ECLI:NL:RBOBR:2020:5862

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
01-879862-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en ontploffingen met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere brandstichtingen en pogingen tot moord. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, is in de rol van medepleger of medeplichtige verantwoordelijk voor diverse brandstichtingen waarbij vuurwerkmortieren en brandbommen zijn gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een periode van acht maanden betrokken was bij verschillende ernstige misdrijven, waaronder het in brand steken van voertuigen en woningen, en het gooien van handgranaten met de intentie om levens te beroven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar. De uitspraak is gebaseerd op de feiten die zijn vastgesteld tijdens de terechtzittingen, waar de verdachte zijn betrokkenheid ontkende, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte als medepleger aan te merken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de misdrijven op de slachtoffers, die angst en materiële schade hebben ervaren. De vordering van de officier van justitie was een gevangenisstraf van twintig jaar, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/879862-18
Datum uitspraak: 26 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1988,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in p.i. Zuid-Oost, huis van bewaring, te Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 januari 2019, 1 april 2019, 11 juni 2019, 2 september 2019, 11 november 2019,
3 februari 2020, 1 april 2020, 29 juni 2020, 25 september 2020, 27 oktober 2020, 29 oktober 2020 en 12 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 december 2018. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 februari 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht op/in/aan een voertuig (Mercedes Benz, [kenteken 2] ) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of een mortier, althans een stuk vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemd voertuig, ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners (fam. [familienaam 1] ) van de woning gelegen aan de [adres 8] en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij/aan (de voordeur en erker van) een woning/pand gelegen aan de [adres 2] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen) en/of een of meerdere mortier(en), althans (een) stuk(ken) vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met (de voordeur en/of erker van) voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] (fam. [familienaam 1] ) en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Haarlem, althans in het arrondissement Noord-Holland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht tegen/nabij een of meer pand(en) gelegen aan de [adres 3] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of een mortier, althans een stuk vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht en/of in de richting van voornoemd(e) pand(en) gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of dat/die pand(en) en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [persoon 1] en/of [persoon 2] ) van de woning(en) gelegen aan de [adres 3] en/of de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 15 augustus 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een handgranaat van de pin heeft/hebben ontdaan en (vervolgens) die handgranaat bij/tegen de woning, ter hoogte van een raam, van die [persoon 3] en [persoon 4] heeft/hebben gelegd/gegooid en/of (vervolgens) tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij/tegen een woning/pand gelegen aan de [adres 4] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een handgranaat van de pin te ontdoen en/of vervolgens bij/tegen die woning ter hoogte van een raam gelegd/gegooid, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is ontploft, althans granaatscherven door het raam van die woning zijn geslagen/gevlogen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [persoon 3] en/of [persoon 4] ) van de woning gelegen aan de [adres 4] en/of voor zich op/in de directe nabijheid van die woning bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 2 september 2018 te Leende, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk brand heeft gesticht en/of opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht op/in/aan een voertuig (Mercedes, [kenteken 3] ) immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of een mortier, althans een stuk vuurwerk aangestoken, althans met (open) vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemd voertuig, ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoonster van de [adres 5] ( [persoon 6] ) en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
6.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 13 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging, althans alleen ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een pand gelegen aan de [adres 6] terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of dat pand en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 6] en/of de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking heeft/hebben gebracht met voornoemde woning terwijl voornoemd delict niet is voltooid, tot/bij het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] instructies gegeven ten aanzien van het vullen van jerrycans en/of de wijze van brandstichten (raam eruit gooien en jerrycans naar binnen) en/of verteld welke route die [medeverdachte 1] het beste kon volgen;
7.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 16 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging, althans alleen ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 9] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning van die [persoon 9] , immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in de nachtelijke uren, op de begane grond van voornoemde woning (met brandversnellende middelen) een (hevig uitslaande) brand doen onstaan, terwijl die [persoon 9] zich op de bovenverdieping bevond tot/bij het plegen van welk feit hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] instructies gegeven ten aanzien van het tanken van jerrycans en/of de wijze van brandstichten (rol wc papier meenemen, dop er af, papier er in stoppen) en/of die [medeverdachte 1] verteld dat hij binnendoor moet reizen en/of aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft gevraagd of ze een bommetje mee willen nemen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 16 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging, althans alleen brand heeft/hebben gesticht in een woning/pand gelegen aan de [adres 6] immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen), in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoner ( [persoon 9] ) van de woning gelegen aan de [adres 6] en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was tot/bij het plegen van welk feit hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] instructies gegeven ten aanzien van het tanken van jerrycans en/of de wijze van brandstichten (rol wc papier meenemen, dop er af, papier er in stoppen) en/of die [medeverdachte 1] verteld dat hij binnendoor moet reizen en/of aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft gevraagd of ze een bommetje mee willen nemen;
8.
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [persoon 10] en/of [persoon 11] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres 7] heeft/hebben ingeslagen, althans vernield en/of (vervolgens) een handgranaat van de pin heeft/hebben ontdaan en (vervolgens) die handgranaat in de (hal van) voornoemde woning heeft/hebben gegooid en/of tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning/pand gelegen aan de [adres 7] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk de ruit van de voordeur van voornoemde woning ingeslagen, althans vernield en/of (vervolgens) een handgranaat van de pin ontdaan en/of (vervolgens) die handgranaat in de (hal van) voornoemde woning gegooid en/of tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners (familie [familienaam 3] ) van de woning gelegen aan de [adres 7] en/of zich op/in de nabijheid van die woning bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten

Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde feiten gerequireerd.
Het standpunt van de verdediging
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging vrijspraak van verdachte voor alle aan hem ten laste gelegde feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank

algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. De weging van het geheel aan bewijs is een complex proces. Bewijsmiddelen worden daarbij niet alleen afzonderlijk beoordeeld, maar ook wordt bekeken of en in hoeverre het totaal aan bewijs(middelen) in onderlinge samenhang bezien zodanig sterk is dat het bewijs geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezenverklaarde feitelijke gang van zaken. Bij dat alles kan tevens een rol spelen of de verdachte van zijn kant een geloofwaardige verklaring heeft gegeven waarbij wordt ingegaan op de bewijsmiddelen, en met name op die bewijsmiddelen die (sterk) belastend voor hem zijn.

ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
-
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 25 februari 2018 een brandbom over de schutting van het perceel gelegen aan de [adres 3] is gegooid. Op dit perceel zijn drie geschakelde woonwagens gevestigd. In die woonwagens woonden aangevers [persoon 2] en [persoon 1] met hun gezinnen. De brandbom bestond uit twee Coca-colaflessen gevuld met motorbenzine. Deze flessen waren met tape vastgeplakt aan een vuurwerkmortier. De tape is veiliggesteld en bemonsterd. Uit de bemonstering is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel komt overeen met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 1] (verder: [medeverdachte 1] ).
Ook stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] in de periode van 28 januari 2018 tot
5 maart 2018 gebruik heeft gemaakt van het telefoontoestel met nummer [telefoonnummer 1] . Met dit telefoonnummer had [medeverdachte 1] regelmatig contact met telefoonnummer
[telefoonnummer 2] . Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat dit telefoonnummer in die periode in gebruik was bij verdachte. Uit de gegevens van [bedrijf 1] in combinatie met de mastlocaties van de telefoonaansluitingen, blijkt dat de hiervoor genoemde telefoonaansluitingen van verdachte en van [medeverdachte 1] zich vanaf de middag van 24 februari 2018 tot de vroege ochtend van 25 februari 2018 gezamenlijk verplaatsten van Oss naar Haarlem en terug. De route die deze telefoonaansluitingen in die periode hebben afgelegd, komt overeen met de reisroute van de Volkswagen Tiguan voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1] , die rondom het tijdstip van de brandstichting in de omgeving van de plaats delict is gesignaleerd. Vaststaat dat verdachte dit voertuig in de periode van 26 januari 2018 tot en met
12 maart 2018 heeft gehuurd.
[medeverdachte 1] heeft een en ander bij zijn verhoor door de politie op 4 maart 2020 bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 24 op 25 februari 2018 met iemand vanuit Oss naar Haarlem is gereden, dat hij in Haarlem was in de nabijheid van de [adres 3] op het moment dat de brand werd gesticht en dat hij de brandbom van een derde persoon heeft aangepakt en naast zich op de achterbank heeft gelegd. Van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk wordt dat deze derde persoon daadwerkelijk aanwezig is geweest, is de rechtbank niet gebleken.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de resten van de brandbom die is gebruikt bij de hiervoor genoemde brandstichting in Haarlem, bij een visuele vergelijking overeenkomsten vertonen met de mortierbommen die op 5 oktober 2018 in beslag zijn genomen bij de doorzoeking van het vakantiehuisje in Belfeld, in welk huisje onder andere verdachte en [medeverdachte 1] verbleven.
Betrokkenheid verdachte
Ter terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft verdachte zijn betrokkenheid bij het feit ontkend en verklaard dat de enige telefoon die hij in februari 2018 gebruikte, de PGP-telefoon was. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de door hem in Duitsland gehuurde Volkswagen Tiguan vaak onderverhuurde. Buiten [medeverdachte 1] heeft verdachte de namen van die gestelde onderhuurders niet willen noemen.
De rechtbank vindt deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, omdat deze geen steun vindt in het dossier. Uit de bewijsmiddelen wordt afgeleid dat verdachte in die periode (ook) gebruik maakte van de telefoonaansluiting met nummer [telefoonnummer 2] . Ten aanzien van de Volkswagen Tiguan staat vast dat verdachte deze in die periode huurde en tevens dat hij gebruiker van dat voertuig was. Verdachte heeft ervoor gekozen zijn verklaring in een zeer laat stadium naar voren te brengen, waarbij hij desgevraagd heeft geweigerd kenbaar te maken wie degenen waren aan wie hij de Volkswagen Tiguan zou hebben verhuurd en in welke periode dat zou zijn gebeurd. Daarmee heeft verdachte de rechtbank en het Openbaar Ministerie de gelegenheid ontnomen deze verklaring te verifiëren. Ook dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van deze verklaring.
Nu de verklaring die verdachte eerst ter terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft afgelegd voor een deel aantoonbaar onjuist is en voor het overige geen aanknopingspunten biedt om de juistheid daarvan te verifiëren, schuift de rechtbank de verklaring terzijde. Deze verklaring doet derhalve geen afbreuk aan de waardering van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat de brand aan de [adres 3] te Haarlem op 25 februari 2018 door verdachte en [medeverdachte 1] is gesticht. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn die nacht samen met de Volkswagen Tiguan op pad gegaan waarbij zij naar de plaats delict in Haarlem zijn gereden om brand te stichten. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie de brandbom over de schutting van voornoemd perceel heeft gegooid, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan de hiervoor genoemde brandstichting van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van die brandstichting aanmerkt.
Conclusie
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 1] op 25 februari 2018 tezamen en in vereniging brand hebben gesticht op het perceel gelegen aan de [adres 3] te Haarlem. De brandbom is op zodanige wijze over de schutting van het perceel gegooid, dat het door die bom veroorzaakte vuur de woonwagens op het perceel niet heeft bereikt maar dat door het geweld van de ontploffing wel schade aan die woonwagens en een nabijgelegen volière is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde brandstichting wettig en overtuigend bewezen is, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” zal worden weergegeven.
-
ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 20 februari 2018 een motorvoertuig, een Mercedes Benz voorzien van het kenteken
[kenteken 2] , in brand is gestoken door dit voertuig met motorbenzine te overgieten en vervolgens onder dit voertuig een vuurwerkmortier tot ontploffing te brengen. Op het moment van de brandstichting stond dit voertuig geparkeerd op de oprit naast de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss en voor de woning gelegen aan de [adres 8] te Oss, terwijl de bewoners van die woningen zich in slaap in die woningen bevonden. Door de kracht van de ontploffing is, ondanks de neergelaten rolluiken, schade in de woning gelegen aan de [adres 2] ontstaan.
Op 24 februari 2018 is wederom brand gesticht bij de woning gelegen aan de [adres 2] te Oss. Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat deze brand werd gesticht door middels een vuurwerkmortier motorbenzine tot ontploffing te brengen bij de voordeur en bij de erker van de woning. Bij het onderzoek naar deze brand zijn twee dopjes van plastic flesjes aangetroffen. De dopjes zijn veiliggesteld en bemonsterd. Uit de bemonstering is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel komt overeen met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 1] . In die dopjes van flesjes zijn resten van motorbenzine aangetroffen. Bij het forensisch onderzoek zijn brandresten van plastic aangetroffen. Aangeefster [persoon 12] heeft verklaard dat zij de brand die op 24 februari 2018 is gesticht, heeft gedoofd door onder andere zand uit haar tuin over het vuur te trappen. Bij onderzoek is gebleken dat de brandresten van plastic en dit tuinzand benzineresten bevatten en dat het waarschijnlijk is dat die benzineresten van een andere samenstelling zijn dan de benzineresten die op de dopjes zijn aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat de op 24 februari 2018 aangetroffen dopjes van flesjes zijn gebruikt bij de brandstichting op 20 februari 2018 en dat [medeverdachte 1] op basis van deze bevindingen in ieder geval een aandeel in die brandstichting heeft gehad.
Voorts stelt de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de bij beide feiten aangetroffen resten van een mortierbom bij een visuele vergelijking overeenkomsten vertonen met de mortierbommen die op 5 oktober 2018 in beslag zijn genomen bij de doorzoeking van het vakantiehuisje in Belfeld, in welk huisje onder andere verdachte en [medeverdachte 1] verbleven.
Betrokkenheid verdachte en schakelbewijs
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten betreffen allemaal brandstichtingen die zijn begaan in dezelfde specifieke context, volgens dezelfde werkwijze, gepleegd in een tijdsbestek van enkele dagen. Uit het onderzoek op de terechtzittingen van 27 en 29 oktober 2020 en uit de inhoud van het procesdossier, is de rechtbank gebleken dat verdachte en [medeverdachte 1] bij deze drie brandstichtingen telkens nagenoeg hetzelfde gedragspatroon hebben gevolgd. De rechtbank stelt daarover het volgende vast:
  • alle drie brandstichtingen zijn in een korte periode, telkens tijdens de nachtelijke uren gepleegd;
  • bij alle drie brandstichtingen is gebruikgemaakt van gelijksoortige brandbommen, met brandbare vloeistof gevulde plastic flessen, die tot ontbranding zijn gebracht middels tot ontploffing brengen van zogenaamde vuurwerkmortieren, waarvan de resten overeenkomsten vertoonden met de mortieren die zijn aangetroffen in het vakantiehuisje waar verdachte en [medeverdachte 1] verbleven;
  • bij alle drie de brandstichtingen is gebruik gemaakt van dezelfde brandversneller, te weten motorbenzine;
