ECLI:NL:RBOBR:2020:601

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
01/865066-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan grootschalige productie van synthetische drugs en voorhanden hebben van vuurwapen

Op 5 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan de grootschalige productie van synthetische drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn loods ter beschikking had gesteld voor de productie van MDMA, een middel dat onder de Opiumwet valt. De verdachte werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder het voorbereiden van de productie van MDMA en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had verschaft voor de productie van synthetische drugs door zijn loods te verhuren, ondanks dat hij op de hoogte moest zijn van de illegale activiteiten die daar plaatsvonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, en schorste de voorlopige hechtenis van de verdachte onder bepaalde voorwaarden. De uitspraak volgde na een uitgebreid proces waarin de rechtbank de bewijsvoering en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865066-19
Datum uitspraak: 5 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 augustus 2019, 8 november 2019 en 22 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juli 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 november 2019 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, (een) (grote) hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd (een) grote hoeveelhe(i)d van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door: - aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of onbekend gebleven (andere) persoon/personen een schuur/bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Liempde, gemeente Boxtel, te verhuren en/of ter beschikking te stellen en/of - aanpassingen/verbouwingen aan de genoemde schuur/bedrijfsruimte ten behoeve van de productie van MDMA te (laten) maken en/of toe te staan;
2. hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 159,3 kilogram MDMA.HCI en/of ongeveer 1260 liter MDMA-base, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mederdader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een schuur/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres] te Liempde, gemeente Boxtel, gehuurd en/of laten huren en/of verhuurd en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of
- aanpassingen/verbouwingen aan de schuur/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres] te Liempde, gemeente Boxtel, ten behoeve van de productie van MDMA gemaakt en/of laten maken en/of toegestaan en/of
- een of meerdere (onderdelen van) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van MDMA voorhanden gehad, waaronder: drie kookketels en/of gasbranders, koelkolommen en/of opvangketels en/of drukreactieketels en/of
- (een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad waaronder: gascilinders, een elektromotor met roerstang en/of een frequentieregulaar, een druk- en temperatuurmeter en/of een vacuümpomp en/of een expansievat, en/of - (een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: platinaoxide en/of PMK en/of methanol en/of methylamine en/of zoutzuur en/of aceton;
4. hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, een wapen en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een dubbelloops hagelgeweer, van het merk Arquebusier, kaliber 20, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of 22, althans een of meerdere, centraalvuur hagelpatronen, kaliber 20, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
Bewijsmiddelenbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Inleiding.
Bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie is melding gemaakt van een mogelijke productielocatie van synthetische drugs dan wel een opslaglocatie van grondstoffen ten behoeve van die productie op het adres [adres] in Liempde. Bij een daaropvolgende interventie door de opsporingsdiensten van de politie werd op 14 mei 2019
in een op voornoemd perceel gelegen loods een in werking zijnd laboratorium aangetroffen voor de productie van synthetische drugs én grote hoeveelheden grondstoffen ten behoeve van die productie. In het woonhuis op dat perceel werden ook een jachtgeweer en munitie gevonden. Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevonden zich tijdens de ingezette actie (in een vakantiehuisje) op het perceel en werden als verdachten aangehouden.
Op de verdachte rust thans de verdenking dat hij al dan niet met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de productie van synthetische drugs (feit 1 primair) dan wel medeplichtigheid daartoe (feit 1 subsidiair), het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA.HCI en MDMA-base (feit 2), voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs (feit 3) én het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 4).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de in het procesdossier vervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte behoort te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 en feit 3 is tenlastegelegd. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder feit 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
 Ten aanzien van feit 1 primair/subsidiair.
Het aantreffen van het laboratorium.
Op 14 mei 2019 werden in de loods op het perceel aan de [adres] in Liempde, in eigendom toebehorende aan verdachte, een grootschalig in werking zijnd laboratorium voor de productie van synthetische drugs én grote hoeveelheden grondstoffen ten behoeve van die productie aangetroffen. Deze productielocatie was opgedeeld in vijf verschillende ruimten die ieder voor zich een doel dienden binnen het productieproces. Zo bestond de locatie uit (1) een opslagruimte van diverse grote hoeveelheden chemicaliën (Platinaoxide, MDMA-base en PMK), (2) een destillatieruimte met de benodigde hardware en grote hoeveelheden chemicaliën (MDMA-base), (3) een productieruimte voor de vervaardiging van MDMA met de benodigde hardware en grote hoeveelheden chemicaliën (MDMA-base), (4) een kristallisatieruimte met de benodigde hardware en diverse chemicaliën (Zoutzuur, Aceton, Methanol en PMK) en (5) een droog-/bewerkruimte van de vervaardigde MDMA-kristallen met diverse vervuilde lekbakken en speciekuipen.
De verklaring van verdachte.
