ECLI:NL:RBOBR:2020:5860

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
01/880406-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot moord door brandbom en handgranaat in woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee pogingen tot moord. De verdachte werd ervan beschuldigd op 13 september 2018 in Oss een brandbom in de woning van [slachtoffer 1] te hebben gegooid, terwijl deze zich op dat moment in de woning bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat niet was komen vast te staan dat er voldoende nauwe en bewuste samenwerking was met zijn medeverdachten. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

Echter, op 16 september 2018 heeft de verdachte samen met medeverdachten een brandbom in de woning van [slachtoffer 1] gegooid, waarbij de rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot poging tot moord. Daarnaast werd de verdachte op 29 september 2018 beschuldigd van het gooien van een handgranaat in de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in Eindhoven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten met voorbedachten rade handelden, en dat er ook hier sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de bewoners. De verdachte werd voor deze feiten ook veroordeeld tot poging tot moord. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/880406-18
Datum uitspraak: 26 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

[geboortedatum] 1990,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in p.i. Ter Apel, huis van bewaring, te Ter Apel.
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 januari 2019, 1 april 2019, 11 juni 2019, 2 september 2019, 11 november 2019, 3 februari 2020, 1 april 2020, 29 juni 2020, 25 september 2020, 27 oktober 2020, 29 oktober 2020 en 12 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 december 2018. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 februari 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een pand gelegen aan de [adres 1] terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of dat pand en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoner ( [slachtoffer 1] ) van de woning gelegen aan de [adres 1] en/of de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was een hoeveelheid benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof en/of (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking heeft/hebben gebracht met voornoemde woning terwijl voornoemd delict niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning van die [slachtoffer 1] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders in de nachtelijke uren, op de begane grond van voornoemde woning (met brandversnellende middelen) een (hevig uitslaande) brand doen ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] zich op de bovenverdieping bevond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen brand heeft gesticht in een woning/pand gelegen aan de [adres 1] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans een ontbrandbare (vloei)stof(fen), in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoner ( [slachtoffer 1] ) van de woning gelegen aan de [adres 1] en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres 2] heeft/hebben ingeslagen, althans vernield en/of (vervolgens) een handgranaat van de pin heeft/hebben ontdaan en (vervolgens) die handgranaat in de (hal van) voornoemde woning heeft/hebben gegooid en/of tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 september 2018 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning/pand gelegen aan de [adres 2] immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk de ruit van de voordeur van voornoemde woning ingeslagen, althans vernield en/of (vervolgens) een handgranaat van de pin ontdaan en/of (vervolgens) die handgranaat in de (hal van) voornoemde woning gegooid en/of tot ontploffing heeft/hebben gebracht terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor de bewoners ( [familienaam slachtoffers] ) van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of zich op/in de nabijheid van die woning bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten

Het standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten gerequireerd.
Het standpunt van de verdediging
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging vrijspraak van verdachte voor alle aan hem ten laste gelegde feiten bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere overwegingen van de rechtbank

algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat het bepalen of een strafbaar feit wettig en overtuigend kan worden bewezen niet de uitkomst is van een wetenschappelijk proces. De weging van het geheel aan bewijs is een complex proces. Bewijsmiddelen worden daarbij niet alleen afzonderlijk beoordeeld, maar ook wordt bekeken of en in hoeverre het totaal aan bewijs(middelen) in onderlinge samenhang bezien zodanig sterk is dat het bewijs geen reëel spoor van twijfel overlaat ten aanzien van de bewezenverklaarde feitelijke gang van zaken. Bij dat alles kan tevens een rol spelen of de verdachte van zijn kant een geloofwaardige verklaring heeft gegeven waarbij wordt ingegaan op de bewijsmiddelen, met name op die bewijsmiddelen die (sterk) belastend voor hem zijn.

