ECLI:NL:RBOBR:2020:6065

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
01/131838-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het overgieten met kokend water

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn partner meerdere keren met kokend water heeft overgoten. De rechtbank achtte zware mishandeling bewezen en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De zaak kwam aan het licht na een melding van een mogelijke zelfdoding, waarbij het slachtoffer met ernstige brandwonden werd aangetroffen. De verdachte werd op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken aangehouden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte zijn vrouw had mishandeld, wat leidde tot zware brandwonden op verschillende delen van haar lichaam. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de zware mishandeling wel bewezen kon worden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de getuigenis van hun dochter. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en kreeg een straf die de ernst van het feit weerspiegelde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ' s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/131838-20
Datum uitspraak: 4 december 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

[geboortedatum] 1995,
[adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 augustus 2020 en 20 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 16 mei 2020 te ' [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
een hoeveelheid kokend water, althans heet water, over de rug en/of nek en/of schouder(s) en/of be(e)n(en) en/of arm(en), in elk geval over het lichaam, van die voornoemde [slachtoffer] heeft gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
op of omstreeks 16 mei 2020 te ' [gemeente] aan zijn echtgenote [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere (tweede en/of derde graad) brandwonden, heeft toegebracht door een hoeveelheid kokend water, althans heet water, over de rug en/of nek en/of schouder(s) en/of be(e)n(en) en/of arm(en), in elk geval over het lichaam van die voornoemde [slachtoffer] te gieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
In de vroege ochtend van 16 mei 2020 is de politie naar de woning [adres 2] in ’ [gemeente] gegaan vanwege een melding over een mogelijke zelfdoding. De politie trof op dit adres mevrouw [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer) aan. Zij had zware brandwonden op haar lichaam. Het slachtoffer verklaarde dat zij zelfmoord wilde plegen door kokend water over zichzelf te gooien. De politie twijfelde aan de juistheid van haar verklaring en stelde een onderzoek in. Op basis van dit onderzoek is nog diezelfde nacht de partner van het slachtoffer, verdachte, aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat veel onduidelijkheden bestaan over hoe het overgieten met kokend water heeft plaatsgevonden en daardoor niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van het slachtoffer heeft bestaan. De officier van justitie is van mening dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wel kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de poging tot doodslag niet kan worden bewezen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de ten laste gelegde zware mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Vrijspraak primair ten laste gelegde feit
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Niet is gebleken dat er sprake was van een
aanmerkelijkekans op het intreden van de dood door het met kokend water overgieten van het slachtoffer, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte de opzet had - ook niet in voorwaardelijke zin - op de dood van het slachtoffer.
Het subsidiair ten laste gelegde feit
De bewijsmiddelen.
Verklaring verdachte ter terechtzitting van 20 november 2020, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Ik ben vrijdagavond 15 mei 2020 tussen 22.00 uur en 23.00 uur van mijn werk vertrokken en naar huis gegaan. Mijn vrouw en onze dochter waren op dat moment thuis. Ik heb thuis de waterkoker uit de keuken gehaald. Ik weet niet meer hoeveel water in de waterkoker zat, maar de waterkoker was in ieder geval erg zwaar. Ik heb twee keer water uit de waterkoker over mijn vrouw gegooid. Toen ik de waterkoker terugzette in de keuken was de waterkoker heel licht. Mijn vrouw heeft toen het huis verlaten.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 16 mei 2020, p. 56-57, voor zover inhoudende:
Gezien het late tijdstip vroeg ik aan het meisje waarom zij nog wakker was. Ik hoorde dat het meisje zei dat papa en mama ruzie hadden en dat haar papa haar mama pijn had gedaan. Ik reageerde hier op met de woorden "oh." Ik zag dat het meisje met haar rechterarm haar linker bovenarm aantikte en zei dat haar papa haar mama haar daar pijn had gedaan. (...) Het meisje sprong op van de bank en rende naar de keuken. Ik zag op het keukenblad een waterkoker staan. Ik zag dat het meisje de waterkoker pakte en zei: "kijk, zo heeft papa dat gedaan". Ik zag dat het meisje een slipper pakte en hiermee in de lucht zwaaide. Ik hoorde dat het meisje zei dat mama bang was en dat ze uit het raam wilde om weg te rennen.

Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 18 mei 2020,p. 102-105, voor zover inhoudende:V: Ik heb gehoord dat de politie bij jou thuis is gekomen en dat papa en mama ruzie hebben gehad.A: Mama is pijn en papa mama hier pijn en nu is mama bij de dokter. ( [getuigen] wijst naar haar arm)V: Wat gebeurde er dan?A: Papa pijn gedoet.V: Wie heeft dat gedaan?A: Met koffie.V: Met koffie hier en daar?A: Hier en hier en hier en bij de billen.V: Wat heeft papa gedaan?A: Papa met koffie pijn gedaan.