Verdachte heeft – na aanvankelijk een andersluidende verklaring te hebben afgelegd – verklaard dat hij de loods en het vakantiehuisje vanaf januari 2019 heeft verhuurd aan een Hollandse man uit Tilburg. Verdere gegevens van deze man zijn onbekend bij verdachte. Over de verhuur van de loods is niets op papier gezet en de huurpenningen van € 1.250,-- werd voldaan doordat de man in het vakantiehuisje maandelijks een envelop met contant geld klaar legde.
Tussenoordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het tussenoordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat in de loods van verdachte, die vanaf januari 2019 werd verhuurd, op grote schaal synthetische drugs werden geproduceerd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het procesdossier geen bewijs aanwezig is dat verdachte direct betrokken is geweest bij het produceren van drugs in de door hem verhuurde loods, noch dat verdachte hieraan een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen gesproken kan worden. Verdachte zal van het tenlastegelegde onder feit 1 primair dan ook worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid aan de productie van synthetische drugs.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het procesdossier wel voldoende bewijs biedt voor het antwoord op de vraag of verdachte medeplichtig is geweest bij de productie van de synthetische drugs (feit 1 subsidiair).
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf (hier: het verhuren van de loods) en dat zijn (voorwaardelijk) opzet was gericht op het gepleegde misdrijf (hier: de productie van synthetische drugs).
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn loods heeft verhuurd en als zodanig een onmisbare schakel was voor het kunnen vestigen van het laboratorium. De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte op enig moment heeft geweten dat wat er in zijn loods gebeurde het daglicht niet kon verdragen. Verdachte en zijn vriendin zijn woonachtig in het woonhuis dat gevestigd is op het voornoemd perceel. Daarbij hebben zij vrij zicht gehad op de loods. In de nabijheid van de loods (bij de varkens, de voederton en de moestuin) was een onmiskenbare chemische geur aanwezig. Verdachte heeft verklaard dat hij elke dag de varkens voerde. Deze varkens bevonden zich links en rechts van de loods waarin de productielocatie was gevestigd. Daar komt bij dat het drugslaboratorium in zijn loods groots was opgezet. Daarmee zijn veel hardware en grondstoffen ten behoeve van de productie van synthetische drugs gemoeid geweest. Deze voorwerpen zijn niet uit de lucht komen vallen, maar moeten op enig moment de loods zijn in gebracht. In de loods zijn volgens de verklaring van verdachte wanden en een luchtafvoer aangetroffen die er nog niet waren bij de aanvang van de verhuur en die moeten zijn aangebracht door de gebruikers van de loods. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit alles verdachte niet zijn ontgaan.
Gelet op het voorgaande, de wijze waarop de verhuur tot stand is gekomen en het feit dat verdachte geen gegevens had van de man aan wie hij de schuur had verhuurd, mocht van verdachte op dat moment verlangd worden dat hij zich ervan vergewiste of wat er in zijn loods gebeurde legaal was. Daartoe had verdachte een legitieme reden, maar ook de mogelijkheid aangezien ook hij in het bezit was van de sleutels van de hangsloten op de loods. Het is een feit van algemene bekendheid dat in schuren en loodsen in het agrarisch gebied van (in elk geval) de provincie Noord-Brabant met enige regelmaat productieplaatsen voor synthetische drugs worden ingericht. Door niet te gaan kijken in en bij de loods, niet in te grijpen en niet naar de politie te gaan, heeft verdachte welbewust geaccepteerd en dus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de door hem verhuurde loods synthetische drugs werden geproduceerd, zodat bij hem het voor de medeplichtigheid aan die productie vereiste opzet in voorwaardelijke zin aanwezig is geweest.
 Ten aanzien van feit 3.
Voorbereidingshandelingen artikel 10a van de Opiumwet.
Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde verdient het opmerking dat onder het bereik van artikel 10a van de Opiumwet onder meer vallen het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een strafbaar feit. Hoewel deze gedragingen in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht als ‘medeplichtigheidshandelingen’ worden gezien, kunnen deze gedragingen op grond van artikel 10a van de Opiumwet worden gekwalificeerd als het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen. Dit is een op zichzelf staand strafbaar feit waaraan verdachte zich in de ogen van de rechtbank schuldig heeft gemaakt door de loods te blijven verhuren dan wel ter beschikking te stellen en niet in grijpen, terwijl hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van een drugslab heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank zelfstandig uitvoeringshandelingen verricht die strafbaar zijn gesteld in artikel 10a van de Opiumwet.
 Ten aanzien van feit 4.
Vuurwapen en munitie
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is, in één van de slaapkamers, een vuurwapen aangetroffen met bijbehorende munitie. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het vuurwapen en munitie in de woning lagen.
De door de verdediging gevoerde verweren worden aldus weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de feiten als na te melden.
 Ten aanzien van feit 2.
Het aanwezig hebben van de tenlastegelegde stoffen.
Voor het aanwezig hebben van de tenlastegelegde stoffen (feit 2) is vereist dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs én dat die drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dit laatste wordt bedoeld dat verdachte enige zeggenschap over die drugs moet hebben gehad.
Hoewel verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de door hem verhuurde loods synthetische drugs werden geproduceerd en hij aldus wetenschap heeft moeten hebben gehad van de aanwezigheid van de tenlastegelegde stoffen uit lijst I van de Opiumwet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet geoordeeld worden dat die stoffen zich binnen de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen is evident dat verdachtes rol beperkt is gebleven tot het beschikbaar stellen van zijn loods. Uit niets blijkt dat verdachte op enig moment zeggenschap heeft gehad over de tenlastegelegde stoffen. Dit maakt dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat

