebben gegeven en conform dit vonnis beleid te hebben ontwikkeld. Dat het vonnis van 13 december 2018 gezag van gewijsde heeft staat daarmee vast, zodat partijen in deze procedure aan die beslissing gebonden zijn.
4.4.
Partijen houdt verdeeld wat die beslissing inhoudt. Uit overweging 8 van het vonnis van 13 december 2018 in combinatie met de beslissing volgt dat de Stichting is veroordeeld tot toekenning van vakantieaanspraken met een omvang van 14 dagen (conform de vordering van [eiser] ingesteld bij dagvaarding van 5 februari 2018, overgelegd als productie 7 bij dagvaarding). Die beslissing is niet voor een andere uitleg vatbaar.
4.5.
De Stichting kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat zij uitvoering aan dit vonnis heeft gegeven door artikel 14.1 lid 2 van de cao VO op teleologische wijze te interpreteren. De Stichting heeft de beslissing daarmee uitgelegd op een manier die niet met de uitspraak te verenigen is en daaraan geen recht doet. Uit de beslissing volgt juist niet dat de vakantieaanspraak tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof moet worden herberekend, maar dat [eiser] de volledige vakantieaanspraak toekomt. Door bovendien het nieuw ontwikkelde beleid te baseren op artikel 14.1 lid 2 van de cao VO neemt de Stichting ten onrechte tot uitgangspunt dat het opnemen van zwangerschaps- en bevallingsverlof ertoe leidt dat een werknemer niet gedurende het gehele schooljaar in dienst is en slechts recht heeft op een vakantieaanspraak naar rato. Die uitleg staat haaks op de beslissing van de kantonrechter in het vonnis van 13 december 2018.
4.6.
De Stichting heeft als productie 1 bij conclusie van antwoord een overzicht ‘Verloven na zwangerschapsverlof’ overgelegd. Dit overzicht is in oktober 2019 door zowel de directeur van de Stichting als door [eiser] ondertekend. Voor zover de Stichting met dit stuk heeft willen aanvoeren dat [eiser] daarmee de nu door haar gevorderde vakantieaanspraak heeft prijsgegeven wordt zij hierin niet gevolgd. Het document laat zich hierover niet uit.
4.7.
De kantonrechter acht partijen, zoals al overwogen, gebonden aan de beslissing van de kantonrechter in het vonnis van 13 december 2018. Dat betekent dat de Stichting wordt veroordeeld tot toekenning van de vakantieaanspraken die [eiser] door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten. Het gaat om 5 (vijf) dagen in de periode van 14 tot en met 18 oktober 2019.
4.8.
Het gezag van gewijsde staat in de weg aan een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil. Dit brengt met zich dat niet wordt ingegaan op wat de Stichting verder nog als verweer heeft aangevoerd.
Proceskosten
4.9.
De Stichting heeft haar verweer gebaseerd op een onbegrijpelijke uitleg van het vonnis van 13 december 2018. Op voorhand had voor haar duidelijk moeten zijn dat haar verweer geen kans van slagen had. Dit moet worden beschouwd als misbruik van procesrecht (Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) en rechtvaardigt een uitzondering op de proceskostenregeling van de artikelen 237-240 Rv. De Stichting wordt veroordeeld in de volledige kosten van deze procedure, waaronder een bedrag van € 1.875,50 aan salaris gemachtigde.
4.10.
De kostenveroordeling heeft ook betrekking op de nakosten. Omdat de hoogte daarvan nog niet kan worden vastgesteld, wordt ermee volstaan de Stichting te veroordelen in de kosten die na dit vonnis ontstaan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt de Stichting tot toekenning van de vakantieaanspraken die [eiser] door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten; dit betreft 5 (vijf) dagen in de periode van 14 tot en met 18 oktober 2019;
veroordeelt de Stichting in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 99,01 aan dagvaardingskosten, € 231,00 aan griffierecht en € 1.875,50 als salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
veroordeelt de Stichting in de kosten die na dit vonnis ontstaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.