ECLI:NL:RBOBR:2020:6001

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
20/1475
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens onvoldoende betrouwbaarheid van de beveiligingsmedewerker

Op 3 december 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. P.R. Barendrecht. De zaak betreft de intrekking van de toestemming voor beveiligingswerkzaamheden die eerder was verleend aan R&T Security te Apeldoorn. De korpschef had op basis van videomateriaal geconcludeerd dat de eiser disproportioneel had opgetreden tijdens zijn werkzaamheden op 18 juli 2019, wat leidde tot de intrekking van de toestemming. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat er onvoldoende aanleiding was voor de intrekking en dat het videomateriaal gemanipuleerd was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat de korpschef in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat eiser onvoldoende betrouwbaar was voor de functie van beveiligingsmedewerker. De rechtbank oordeelde dat de korpschef beoordelingsvrijheid had en dat de eisen aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers hoger zijn dan in andere beroepen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1475

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: [naam] ,
en
De korpschef van politie namens deze De politiechef van de eenheid Oost-Nederland, verweerder,
gemachtigde: mr. P.R. Barendrecht.

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan R&T Security te Apeldoorn ten behoeve van eiser verleende toestemming om beveiligings-werkzaamheden te mogen verrichten, ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiser is met zijn gemachtigde naar de zitting gekomen. Namens de korpschef is zijn gemachtigde naar de zitting gekomen.