  • uit de historische printgegevens van de telefoonaansluitingen die verdachte en [medeverdachte 1] in de periode van 20 februari 2018 tot en met 25 februari 2018 in gebruik hadden en uit de ARS-gegevens van het door verdachte gehuurde en in die periode gebruikte voertuig, een Volkswagen Tiguan met het kenteken [kenteken 1] , blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] zich in die periode veelvuldig, en in het bijzonder op de pleegdata van de feiten, samen verplaatsen, dat op 20 februari 2018 en 24 februari 2018 de telefoon van [medeverdachte 1] in de directe omgeving van de brandstichtingen aanstraalde en dat op 25 februari 2018 de afgelegde route van de Volkswagen Tiguan overeenkomt met de mastgegevens van de telefoons van beide verdachten.
Vaststaat verder dat bij de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten het DNA van [medeverdachte 1] is aangetroffen.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit als zelfstandig feit wettig en overtuigend bewezen. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat bij het onder 3 bewezenverklaarde feit en de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten telkens is gebleken van hetzelfde specifieke gedragspatroon, dezelfde specifieke werkwijze en het gebruik van hetzelfde specifieke middel. Bij alle drie de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank vast dat de gevolgde modus operandi op essentiële punten grote overeenkomsten vertoont. Deze overeenkomsten zijn zodanig sterk dat de rechtbank van oordeel is dat de bewijsmiddelen die voor de afzonderlijke feiten zijn gebruikt elkaar ondersteunen en als schakelbewijs hebben te gelden, op basis waarvan de betrokkenheid van verdachte bij de feiten 1 en 2 wordt vastgesteld.
Ook voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten geldt dat de verklaring die verdachte hierover eerst ter terechtzitting van 27 oktober 2020 heeft afgelegd geen aanknopingspunten biedt om de juistheid daarvan te verifiëren en dat die verklaring voor een deel aantoonbaar onjuist is. De rechtbank acht ook die verklaringen ongeloofwaardig. Deze verklaringen doen derhalve geen afbreuk aan de waardering van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] ook bij de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan deze brandstichtingen van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers aan die feiten aanmerkt.
GevaarzettingZowel bij feit 1 als bij feit 2 is brand gesticht door motorbenzine via een vuurwerkmortier tot ontploffing te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een ongecontroleerde brand, gesticht met benzine als brandversneller zeer snel om zich heen kan grijpen. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat indien voor de brandstichting gebruik gemaakt wordt van een vuurwerkmortier als ontbrandingsmechanisme, de ongecontroleerdheid en de omvang van de brand vanwege de bijkomende ontploffing toeneemt. Deze omstandigheden tezamen, in combinatie met het gegeven dat bij feit 1 het in brand gestoken voertuig naast een woning en voor een andere woning geparkeerd stond, leveren naar het oordeel van de rechtbank bij feit 1 de aanmerkelijke kans op dat de brand kon overslaan op (een van) de woningen en dat deze vlam zouden kunnen vatten. Van de brand ging aldus gemeen gevaar voor goederen uit.
Ten aanzien van feit 2, waarbij is brand gesticht aan de woning, geldt dat deze omstandigheden tezamen de aanmerkelijke kans opleveren dat de woning vlam zou vatten en af zou kunnen branden. Gelet op het tijdstip waarop deze brand werd gesticht, midden in de nacht, was het bovendien zeer wel te verwachten dat de bewoners van de woning op dat moment thuis en in slaap zouden zijn. Door niettemin op dat moment de brand op de genoemde wijze te stichten, hebben de brandstichters de aanmerkelijke kans aanvaard dat, voor het geval de woning vlam zou vatten, van die brand levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten was.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien met de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel ook de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – verweten dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het tot ontploffing brengen van een handgranaat bij de gevel van de woning aan de [adres 4] te Oss. Primair is dit feit ten laste gelegd als poging tot moord c.q. doodslag op de bewoners van die woning en subsidiair als het teweeg brengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten was.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] een scherfhandgranaat tot ontploffing heeft gebracht bij de gevel van de woning aan de [adres 4] te Oss ter hoogte van een raampartij met gesloten rolluiken. De bewoners van deze woning verbleven op dat moment achter deze rolluiken in de woonkamer van de woning. Door de kracht van de explosie werd één van hen van de bank geslingerd en zijn de ramen van de woonkamer vernield. In de woonkamer zijn granaatscherven en beschadigingen als gevolg daarvan aangetroffen, net als in de wijde omtrek van de woning.
Vrijspraak
Deze gedraging kan naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, niet worden aangemerkt als te zijn gericht op de dood van de bewoners van de woning, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Deze gedraging past meer bij het aanjagen van vrees bij die bewoners. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde, medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag, vrijspreken.
Betrokkenheid verdachte
In het kader van het onderzoek is opnameapparatuur geplaatst in het vakantiehuisje in Belfeld waar onder andere verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verbleven. Op 28 augustus 2018 werd in het televisieprogramma Opsporing Verzocht een item gewijd aan dit feit. Uit de uitgeluisterde OVC-gesprekken volgt dat verdachte tijdens deze aflevering vertelt over wat er op 15 augustus 2018 gebeurd is. Deze gang van zaken komt overeen met de camerabeelden van café [bedrijf 2] , de zendmastgegevens van de telefoonnummers van de beide verdachten, waarbij de telefoon van verdachte vlak na de explosie op circa 1260 meter van de plaats delict aanstraalde, en de camerabeelden op het vakantiepark in Belfeld.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande en de overige bewijsmiddelen vast dat verdachte op 15 augustus 2018 met [medeverdachte 1] naar Oss is gereden. Terwijl [medeverdachte 1] naar de woning ging, is verdachte in de nabijheid van die woning achtergebleven. Toen [medeverdachte 1] er niet in slaagde de handgranaat tot ontploffing te brengen, is hij naar verdachte teruggekeerd. Nadat verdachte aan [medeverdachte 1] had uitgelegd hoe hij de handgranaat op scherp moest stellen om die tot ontploffing te brengen, is [medeverdachte 1] naar de woning teruggekeerd en heeft hij de handgranaat bij de gevel van de woning tot ontploffing gebracht. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte 1] samen naar Belfeld gereden. Uit niets is aannemelijk geworden dat verdachte zich op enig moment van het handelen van [medeverdachte 1] heeft gedistantieerd. Eerder is van het tegendeel gebleken, namelijk dat verdachte tot het laatste moment toe [medeverdachte 1] heeft ondersteund bij het plegen van dit feit. Het enige dat verdachte niet heeft gedaan is met [medeverdachte 1] naar de woning gaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] bij het plegen van dit feit op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan dit feit van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van dit feit aanmerkt.
Gevaarzetting
Het subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, gemeen gevaar voor de nabij de woning gelegen percelen en levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de aard van het gebruikte middel, een scherfhandgranaat, is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels gemeten voor verdachte en [medeverdachte 1] voorzienbaar moet zijn geweest dat door hun handelen - het tot ontploffing brengen van die handgranaat buiten bij de gevel van een woning ter hoogte van een raampartij - levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 4] te Oss te duchten was en dat door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen en gemeen gevaar voor de veiligheid van de in de nabijheid van de woning gelegen percelen te duchten was. Dat de rolluiken voor de raampartij gesloten waren, doet aan deze gevaarzetting niets af. Het is algemeen bekend dat een (scherf)handgranaat een verwoestende kracht en werking heeft als die tot ontploffing wordt gebracht.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 4 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt verweten – kort en zakelijk weergegeven – dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het in brand steken van een Mercedes, voorzien van het kenteken [kenteken 3] , die geparkeerd stond voor de woning gelegen aan de [adres 5] te Leende op 2 september 2018 omstreeks 03.35 uur.
Betrokkenheid verdachte
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 1] in elk geval op 2 september 2018 tussen 02.19 uur en 06.39 uur met de Mercedes Vito op pad zijn geweest. Het telefoonnummer van verdachte maakt eenzelfde verplaatsing. Niet is gebleken dat zij in die periode in het gezelschap van anderen waren. Voorts staat vast dat deze Mercedes Vito zich ten tijde van de brandstichting in de directe omgeving van [adres 5] te Leende op 2 september 2018 bevond, terwijl de telefoon van verdachte om 03:24 uur eveneens een mast in Leende aanstraalde.