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Verdachte staat – kort en zakelijk weergegeven – terecht voor het medeplegen van een poging tot brandstichting aan de woning gelegen aan de [adres 1] te Oss op 13 september 2018.
Betrokkenheid verdachte
Op grond van de behandeling van deze zaak op de terechtzittingen van 27 en 29 oktober 2020 en de inhoud van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nacht van 13 september 2018 met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) naar de woning aan de [adres 1] te Oss is gegaan en dat verdachte wist dat het de bedoeling was deze woning die nacht in brand te steken. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij degene is geweest die deze brand heeft gesticht. Uit de gevoerde OVC-gesprekken blijkt dat deze brandstichting door [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] is gepland. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte enig aandeel in de planning van deze brandstichting heeft gehad of dat hij enige uitvoeringshandeling bij deze brandstichting heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] bij dit feit niet is komen vast te staan. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering of dat de bijdrage van verdachte aan voormelde brandstichting van zodanig gewicht is geweest om hem als medepleger te kunnen aanmerken. Dat verdachte niet heeft getracht deze brandstichting te voorkomen, doet daaraan niet af.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank verdachte van het onder 1 aan hem ten laste gelegde feit vrijspreken.

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Betrokkenheid verdachte
Verdachte wordt – kort en zakelijk weergegeven – verweten dat hij op 16 september 2018 met anderen brand heeft gesticht in de woning van [slachtoffer 1] gelegen aan de [adres 1] te Oss door daar een brandbom naar binnen te gooien. Deze handeling is primair als medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag ten laste gelegd en subsidiair als medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, voor de nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoner van die woning te duchten was.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in september 2018 samen met onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in een huisje op vakantiepark Maasduinen in Belfeld verbleef. Gedurende het opsporingsonderzoek is op het vakantiepark, met zicht op de ingang van het vakantiehuisje, een observatiecamera geplaatst. De met behulp van deze camera gegenereerde beelden zijn in de regel niet direct bekeken, maar eerst opgenomen en opgeslagen en pas daarna afgespeeld en bekeken, waarvan de stills aan het dossier zijn toegevoegd. Daarnaast zijn in het vakantiehuisje gesprekken opgenomen, op basis waarvan tot auditieve herkenning is gekomen. Het onderzoeksteam heeft aan de hand van de camerabeelden, gecombineerd met de OVC-gesprekken, de personen die in het huisje verbleven geïdentificeerd en geobserveerd over een langere periode. Dat maakt dat de rechtbank waarneming en de herkenning van verdachte op die beelden door de verbalisant authentiek en betrouwbaar acht. Dit wordt versterkt door het feit dat de verbalisant niet enkel relateert wat te zien is op de beelden, maar eveneens relateert wat niet zichtbaar is, doordat op sommige momenten de beelden niet van voldoende kwaliteit zijn om een waarneming te kunnen doen. Bij zijn verhoor door de politie op 7 oktober 2018 heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] in de nacht van 15 op 16 september 2018 alleen uit het huisje in Belfeld is vertrokken en dat verdachte het huisje die nacht niet heeft verlaten. Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting van 27 oktober 2020 herhaald. Uit de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen blijkt dat deze verklaringen van verdachte aantoonbaar onjuist zijn.
Uit analyse van de telecomgegevens van de mobiele telefoonaansluitingen van verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat hun telefoons op 16 september 2018 tussen 03.30 uur en 04.30 uur telefoonmasten hebben aangestraald waaruit blijkt van verplaatsing van Belfeld naar Oss en van aanwezigheid in Oss tussen 04.26 uur en 05.33 uur. Dit wordt bevestigd door de observaties van verbalisanten. Zij hebben waargenomen dat verdachte en [medeverdachte 1] op 16 september 2018 om 03.37 uur met de witte Mercedes Vito bij het huisje in Belfeld vertrekken en dat zij daar die dag om 05.10 uur weer terugkeren. Deze observaties sluiten naar het oordeel van de rechtbank naadloos aan bij de bevindingen zoals die uit de zendmastgegevens van de telefoons van verdachte en van [medeverdachte 1] zijn gebleken.
