In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 5 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend voor een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, na een eerdere zorgmachtiging die op 28 april 2020 was verleend. Tijdens de mondelinge behandeling, die via Skype plaatsvond, zijn verschillende documenten besproken, waaronder een medische verklaring en een zorgplan. De betrokkene, bijgestaan door haar advocaat mr. M.J.J. Spieringhs, betwistte de noodzaak van de zorgmachtiging en voerde aan dat de medische verklaring niet was ondertekend door de psychiater, waardoor de herkomst van de verklaring niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de Wvggz niet expliciet vereist dat de medische verklaring ondertekend is, het wel noodzakelijk is dat kan worden vastgesteld dat de verklaring afkomstig is van de psychiater. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde verklaring niet voldeed aan dit vereiste, omdat er geen ondertekening was en er geen andere bevestiging was dat de verklaring door de genoemde psychiater was opgesteld. Hierdoor werd het primaire verweer van de betrokkene gegrond verklaard en werd het verzoek tot zorgmachtiging afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter M. Lammers in aanwezigheid van de griffier.