[medeverdachte 1] heeft bekend dat hij deze brandstichting heeft gepleegd en dat hij samen met een andere persoon ter plaatse is gegaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat die andere persoon verdachte is geweest.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder uit de opgenomen OVC-gesprekken, blijkt voorts dat verdachte op de hoogte was van het plan om op 2 september 2018 de auto die geparkeerd stond op de inrit van het perceel gelegen aan de [adres 5] te Leende in brand te steken, dat verdachte met [medeverdachte 1] overleg heeft gehad over de wijze waarop die brand zou moeten worden gesticht, dat verdachte met [medeverdachte 1] naar de woning in Leende toe is gereden en dat verdachte vervolgens met [medeverdachte 1] naar Belfeld terug is gereden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] bij het plegen van dit feit op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan dit feit van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van dit feit aanmerkt.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 5 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt verweten – kort en zakelijk weergegeven – dat hij medeplichtig is aan de poging tot brandstichting aan het pand gelegen aan de [adres 6] te Oss op 13 september 2018.
Betrokkenheid verdachte
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, met name op basis van de gevoerde OVC-gesprekken, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] geprobeerd heeft deze brand te stichten, dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] die brand ging stichten en dat verdachte [medeverdachte 1] heeft geholpen bij de planning en de voorbereiding van die brandstichting. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk wordt dat verdachte [medeverdachte 1] naar de pleegplaats heeft vergezeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte betrokken is geweest bij de brandstichting aan het pand gelegen aan de [adres 6] te Oss op 13 september 2018. De rechtbank kwalificeert het aandeel van verdachte als medeplichtigheid nu de handelingen van verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank hebben beperkt tot het verstrekken van inlichtingen aan [medeverdachte 1] , waardoor het voor [medeverdachte 1] mogelijk was op 13 september 2018 te pogen brand te stichten aan de woning gelegen aan de [adres 6] te Oss.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 6 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – medeplichtigheid verweten aan de brandstichting in de woning gelegen te Oss aan de [adres 6] op 16 september 2018. Primair is dit feit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het medeplegen van een poging tot moord c.q. doodslag op de bewoner van die woning en subsidiair als medeplichtigheid aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, voor de nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoner van die woning te duchten was.
Betrokkenheid verdachte
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (verder: [medeverdachte 2] ) op 16 september 2018 een brandbom in de woning gelegen aan de [adres 6] te Oss hebben gegooid. In deze woning was aangever [persoon 9] woonachtig. Verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] deze brand zouden gaan stichten omdat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder op basis van de OVC-gesprekken die zijn opgenomen in het vakantiehuisje in Belfeld, vaststaat dat verdachte hen heeft geholpen bij de voorbereiding van deze brandstichting. De rechtbank kwalificeert het aandeel van verdachte als medeplichtigheid nu de handelingen van verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank hebben beperkt tot het verstrekken van inlichtingen en het geven van instructies aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de wijze waarop de brand zou kunnen worden gesticht, waardoor het voor hen mogelijk was op 16 september 2018 de brandstichting aan de woning gelegen aan de [adres 6] te Oss te plegen.
Bestond er opzet op de dood van de bewoner?
Op grond de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nachtelijke uren een brandbom in de woonkamer van de door [persoon 9] bewoonde woning hebben gegooid. De aard en de hoeveelheid van de brandversnellende middelen die bij deze brandstichting zijn gebruikt, waren zodanig dat de brand zeer snel om zich heen kon grijpen. Het opzet van verdachte en zijn medeverdachten was dus overduidelijk gericht op het tot stand brengen van een brand in de woning. Uit niets is aannemelijk geworden dat verdachte of zijn medeverdachten hebben gecontroleerd of [persoon 9] op het moment van de brandstichting in de woning aanwezig was, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bewoners de nacht doorgaans in hun eigen woning doorbrengen. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte of zijn medeverdachten zich hebben vergewist van de indeling van de woning of van de mogelijkheden voor de in woning aanwezige bewoners om het pand veilig te kunnen verlaten nadat de brand zou zijn uitgebroken. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich dus niet bekommerd om de vraag of [persoon 9] voldoende tijd zou hebben zijn woning ongeschonden te verlaten en de mogelijkheid dat [persoon 9] door het vuur ingesloten zou kunnen raken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat met de handelswijze van verdachte en zijn medeverdachten een aanmerkelijke kans bestond dat [persoon 9] de brandstichting niet zou overleven. De rechtbank is verder van oordeel dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten zozeer was gericht op en geschikt was voor de levensberoving van [persoon 9] dat de rechtbank hieruit afleidt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn medeverdachten zich van het mogelijke overlijden van [persoon 9] door de brandstichting bewust moeten zijn geweest en dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet op de dood van [persoon 9] hebben gehad.
Is er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden een brandbom in de woonkamer van de door [persoon 9] bewoonde woning te gooien. Verdachte en zijn medeverdachten hebben deze brandstichting samen gepland en voorbereid. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de uitvoering daarvan is sprake geweest van een reeks momenten waarop door verdachte en zijn medeverdachten beslissingen zijn genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van dat plan. Gedurende al die tijd hebben verdachte en zijn medeverdachten zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap te geven. Zelfs nadat de door verdachte en [medeverdachte 1] geplande eerdere brandstichting aan de woning van [persoon 9] op 13 september 2018 was mislukt, hebben zij volhard in hun plan om in die woning brand te stichten, daarvoor voorbereidingen getroffen en hebben zij, nu samen met [medeverdachte 2] , op 16 september 2018 een nieuwe, en nu geslaagde poging gepland en uitgevoerd om brand te stichten in de door [persoon 9] bewoonde woning.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte en zijn medeverdachten kalm beraad en rustig overleg blijkt. Dat sprake zou zijn van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en zijn medeverdachten zou hebben gehandeld is gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte medeplichtig is geweest aan een poging om met voorbedachten rade de bewoner van de woning gelegen aan de [adres 6] te Oss van het leven te beroven. De rechtbank acht het onder 7 expliciet primair ten laste gelegde feit, medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – zakelijk weergegeven – medeplegen verweten aan het gooien van een op scherp gestelde handgranaat in de hal van de woning gelegen aan de [adres 7] te Eindhoven op 29 september 2018 omstreeks 05.45 uur. Primair is dit feit ten laste gelegde als medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag op de bewoners van die woning en subsidiair als medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, voor de nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten was.
Betrokkenheid verdachte
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 september 2018 tussen 00.32 uur en 06.49 uur in gezelschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verbleven en dat zij die nacht twee keer naar de woning gelegen aan de [adres 7] in Eindhoven zijn gegaan ter uitvoering van hun plan om een handgranaat in die woning te gooien. Die nacht rond 03.00 uur zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar deze woning gegaan. [verdachte] heeft in de onmiddellijke nabijheid op hun terugkeer gewacht. Het opzet van verdachte en zijn medeverdachten was er toen op gericht een raam van de woonkamer in te slaan en door het daardoor ontstane gat een explosief naar binnen te gooien. Toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet in hun opzet waren geslaagd, omdat zij het raam van de woonkamer niet kapot geslagen kregen, zijn zij onverrichter zake naar verdachte teruggekeerd.
Vervolgens heeft verdachte het initiatief genomen naar Belfeld terug te keren en regelingen te treffen om in het bezit van een moker te komen, waarmee naar het oordeel van verdachte de deur van de woning aan de [adres 7] er met zekerheid “uit zou gaan”. Met die moker zijn verdachte en zijn medeverdachten naar de [adres 7] in Eindhoven teruggereden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens opnieuw naar de woning gegaan. [medeverdachte 2] heeft met de moker een raam van de voordeur ingeslagen en [medeverdachte 1] heeft door het ontstane gat de handgranaat in de hal van de woning gegooid. Rond 05:00 uur is deze tot ontploffing gekomen. Terwijl zij deze handelingen uitvoerden stond verdachte ook nu in de onmiddellijke nabijheid op hun terugkeer te wachten.
Nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] er in waren geslaagd de handgranaat in de hal van de woning te gooien, zijn zij naar verdachte teruggekeerd en zijn zij samen naar Belfeld teruggereden. Uit niets is aannemelijk geworden dat verdachte zich op enig moment van het handelen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gedistantieerd. Eerder is van het tegendeel gebleken, namelijk dat verdachte tot het laatste moment toe [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft ondersteund bij het plegen van dit feit en dat verdachte bij het plannen van deze feiten het initiatief heeft gehad. Het enige dat verdachte niet heeft gedaan is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning gaan.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het plegen van dit feit op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan dit feit van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van dit feit aanmerkt.
Bestond er opzet op de dood van de bewoners?
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat door verdachte en zijn medeverdachten een zogenaamde anti-personeelsgranaat in de hal van de woning is gegooid. Deze granaat is ontworpen om bij ontploffing door uitgeworpen stalen kogeltjes personen te doden c.q. te verwonden. De stalen kogeltjes worden geacht binnen een gebied met een straal van twaalf tot achttien meter rond het punt van ontploffing op personen een dodelijke uitwerking te hebben en binnen een straal van 30 tot 54 meter personen zwaar te kunnen verwonden. De kracht en het doordringende vermogen waarmee de betreffende kogeltjes worden uitgeworpen is enorm, aldus verbalisant [verbalisant] .
Uit de verklaringen van aangevers [persoon 10] en [persoon 11] blijkt dat zij, nadat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de eerste keer hadden geprobeerd een ruit in te slaan, heel licht sliepen en dat zij de rest van de nacht alert waren. Dat hadden verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich kunnen en moeten realiseren toen zij de tweede keer die nacht naar voormelde woning gingen. Zij konden en mochten er niet van uitgaan dat de bewoners van de woning die nacht nog rustig zouden slapen. De mogelijkheid dat de bewoners de rest van de nacht uiterst alert zouden zijn, konden en mochten verdachte en zijn medeverdachten niet uitsluiten.
Dit maakt dat op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten diezelfde nacht na een relatief kort tijdsbestek terugkeerden naar de woning om alsnog de handgranaat tot ontploffing te brengen, de aanmerkelijke kans bestond dat [een van] de bewoners van de woning op het glasgerinkel bij het tweede bezoek zouden reageren en dat [een van] de bewoners vervolgens, gelet op de vertragingstijd tussen het naar binnen gooien en het ontploffen van de handgranaat, door de verwoestende uitwerking van de ontploffende granaat dodelijk zouden kunnen worden getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten zozeer was gericht op en geschikt was voor de levensberoving van de bewoners van het pand gelegen aan de [adres 7] te Eindhoven, dat hieruit valt af te leiden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn medeverdachten zich hiervan bewust moeten zijn geweest en dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van die bewoners.
Is er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het plan om een explosief in de woning aan de [adres 7] te Eindhoven tot ontploffing te brengen, van te voren door verdachte en zijn medeverdachten is gemaakt. Zij zijn vervolgens samen naar deze woning gegaan en de medeverdachten hebben in twee pogingen het plan uitgevoerd. Vanaf het moment dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden gemaakt, tot de geslaagde uitvoering daarvan bij de tweede poging, zijn diverse uren verstreken. Zij zijn in die uren teruggereden vanuit Eindhoven naar hun verblijfplaats in Belfeld en zijn vervolgens voor een tweede keer naar de woning gereden waarbij ze onderweg een krachtiger slagvoorwerp, een moker, hebben opgehaald om de ruit van de deur mee in te slaan. Uit de gesprekken tussen de verdachten volgt dat de ruit bij de tweede poging hoe dan ook kapot moest. In die tussenliggende periode is er sprake geweest van een reeks momenten waarop door verdachte en zijn medeverdachten beslissingen zijn genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van het plan. Gedurende die tijd hebben verdachte en zijn medeverdachten zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap te geven. Zelfs nadat de eerste poging was mislukt, hebben verdachte en zijn medeverdachten volhard in de uitvoering van het door hen gemaakt plan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte van kalm beraad en rustig overleg blijkt. Dat sprake zou zijn van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten met voorbedachten rade hebben gepoogd de bewoners van de woning aan de [adres 7] te Eindhoven van het leven te beroven. De rechtbank acht het onder 8 expliciet primair ten laste gelegde feit, medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 20 februari 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht op/in/aan een voertuig (Mercedes Benz, [kenteken 2] ) immers heeft verdachte of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine en een mortier aangestoken ten gevolge waarvan voornoemd voertuig gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en nabijgelegen percelen te duchten was;
2.
op 24 februari 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht bij/aan de voordeur en erker van een woning/pand gelegen aan de [adres 2] immers heeft verdachte of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine en een mortier aangestoken ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] (fam. [familienaam 1] ) te duchten was;
3.
op 25 februari 2018 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht tegen/nabij een pand gelegen aan de [adres 3] immers heeft verdachte of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid benzine en een mortier aangestoken en in de richting van voornoemd pand gegooid, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
4. [
[subsidiair] op 15 augustus 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij/tegen een pand gelegen aan de [adres 4] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk een handgranaat van de pin ontdaan en vervolgens bij die woning ter hoogte van een raam gegooid, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is ontploft, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en nabijgelegen percelen en levensgevaar voor de bewoners ( [persoon 3] en/of [persoon 4] ) van de woning gelegen aan de [adres 4] te duchten was;
5.
op 2 september 2018 te Leende tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht op/in/aan een voertuig (Mercedes, [kenteken 3] ) immers heeft zijn mededader toen aldaar opzettelijk een ontbrandbare vloeistof aangestoken ten gevolge waarvan voornoemd voertuig is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en nabijgelegen percelen te duchten was;
6.
[medeverdachte 1] op 13 september 2018 te Oss ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een pand gelegen aan de [adres 6] terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoner van de woning gelegen aan de [adres 6] te duchten was een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare vloeistof en vuur in aanraking heeft gebracht met voornoemde woning terwijl voornoemd delict niet is voltooid, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk inlichtingen heeft verschaft immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] instructies gegeven ten aanzien van het vullen van jerrycans en de wijze van brandstichten (raam eruit gooien en jerrycans naar binnen) en verteld welke route die [medeverdachte 1] het beste kon volgen;
7. [
[primair] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 16 september 2018 te Oss tezamen en in vereniging ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 9] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning van die [persoon 9] , immers hebben die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de nachtelijke uren, op de begane grond van voornoemde woning met brandversnellende middelen een hevig uitslaande brand doen ontstaan, terwijl die [persoon 9] zich aldaar bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk feit hij, verdachte, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft immers heeft hij, verdachte, voornoemde [medeverdachte 1] instructies gegeven ten aanzien van het tanken van jerrycans en de wijze van brandstichten (rol wc papier meenemen, dop er af, papier er in stoppen) en die [medeverdachte 1] verteld dat hij binnendoor moet reizen;
8. [
[primair] op 29 september 2018 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [persoon 10] en/of [persoon 11] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres 7] hebben ingeslagen en een handgranaat van de pin hebben ontdaan en die handgranaat in de hal van voornoemde woning hebben gegooid en tot ontploffing hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel

De eis van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – zelfs indien de rechtbank dezelfde feiten bewezen zou verklaren als de officier van justitie heeft gevorderd – een op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk lager dient te zijn dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
 Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
 Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich – in de rol van medepleger of medeplichtige – in een periode van acht maanden schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten, onder meer aan brandstichting door middel van vuurwerkmortieren en brandbommen en aan twee pogingen tot moord door het gooien van handgranaten.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat deze misdrijven zijn gepleegd in opdracht binnen het criminele circuit, om kennelijk de slachtoffers angst aan te jagen of een boodschap over te brengen. Het feit dat verdachte en zijn handlangers hiertoe konden worden ingeschakeld, getuigt van een beklemmende gewetenloosheid van ieder van hen. De rechtbank acht het strafverzwarend dat uit de vele tapgesprekken volgt dat verdachte zich opwerpt als de kwade genius en de schakel vormt tussen de opdrachtgever en de uitvoerders. Indien verdachte niet zelf mee op pad gaat, speelt hij als medeplichtige een grote rol bij de voorbereiding en de planning van de feiten. De feiten worden door verdachte gedegen voorbereid en volgens plan uitgevoerd. Daarbij wordt geen enkel respect getoond voor het leven of het eigendom van de slachtoffers. Het is enkel aan geluk te danken dat de bewezenverklaarde feiten niet daadwerkelijk tot dodelijke slachtoffers hebben geleid.
De feiten hebben tot grote materiële schade, angst en gevoelens van onveiligheid geleid bij de directe slachtoffers. Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens de familie [familienaam 4] is afgelegd, volgt dat zij kampen met de herbeleving van die nacht en dat zij worstelen met de vraag waarom hen dit is overkomen. De impact van de feiten op de slachtoffers valt ook af te leiden uit de schriftelijke toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen van de familie [familienaam 3] en wijlen [persoon 9] . [persoon 9] heeft bij de brandstichting in zijn woning in de nacht van 16 september 2018 zijn vluchtweg door het vuur versperd gezien. Hij heeft zich ternauwernood in veiligheid weten te brengen door een raam kapot te slaan en naar buiten te klimmen, terwijl twee van zijn honden niet op tijd uit het brandende huis konden komen. Uit de reacties in de media kan worden afgeleid dat de samenleving is geschokt door de wijze waarop met kennelijk gemak en grove middelen in een ogenschijnlijk parallelle wereld dergelijke aanslagen worden gepleegd.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten ontkend. Deze houding doet vermoeden dat verdachte de ernst van de feiten niet inziet of niet wil inzien. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen en heeft daarmee ook de onzekerheid over de aanleiding van dit grove geweld bij de slachtoffers niet kunnen wegnemen. De rechtbank moet het doen met de indruk die zij van verdachte heeft gekregen op basis van het dossier en de opbouw in ernst van de gepleegde feiten: een gewetenloos handelende man, zonder enig respect voor andermans leven of goed, en bereid om steeds weer, op verzoek of in opdracht, anderen wat aan te doen en de veiligheid van de beoogde slachtoffers en hun naasten zonder enige terughoudendheid in gevaar te brengen, De rechtbank vreest het ergste voor de toekomst en acht het daarom noodzakelijk de maatschappij langdurig tegen verdachte te beschermen. Daarnaast beoogt de rechtbank met bestraffing in deze eraan bij te dragen dat anderen van het plegen van dit soort misdrijven worden weerhouden.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf houdt de rechtbank er ook in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
 De strafmodaliteit
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank is van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langjarige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
 Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaren passend en geboden is.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 12] [feiten 1 en 2]