Proces-verbaal van bevindingen ‘belangrijke tapgesprekken’ d.d. 18 juni 2020, v.a.p. 122 t/m 253, voor zover inhoudende:
p. 162, telefoongesprek tussen [slachtoffer] en [betrokkenen] op 22 mei 2020
[slachtoffer] : Losse handjes hoort erbij. Dat is te verdragen. Toch?
[betrokkenen] : Ja, maar dit is wel erg!
[slachtoffer] : Maar iemand ter dood veroordelen… Niet hij maar ik heb mijn zelf kunnen redden. God zij dank kon ik weg rennen. Hij ging voor de derde keer water koken en stond klaar om dat over mij heen te gieten. Toen ik zag in welke toestand hij verkeerde ben ik voor de tweede keer gevlucht.
p. 171-172, telefoongesprek tussen [slachtoffer] en verdachte ( [verdachte] ) op 23 mei 2020
[slachtoffer] : Ja maar kijk naar wat voor soort fout jij hebt gemaakt. Jij had mij al vermoord, het is dat ik mijzelf kon redden maar jij wilde opnieuw water koken en voor de derde keer over me heen gieten.
[verdachte] : Liefje, laten we niet daarover hebben. Het kan zijn dat onze gesprekken opgenomen worden. Oké [slachtoffer] ?
(…)
[slachtoffer] : Ik heb nooit gedacht dat jij mij zou willen vermoorden.
(…)
[slachtoffer] : Jij kan toch niet zomaar iemand als een kip in een heet water ontvellen? Een mens?
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 18 mei 2020, p. 81 t/m 82, voor zover inhoudende:
Omstreeks 14.20 uur spraken wij met [brandwondenarts] , in het bijzijn van betrokkene [slachtoffer] . Wij hoorden dat [brandwondenarts] ons vertelde dat:
- Een hand ongeveer 1% van het lichaamsoppervlak betreft;
- [slachtoffer] afgerond 14 % van haar lichaamsoppervlak verbrand had;
- Deze brandwonden zich bevonden op beide bovenarmen, beide polsen, beide benen, waarbij meer op het linkerbeen dan op het rechterbeen en de rug van [slachtoffer] ;
- De arts nog niet aan kon geven hoe diep sommige wonden zijn, dit kunnen of 2e graads diepe brandwonden zijn of 3e graads brandwonden;
- [slachtoffer] vocht en zout verloren had en dus ziekenhuisbehandeling noodzakelijk was.
Nadere bewijsoverwegingen.
Op vrijdag 15 mei 2020 kwam verdachte laat in de avond thuis van zijn werk. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij toen op enig moment van de keuken naar de woonkamer is gelopen met de gevulde waterkoker in zijn rechterhand. Het slachtoffer zou hem op dat moment hebben verteld dat zij seks had gehad met een andere man. Verdachte schold haar uit voor viezerik. Zijn vrouw zou hem vervolgens in zijn gezicht hebben geslagen, waarna verdachte één keer opzettelijk water uit de waterkoker in haar richting heeft gegooid. Vervolgens zou het slachtoffer zijn pols hebben vastgepakt, waarbij per ongeluk een tweede scheut kokend water over haar heen is gekomen. Het water zou volgens verdachte beide keren via de schenktuit uit de waterkoker zijn gekomen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over hoe het water uit de waterkoker op het slachtoffer terecht is gekomen ongeloofwaardig. Uit de telefoongesprekken die het slachtoffer daags na 16 mei 2020 vanuit het ziekenhuis voerde, blijkt dat verdachte twee keer opzettelijk kokend water over het slachtoffer heeft gegoten en verdachte klaarstond om dit een derde maal te doen. Het slachtoffer heeft deze derde mishandeling weten te voorkomen door het huis te ontvluchten. Het dochtertje van verdachte en het slachtoffer heeft gezien dat haar vader haar moeder met ‘koffie’ pijn heeft gedaan, dat haar moeder bang was en dat zij uit het raam probeerde te vluchten. De verklaring van verdachte komt ook niet overeen met de brandwonden van het slachtoffer. Zij had op meerdere lichaamsdelen, waaronder haar rug, diepe brandwonden, die niet afkomstig kunnen zijn van slechts twee scheuten water uit de schenktuit. Verdachte heeft daarbij zelf verklaard dat de waterkoker heel zwaar was toen hij deze uit de keuken haalde en dat de waterkoker erg licht of leeg was nadat het water op het slachtoffer terecht was gekomen.
De rechtbank overweegt dat uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen volgt dat verdachte tweemaal opzettelijk een hoeveelheid kokend water over het lichaam van zijn partner heeft gegoten.
Zwaar lichamelijk letsel