1. subsidiair [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, opzettelijk hebben vervaardigd grote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,

tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door: - aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een schuur/bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te Liempde, gemeente Boxtel, te verhuren.

3. verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen daartoe gelegenheid heeft verschaft,
hebbende hij, verdachte, een schuur/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres] te Liempde, gemeente Boxtel, verhuurd.
4. op 14 mei 2019 te Liempde, gemeente Boxtel, een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een dubbelloops hagelgeweer, van het merk Arquebusier, kaliber 20, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer en 22 centraalvuur hagelpatronen, kaliber 20, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De vordering van de officier van justitie strekt tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie maakt voorts kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft – voor zover de rechtbank tot bewezenverklaring zal komen van een of meerdere aan verdachte tenlastegelegde feiten – betoogd dat volstaan dient te worden met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 1 jaar, waarvan het onvoorwaardelijk deel het reeds ondergane voorarrest niet te boven gaat, te combineren met eventueel een taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan grootschalige productie van synthetische drugs en aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door zijn loods ter beschikking te stellen. Daarmee heeft verdachte de producenten van synthetische drugs gefaciliteerd en was hij een essentiële schakel in het geheel. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de productie van synthetische drugs. Hierdoor heeft hij ook bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de productie en handel van drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit. De opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs brengen risico’s met zich, zoals gevaar voor brand en/of ontploffing en/of het vrijkomen van giftige stoffen en/of milieuschade. Verdachte heeft kennelijk geen enkel bezwaar gehad tegen het in gevaar brengen van direct omwonenden, zijn vriendin en andere gebruikers van het terrein, nu de productie werd gerealiseerd in de loods op het terrein waar zich ook zijn woning bevond en waar vakmensen bezig waren met de bouw van een hooischuur. Verdachte heeft zich ingelaten met deze illegale activiteiten kennelijk om extra inkomsten te verwerven, zonder rekening te houden met de negatieve effecten voor anderen.
De rechtbank overweegt verder dat dergelijke synthetische drugslabs in het buitengebied geen uitzondering zijn. Deze worden daar door criminelen opgezet omdat schuren/loodsen vaak leeg staan en uit het zicht en de lucht die bij de productie van chemische processen kan worden verdoezeld door de ook aanwezige mestlucht. Het probleem dat boeren en tuinders worden benaderd om voor een bedrag hun loodsen of schuren beschikbaar te stellen, is groot, zo blijkt ook uit diverse media. Als een ieder wegkijkt en/of toestemt met een dergelijke gevaarlijke situatie, zoals verdachte heeft gedaan, blijft dit probleem in stand.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het gevaar van het voorhanden hebben van een dergelijk wapen en munitie bestaat er uit dat het op een keer ook daadwerkelijk wordt gebruikt. De gevolgen van het gebruik van vuurwapens zijn over het algemeen enorm. Ook als geen lichamelijk ernstig of dodelijk letsel wordt toegebracht veroorzaken vuurwapens maatschappelijk ontwrichtende gevoelens van angst en onveiligheid.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank verder rekening met de omstandigheid dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatieregister van 17 december 2019 – niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde.
Voor de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van hetgeen onder feit 4 is bewezenverklaard, zijn binnen de rechtspraak thans geen oriëntatiepunten ontwikkeld. De aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van het bewezenverklaarde maakt dat de rechtbank evenwel van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enig passende straf is.