Gelet op het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde zich in het strafgeding voegen voor het verhalen van geleden schade door voor aanvang van de terechtzitting schriftelijk bij de officier van justitie opgave te doen van de inhoud van de vordering en de gronden waarop deze vordering berust [51g, eerste lid]. Daarnaast bestaat de mogelijk voor een benadeelde zich mondeling of schriftelijk ter terechtzitting te voegen, uiterlijk tot het moment dat de officier van justitie het woord voert tot requisitoir [51g, derde lid].
De schriftelijke vordering van benadeelde partij [familienaam 1] is gedateerd op 28 oktober 2020. De rechtbank heeft deze vordering eerst op 30 oktober 2020 ontvangen. Het onderzoek ter terechtzitting tegen verdachte is echter aangevangen op 27 oktober 2020 en voortgezet op 29 oktober 2020. Op die zitting heeft de officier van justitie het woord gevoerd tot requisitoir. De benadeelde partij, noch een door haar gemachtigde zijn op een van die zittingen verschenen teneinde zich ter terechtzitting, als benadeelde partij te voegen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij zich te laat in het strafgeding tegen verdachte heeft gevoegd. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 13] [feit 4]

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, omdat de bewijstukken ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 9] [feit 7]

De officier van justitie heeft tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gerequireerd, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Subsidiair heeft de verdediging matiging van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag bepleit.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn mededaders brand heeft gesticht in/aan de door benadeelde partij [persoon 9] gehuurde woning. Door deze brand is de woning en de zich daarin bevindende en aan de benadeelde partij toebehorende inboedel afgebrand. De benadeelde partij heeft derhalve rechtstreekse materiële schade geleden door de bewezen verklaarde brandstichting.
De schade aan de inboedel heeft de benadeelde partij onderbouwd door te verwijzen naar de inboedelwaardemeter. De inboedelwaardemeter gaat uit van de nieuwwaarde van de inboedel. Vaststaat dat de inboedel van de benadeelde partij niet nieuw was. Dit dient tot matiging van de gevorderde vergoeding voor de verloren gegane inboedel te leiden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, schat de rechtbank de schade aan de inboedel naar billijkheid op
€ 20.000,--. De gevorderde vergoeding voor reiskosten tot een bedrag van € 53,30 acht de rechtbank eveneens billijk. Ook de vergoeding van deze kosten zal de rechtbank toewijzen.
Vaststaat voorts dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde brandstichting immateriële schade is toegebracht door het overlijden van twee van zijn honden en de gevolgen die deze brandstichting voor de benadeelde partij in de persoonlijke sfeer heeft gehad, zoals daarvan is gebleken uit de ter toelichting op dit deel van de vordering door de benadeelde partij overgelegde stukken. Gelet op de aard en de ernst van de normschending schat de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 15.000,--.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 35.053,30 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2018 tot de dag der voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het restant van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 10] [feit 8]

