Op 1 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.T.C.A. Smets, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Dit besluit, genomen op 20 augustus 2020, verplichtte verzoekster om voor 5 oktober 2020 alle bouwwerken en een chalet op wielen van haar percelen te verwijderen, met een dwangsom van € 1.500,00 per week bij niet-naleving. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter had eerder op 5 oktober 2020 het primaire besluit geschorst en partijen uitgenodigd voor een zitting op 19 november 2020. Tijdens deze zitting werd vastgesteld dat de last niet op het hekwerk zag en dat het chalet inmiddels was verwijderd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last om de schuilgelegenheid en het bouwwerk voor mestopslag te verwijderen, in strijd was met het bestemmingsplan, dat alleen bouwwerken zonder gebouw toestaat. De voorzieningenrechter concludeerde dat de schuilgelegenheid de toegestane oppervlakte overschreed en dat de opslag van mest niet paste binnen de doeleindenomschrijving van de voor 'Natuur' aangewezen gronden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om de schorsing van het primaire besluit voort te zetten en dat verzoekster de bouwwerken binnen twee weken na de uitspraak moest verwijderen. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. de Lange, in aanwezigheid van griffier R.G. van der Korput, en is openbaar gemaakt op 1 december 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.