De officier van justitie heeft bij de duur van de gevorderde gevangenisstraf onder meer rekening gehouden met de productiecapaciteit van het laboratorium. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een dergelijk maatstaf te hanteren. Bij het bepalen van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank daarom aansluiting gezocht bij de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken door de rechtbanken en gerechtshoven in het land worden opgelegd.
De rechtbank komt alles afwegende tot het oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving passend en geboden is een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Een wezenlijk factor hierin is dat de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen van een minder aantal feiten dan waartoe de officier van justitie heeft gerekwireerd. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 22 januari 2020 het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder meer onder de voorwaarde dat deze vandaag, bij de einduitspraak van deze zaak, eindigt. Door de verdediging is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte die – zakelijk weergegeven – inhouden dat verdachte verwikkeld is in een complexe echtscheiding en verzeild is geraakt in financiële problemen. Verzocht is de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren na de datum van einduitspraak, zodat verdachte kan werken aan een oplossing van deze problemen.
De rechtbank dient bij het nemen van een beslissing over de voorlopige hechtenis de belangen van de samenleving en de verdachte tegen elkaar af te wegen en na te gaan of het voortduren van de voorlopige hechtenis ook wenselijk is. Bij die belangenafweging speelt de eis van rechtshandhaving een rol maar ook het bepaalde in het EVRM met betrekking tot de bescherming van het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.
De rechtbank overweegt dat zij de door de raadsvrouw geschetste problemen van verdachte aannemelijk acht en betrekt daarbij verder de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte zich in de eerdere schorsingen van de voorlopige hechtenis in deze zaak zich heeft misdragen dan wel zich niet heeft gehouden aan de overige gestelde voorwaarden. Alhoewel de ernst van de feiten zich er tegen verzetten om te komen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf korter dan of gelijk aan de duur van het voorarrest, is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gegeven de door de raadsvrouw van verdachte geschetste omstandigheden, een eventueel hoger beroep in vrijheid mag afwachten. De rechtbank onderkent het belang van de samenleving dat een tot een gevangenisstraf veroordeelde in detentie wordt genomen, maar is in dit uitzonderlijke geval van oordeel dat de belangen van verdachte zwaarder dienen te wegen. Dit maakt dat de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte zal schorsen, onder de voorwaarden zoals de rechtbank zal neerleggen in een daartoe opgemaakte afzonderlijke beschikking.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 48, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht én 2, 10 en 10a van de Opiumwet én 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart
niet bewezenhetgeen verdachte onder
feit 1 primair en feit 2is ten laste gelegd en
spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde onder
feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 bewezenzoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van feit 1 subsidiair:medeplichtigheid tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod ten aanzien feit 3:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, een ander daartoe gelegenheid verschaffen

feit 1 subsidiair en feit 3 zijn in eendaadse samenloop gepleegd

ten aanzien van feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.
ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 3, feit 4:
 een
gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
schorst de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 5 februari 2020, onder de voorwaarden zoals door de rechtbank neergelegd in een daartoe afzonderlijk opgemaakte beschikking.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. A.W.A. Kap-Knippels en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 5 februari 2020.
mr. L.J. Verborg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.