Zoals hiervoor is weergegeven acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd de benadeelde partij van het leven te beroven. De benadeelde partij heeft daardoor immateriële schade geleden en vordert thans vergoeding van die schade. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 14] [feit 8]

Ten laste van verdachte is bewezenverklaard poging tot moord op de ouders van de benadeelde partij, te weten aangevers [persoon 10] en [persoon 11] , door een handgranaat in de door hen bewoonde woning tot ontploffing te brengen. De benadeelde partij is de zoon van aangevers en hij bevond zich op het moment van de aanslag in de woning met zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat dit met zich brengt dat de poging tot moord ook tegen de benadeelde partij was gericht. De door de benadeelde partij gevorderde schade staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank in nauw verband met het bewezenverklaarde feit. Hieruit vloeit voort dat de benadeelde partij tot de kring gerechtigden behoort die zich als benadeelde partij kan stellen.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De motivering van de beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn
- met behulp waarvan [een van de] bewezenverklaarde feiten is/zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit/de feiten aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen onder verdachte in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn
die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven bij hem zijn aangetroffen, terwijl het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet en/of met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 48, 49, 57, 60a, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
verklaart de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit:

medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is


ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit:

medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is


ten aanzien van het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde feit:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd

ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit:

medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is


ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde feit:
medeplichtigheid aan poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplichtigheid aan poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is

ten aanzien van het onder 7 primair bewezenverklaarde feit:

medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord


ten aanzien van het onder 8 primair bewezenverklaarde feit:

medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf

ten aanzien van de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5, 6, 7 primair en 8 primair bewezen verklaarde feiten:

een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
legt op de volgende maatregelen

maatregel van schadevergoeding van € 35.053,30 ten behoeve van [persoon 9][feit 7]
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 9] van een bedrag van € 35.053,30 (zegge: vijfendertigduizend drieënvijftig euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 210 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toewezen bedrag, bestaande uit € 15.000,-- immateriële schadevergoeding en € 20.053,30 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 3.000,-- ten behoeve van [persoon 10]
[feit 8]
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 10] van een bedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 3.199,38 ten behoeve van [persoon 14][feit 8]
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 14] van een bedrag van € 3.199,38 (zegge: drieduizend honderd negenennegentig euro en achtendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 3.000,-- immateriële schadevergoeding en € 199,38 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen

benadeelde partij [persoon 12][feiten 1 en 2]
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

benadeelde partij [persoon 13][feit 4]
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

benadeelde partij [persoon 9][feiten 6 en 7 primair]:
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon 9] van een bedrag van
€ 35.053,30(zegge: vijfendertigduizend drieënvijftig euro en dertig eurocent). Het toewezen bedrag, bestaande uit € 15.000,-- immateriële schadevergoeding en € 20.053,30 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

benadeelde partij [persoon 10][feit 8]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon 10] van een bedrag van
€ 3.000,--(zegge: drieduizend euro).
Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

benadeelde partij [persoon 14][feit 8]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon 14] van een bedrag van
€ 3.199,38(zegge: drieduizend honderd negenennegentig euro en achtendertig eurocent).
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 3.000,-- immateriële schadevergoeding en € 199,38 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
De beslissing over de in beslag genomen goederen.

verklaart verbeurd
- een blauwe jerrycan gevuld met benzine [goednummer 480971] en
- een zwarte jerrycan met geel opzetstuk [goednummer 480970].

onttrekt aan het verkeer
- een zwarte GSM inclusief zwart hoesje met simkaart, opdruk Tjabo [goednummer 480796],
- een GSM Aquarius inclusief hoesje en simkaart [goednummer 480797],
- een GSM Aquarius inclusief hoesje en simkaart [goednummer 480812],
- een zwarte GSM merk Samsung [goednummer 480909],
- een GSM Aquarius [goednummer 480934],
- een simkaartje uit GSM Aquarius [goednummer 480935],
- een GSM Aquarius inclusief hoesje en simkaart [goednummer 480937]

gelast de teruggaveaan verdachte van een portemonnee, een geldknip van het merk Yves Saint Laurant [goednummer 482698].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. M. Venderbosch, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2020.