In deze zaak vordert de eiser, een docente Lichamelijke Opvoeding, dat de Stichting Katholieke Scholengroep voor Voortgezet Onderwijs haar vakantieaanspraken toekent die zij niet heeft kunnen genieten tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof van 17 augustus tot 15 december 2019. Dit verlof overlapt met de herfstvakantie van 14 tot en met 18 oktober 2019. De eiser stelt dat op haar arbeidsovereenkomst de cao Voortgezet Onderwijs van toepassing is, waarin is bepaald dat vrouwelijke werknemers recht hebben op vakantieverlof dat samenvalt met zwangerschaps- en bevallingsverlof. De Stichting heeft geweigerd om deze vakantieaanspraken te compenseren, ondanks een eerder vonnis van de kantonrechter van 13 december 2018, waarin de Stichting was veroordeeld tot toekenning van vakantieaanspraken aan de eiser voor een eerdere periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof. De Stichting beroept zich op het gezag van gewijsde van dit eerdere vonnis, maar de eiser stelt dat de Stichting misbruik maakt van procesrecht door haar vordering af te wijzen.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2020 is de zaak besproken, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat een bepaalde akte van de gemachtigde van de eiser buiten beschouwing wordt gelaten. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de cao-bepalingen in de arbeidsovereenkomst van de eiser een ongerechtvaardigd onderscheid tussen mannen en vrouwen inhouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser in 2017 evenveel vrije tijd heeft kunnen opnemen als werknemers die geen zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. De kantonrechter heeft de Stichting veroordeeld tot toekenning van de vakantieaanspraken die de eiser door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten, en heeft de Stichting ook veroordeeld in de proceskosten, omdat haar verweer als misbruik van procesrecht werd beschouwd.