Overwegingen

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt verweerder
2.1.
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende betrouwbaar is voor het werk als beveiligingsmedewerker. Op grond van videomateriaal kwam verweerder tot de conclusie dat eiser disproportioneel heeft opgetreden tijdens zijn werkzaamheden op 18 juli 2019 bij een feestavond in de Matrix tijdens de Nijmeegse Vierdaagse.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de conclusie in het primaire besluit dat eiser disproportioneel heeft opgetreden, niet volgehouden maar wel het standpunt gehandhaafd dat eiser niet voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. De beschikbare videobeelden van eisers gedragingen leiden verweerder tot de serieuze verdenking dat hij tijdens zijn werk als beveiliger een andere persoon heeft geschopt en geslagen, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig leek.
Het beroep van eiser
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende aanleiding is om de toestemming in te trekken. Hij is van mening dat hij niet verkeerd heeft gehandeld. De dienstdoende agenten zagen geen aanleiding tot verhoor of onderzoek. Het filmpje, waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd, is gemanipuleerd.
3.2.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek gedaan heeft en daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Eiser is van mening dat onderzoek gedaan had moeten worden bij omstanders, slachtoffers, getuigen of de maker van het filmpje. Daarbij is er geen sprake van “equality of arms” als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.3.
Ook geeft eiser aan dat het besluit strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur dan wel dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Zoals ook geldt bij de beoordeling van het handelen van politieagenten, kunnen de omstandigheden waaronder eiser heeft gehandeld niet slechts worden vastgesteld op grond van videobeelden. Net zoals bij vele andere gevallen rondom beveiligers zou het oordeel moeten zijn dat er te weinig informatie is om een besluit tot intrekking te nemen.
3.4.
Voor zover eiser heeft gewezen op zijn eerdere gronden van bezwaar, met het verzoek deze als herhaald en ingelast te beschouwen, stelt de rechtbank vast dat verweerder hierop in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan. Met de enkele verwijzing naar de gronden van bezwaar heeft eiser niet duidelijk gemaakt op welke punten het bestreden besluit onjuist of onvolledig is en waarom. De rechtbank zal hierna daarom ingaan op de door eiser in beroep aangevoerde gronden.
Oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft bij de beoordeling of de betrokkene voldoende betrouwbaar is. De rechtbank dient de beoordeling van verweerder dus terughoudend te toetsen. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:326).
4.2.
De beoordelingsruimte van verweerder is ingevuld bij de Beleidsregels. De invulling die in de Beleidsregels aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, is niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de ABRvS, bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juni 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD3634).
Feitelijk handelen van eiser
4.3.
Tijdens de zitting heeft verweerder aan de rechtbank en eiser en zijn gemachtigde de videobeelden getoond, die voor verweerder aanleiding zijn geweest om de ten behoeve van eiser gegeven toestemming in te trekken. Bij die presentatie en eerder in de beslissing op bezwaar heeft verweerder het handelen van eiser op grond van die beelden als volgt beschreven. Eiser drijft een persoon naar achteren door met zijn linkerknie/been een schoppende beweging te maken naar het lichaam van deze persoon. Kort hierop maakt eiser met zijn tot vuist gebalde rechterhand twee slaande bewegingen in de richting van het bovenlijf/hoofd van deze persoon, die zich op dit moment lager dan eiser bevindt. Op het moment dat deze persoon zich op de grond lijkt te bevinden, staat eiser over hem heen gebogen en lijkt het er sterk op dat hij nog een slaande beweging met zijn linkerarm maakt in de richting van deze persoon. In het filmpje is niet te zien dat deze persoon in de richting van eiser slaat en schopt, hij lijkt eerder een afwerende houding aan te nemen. In het filmpje blijkt ook niet van een (nog steeds) grote groep vechtenden of een groep die zich tegen de beveiligers richt. De omstanders houden zich juist allemaal afzijdig of keren zich af. Er lijkt ook ruimte te zijn (gecreëerd), zeker aan het einde van het videofragment. De collega-beveiliger, direct naast eiser staand, brengt en houdt omstanders op afstand zonder slaande en schoppende bewegingen te gebruiken.
4.4.
Verweerder geeft aan dat het door hem vastgestelde gedrag een beveiliger niet past. Aan de hand van de videobeelden stelt verweerder vast dat de serieuze verdenking bestaat dat eiser een andere persoon tijdens zijn werk als beveiliger heeft geschopt en geslagen, terwijl de noodzaak daartoe niet aanwezig leek. Dit terwijl van een beveiliger verwacht mag worden dat hij tijdens zijn werk de-escalerend optreedt en daarbij geen geweld gebruikt wanneer hij geconfronteerd wordt met agressief gedrag. Een beveiliger dient in dergelijke gevallen de rust te bewaren en indien nodig de politie in te schakelen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
4.5.1.
De op de zitting bekeken videobeelden bieden geen grond om aan de juistheid van de observaties van verweerder te twijfelen. Ook indien wordt aangenomen dat het filmpje is versneld of vertraagd, betekent dit niet dat de vaststelling door verweerder over de plaatsing van eiser en de andere persoon ten opzichte van elkaar, de richting van eisers bewegingen en dat eisers hand was gebald tot een vuist, onjuist is. Eiser heeft zijn stelling dat dat het filmpje “meer dan alleen qua afspeelsnelheid” is bewerkt, niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens.
4.5.2.
Dat de dienstdoende agenten geen aanleiding zagen tot verhoor of onderzoek, maakt bovenstaande niet anders, omdat paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels verweerder de ruimte biedt over deze gedragingen zelfstandig een oordeel te vormen (zie hiervoor eveneens de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling).
4.5.3.