Het slachtoffer heeft tweedegraads en mogelijk derdegraads brandwonden opgelopen. Uit de medische informatie is gebleken dat veertien procent van haar lichaamsoppervlak is verbrand. Het is een feit van algemene bekendheid dat diepere brandwonden blijvende littekens veroorzaken. Het letsel van het slachtoffer moet dan ook worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op of omstreeks 16 mei 2020 te ' [gemeente] aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere tweede en/of derde graad brandwonden, heeft toegebracht door een hoeveelheid kokend water over de rug en benen en armen van die voornoemde [slachtoffer] te gieten.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft verzocht aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door de reclassering geadviseerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het opleggen van een proeftijd voor de duur van drie jaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tweemaal kokend water over het lichaam van zijn partner gegoten. Op het moment dat verdachte de waterkoker opnieuw wilde vullen om het slachtoffer voor een derde keer met kokend water te overgieten, heeft het slachtoffer de mogelijkheid gezien het huis uit te vluchten. Het slachtoffer is te voet gevlucht naar een vriendin die op ruim twee kilometer afstand van haar woonde. Al die tijd heeft zij met ernstige brandwonden op haar benen, armen en rug rondgelopen en konden deze nog niet worden gekoeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank acht in dit geval als startpunt het meest passend het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), inhoudende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Brandwonden zijn vreselijk pijnlijk. Het slachtoffer moet dan ook onvoorstelbaar veel pijn hebben gehad tijdens de mishandelingen, tijdens het vluchten naar het huis van haar vriendin en gedurende de periode dat zij in het ziekenhuis lag. Daarnaast veroorzaken brandwonden zeer ontsierende littekens. Het slachtoffer zal alleen al om die reden steeds weer aan deze voor haar gruwelijke nacht worden herinnerd. De rechtbank merkt de bijzondere ernst van het overgieten met kokend water, het feit dat verdachte hiertoe tot tweemaal toe is overgegaan en dat het enkel aan het vluchten van het slachtoffer is te danken dat hij dit geen derde maal heeft gedaan aan als strafverzwarende feiten en omstandigheden.
Het vierjarige dochtertje van verdachte en het slachtoffer is getuige geweest van de mishandelingen. Zij is op enig moment wakker geworden en heeft gezien dat haar moeder bang was en haar vader haar moeder met kokend water overgoot. Dit moet voor het meisje een buitengewoon traumatische ervaring zijn geweest. Het dochtertje heeft na deze gebeurtenis een aantal maanden bij een pleeggezin moeten verblijven. Dit alles acht de rechtbank ook strafverzwarend.
Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte het slachtoffer na de mishandelingen heeft gemanipuleerd. Uit de telefoontaps is gebleken dat zij van hem moest blijven zeggen dat hij onschuldig was. Volgens hem zou hun dochtertje anders niet meer bij hen terugkomen. Ook moest zij de politie vertellen dat hun dochtertje niet de waarheid had verteld. Bovendien is ook vanuit andere personen uit de omgeving van het slachtoffer dergelijke druk op haar uitgeoefend.
Strafmatigende feiten of omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van tien maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank zal gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde hierbij de proeftijd vaststellen op drie jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27, 57, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
zware mishandeling, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 [dertig] maanden.

beveelt dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot
10 [tien] maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 [drie] jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel één van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde binnen twee werkdagen nadat het onvoorwaardelijk deel van zijn gevangenisstraf is geëindigd zich tussen 09:00 uur en 12:00 uur meldt bij Reclassering Nederland op telefoonnummer 088-8041504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Voorts werkt veroordeelde mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
- dat veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling door een (forensische) polikliniek gespecialiseerd in de interculturele problematiek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start indien veroordeelde daarvoor is aangemeld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen en afspraken die door de reclassering en de gezinsvoogd met hem worden gemaakt over de bezoekregeling met zijn vrouw en dochter. Voorts keert veroordeelde pas terug naar de gezamenlijke woning na instemming van genoemde partijen. Dit betekent dat hij voor een eventuele overbruggingsperiode zal moeten zorgen voor alternatieve huisvesting.
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. te Bogt, griffier,
en is uitgesproken op 4 december 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, onderzoeksnaam [onderzoeksnaam] , onderzoeksnummer OB1R020064.