In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL (eiseres) en een huurder (gedaagde). De eiseres vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, gelegen aan [adres], op basis van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst. De gedaagde had de woning gebruikt voor de handel in harddrugs, wat was vastgesteld door de politie tijdens een huiszoeking op 12 augustus 2020. Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen aangetroffen die duidden op drugshandel, waaronder cocaïne, een weegschaal, sealzakjes en een blender. De gedaagde had erkend dat de aangetroffen cocaïne van hem was en dat hij deze gebruikte, maar stelde dat dit enkel voor eigen gebruik was.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, gezien de ernst van de feiten en de gevolgen voor de leefomgeving. De rechter benadrukte dat de vrijspraak van de gedaagde in een strafzaak niet betekende dat de feiten in deze civiele procedure niet konden worden vastgesteld. De rechter concludeerde dat de gedaagde in strijd had gehandeld met de huurovereenkomst en dat de eiseres een zwaarwegend belang had bij de ontruiming van de woning. De rechter bepaalde dat de gedaagde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning diende te ontruimen en veroordeelde hem in de proceskosten.