Wat eiser heeft aangevoerd over de gebeurtenissen voorafgaand aan wat in het videofragment te zien is, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft kunnen vinden dat er op het gefilmde moment geen aanleiding was tot het gebruik van het door eiser toegepaste geweld. Omstanders hielden zich afzijdig en eiser had, net als zijn collega, zonder slaande en schoppende bewegingen te maken, omstanders op afstand moeten houden. Van iemand die werkzaam is binnen de beveiligingsbranche mag en kan, zoals verweerder heeft betoogd, worden verlangd dat hij bij het uit de hand lopen van een situatie kalm blijft, op een gepaste wijze optreedt en hulp inschakelt, zo nodig van de politie.
4.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
Schending zorgvuldigheidsbeginsel
4.7.
Verweerder heeft het besluit op het volgende onderzoek gebaseerd. Eerst is onderzoek gedaan naar de identiteit van de bij het incident betrokken beveiligers door de werkgever van eiser te horen. Daarnaast is eiser de gelegenheid geboden om zijn zienswijzen ten aanzien van het voorgenomen besluit in te brengen. Ook is onderzoek gedaan in de politiesystemen naar aanvullende relevante feiten en omstandigheden over het incident.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende onderzoek gedaan.
4.8.1.
Verweerder draagt de bewijslast en komt in eerste instantie de bewijsvoeringslast toe. Verweerder moet door middel van onderzoek het benodigde bewijsmateriaal bijeenbrengen. De zorgvuldigheidsnorm van artikel 3:2 Awb stelt bepaalde eisen aan dat onderzoek naar de feiten. Als verweerder aan zijn bewijsvoeringslast heeft voldaan, verspringt deze naar de belanghebbende. Pas als de belanghebbende voldoende twijfel zaait, is nader onderzoek door verweerder vereist, wil hij aan de op hem rustende bewijslast voldoen.
4.8.2.
De door verweerder aan het besluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn voldoende aannemelijk, zoals uit paragraaf 4.5. t/m 4.5.3. volgt. Verweerder is in dit geval op een concrete en verifieerbare wijze nagegaan of de door hem gestelde feiten werkelijk zijn voorgevallen. Eiser heeft de feitenvaststelling kunnen controleren, ook al is hij het met de uitkomst niet eens. De rechtbank acht, zoals ook in de vorige beroepsgrond besproken, de argumenten van eiser onvoldoende om twijfel te zaaien over de feitelijke gebeurtenissen.
4.9.
Het beroep van eiser op artikel 6 EVRM ten aanzien van de equality of arms slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval evenwicht bestaat in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. Eiser heeft voldoende ruimte gehad om de bevindingen van verweerder te betwisten, bijvoorbeeld door verklaringen van collega’s te overleggen. Eiser had hiertoe de gelegenheid bij het indienen van zijn zienswijze, bezwaar en beroep.
4.10.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel, verbod willekeur, misbruik van bevoegdheid
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet gehouden om in zijn belangenafweging een vergelijking tussen politieambtenaren en beveiligingsmedewerkers te betrekken. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in haar uitspraak van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2008:BG5316), gelden voor beveiligingsmedewerkers en ambtenaren van de politie verschillende opleidingseisen en wettelijke regimes en is er daarom geen sprake van gelijke gevallen. Beveiligingsmedewerkers vallen onder de Wpbr en de Beleidsregel en de korpschef toetst daaraan als hij gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om zijn toestemming in te trekken. Andere toetsingskaders - zoals bijvoorbeeld het Besluit algemene rechtspositie politie voor politieambtenaren - zijn niet van toepassing op beveiligingsmedewerkers. De korpschef kan bij beveiligingsmedewerkers geen tuchtrechtelijke maatregelen nemen. Daarnaast heeft een ontslag van een politieambtenaar verdergaande gevolgen omdat een ontslag een definitief einde van een carrière binnen de politie betekent. Een beveiligingsmedewerker kan na verloop van tijd opnieuw een aanvraag voor een beveiligerspas doen.
4.12.
Eiser stelt dat het niet aannemelijk is dat van alle beveiligers waarvan een dergelijk filmpje circuleert de toestemming is ingetrokken.
Verweerder heeft hierop geantwoord dat de door eiser genoemde voorbeelden onvoldoende informatie bevatten om te beoordelen of sprake is van vergelijkbare gevallen. De eventuele strafrechtelijke of bestuursrechtelijke gevolgen van deze gestelde gevallen zijn onbekend. Ook is voor verweerder niet goed te achterhalen of de betreffende filmpjes bij hem terecht zijn gekomen, nog daargelaten of de mate en aard van het geweldgebruik vergelijkbaar zijn met de situatie van eiser.
Eiser heeft in reactie hierop gesteld dat de conclusie dan zou moeten zijn dat er in zijn geval te weinig informatie is om een besluit tot intrekking op te baseren, omdat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of sprake is van vergelijkbare gevallen.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent eiser dat niet alleen de informatie uit de door hem gestelde filmpjes vergelijkbaar moet zijn, maar dat ook de wijze van afdoening van belang is. Eiser heeft zijn opmerking dat ‘niet aannemelijk is dat van alle beveiligers waarvan een dergelijk filmpje circuleert de toestemming is ingetrokken’ niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en heeft alleen daarom al onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van juridisch relevante gelijke gevallen.
4.14.
De beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten
4.16.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Verstraelen, rechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), voor zover hier van belang, stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt, voor zover hier van belang, de toestemming als bedoeld in het tweede lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Op grond van het vijfde lid van artikel 7 Wpbr kan deze toestemming worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
Op grond van paragraaf 3.1 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels), voor zover hier van belang, wordt de toestemming door de korpschef onthouden als de betrokkene niet beschikt over de betrouwbaarheid en bekwaamheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ingevolge paragraaf 3.3 wordt de toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de Wpbr, onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Volgens de toelichting op onderdeel b kan de toestemming worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name - maar niet uitsluitend - het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.