De hiervoor weergegeven bevindingen worden bevestigd door de verklaring die [medeverdachte 1] op 10 oktober 2018 bij de politie heeft afgelegd. [medeverdachte 1] heeft toen verklaard dat hij met verdachte naar de [adres 1] in Oss is gegaan en dat verdachte degene is geweest die “de dingen” tegen de woning heeft gegooid. Deze verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaring die [slachtoffer 1] heeft afgelegd. [slachtoffer 1] verklaart te hebben gezien dat een persoon een voorwerp in zijn woning gooide. Hij beschrijft deze persoon als een man met een lengte van 1.80-1.85 meter met brede schouders en zwart krullend haar met daarin een slag. Dit signalement past naar het oordeel van de rechtbank beter bij verdachte dan bij [medeverdachte 1] .
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon is geweest die de brandbom in de woning van aangever heeft gegooid. Daaraan doet niet af dat [slachtoffer 1] bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 10 oktober 2019 een afwijkende beschrijving heeft gegeven van de persoon die de brandbom in zijn woning heeft gegooid. De rechtbank acht de eerste door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring het meest betrouwbaar omdat die verklaring kort na de brandstichting is afgelegd, toen de herinnering van [slachtoffer 1] over de brandstichting nog vers was en omdat de kans dat de inhoud van die verklaring op enigerlei wijze is beïnvloed door van buiten komende feiten of omstandigheden toen uiterst beperkt was, anders dan de pas veel later afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de brandstichting aan de woning van [slachtoffer 1] op 16 september 2018, samen met [medeverdachte 2] heeft gepland en heeft voorbereid. Verdachte was daarbij aanwezig. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte op de hoogte was van de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gemaakte plannen. De rechtbank stelt voorts vast dat [medeverdachte 1] met verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] is gegaan. Op het moment dat verdachte de brand heeft gesticht, verbleef [medeverdachte 1] in de onmiddellijke nabijheid van die woning. Na de brandstichting heeft [medeverdachte 1] verdachte terug gebracht naar het huisje in Belfeld. Uit niets is aannemelijk geworden dat verdachte zich op enig moment van de voorgenomen brandstichting heeft gedistantieerd of dat hij zijn medeverdachten daarvan heeft getracht te weerhouden. Het tegendeel is het geval. Hoewel verdachte wist wat er stond te gebeuren, is hij op 16 september 2018 met [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan en heeft verdachte bij het uitvoeren van de geplande brandstichting een actieve rol vervuld door een brandbom in de woning van [slachtoffer 1] te gooien.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat – hoewel [medeverdachte 1] geen uitvoeringshandelingen bij deze brandstichting heeft verricht – tussen [medeverdachte 1] en verdachte een zodanige nauwe en bewuste samenwerking bestond en dat de bijdrage van [medeverdachte 1] aan voormelde brandstichting van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank [medeverdachte 1] als medepleger van verdachte van deze brandstichting aanmerkt. Het aandeel van [medeverdachte 2] aan deze brandstichting kwalificeert de rechtbank als medeplichtigheid.
Bestond er opzet op de dood van de bewoner?
Op grond de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de nachtelijke uren een brandbom in de woonkamer van de door [slachtoffer 1] bewoonde woning heeft gegooid. De aard en de hoeveelheid van de brandversnellende middelen die bij deze brandstichting zijn gebruikt, waren zodanig dat de brand zeer snel om zich heen kon grijpen. Het opzet van verdachte en zijn medeverdachten was dus overduidelijk gericht op het tot stand brengen van een brand in de woning. Uit niets is aannemelijk geworden dat verdachte of zijn medeverdachten hebben gecontroleerd of [slachtoffer 1] op het moment van de brandstichting in de woning aanwezig was, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat bewoners de nacht doorgaans in hun eigen woning doorbrengen. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte of zijn medeverdachten zich hebben vergewist van de indeling van de woning of van de mogelijkheden voor de in woning aanwezige bewoners om het pand veilig te kunnen verlaten nadat de brand zou zijn uitgebroken. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich dus niet bekommerd om de vraag of [slachtoffer 1] voldoende tijd zou hebben zijn woning ongeschonden te verlaten en de mogelijkheid dat [slachtoffer 1] door het vuur ingesloten zou kunnen raken.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat met de handelswijze van verdachte en zijn medeverdachten een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] de brandstichting niet zou overleven. De rechtbank is van oordeel dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, het gedrag van verdachte en zijn mededaders zozeer was gericht op en geschikt was voor de levensberoving van [slachtoffer 1] dat de rechtbank hieruit afleidt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn medeverdachten zich van het mogelijke overlijden van [slachtoffer 1] door de brandstichting bewust moeten zijn geweest en dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] hebben gehad.
Is er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” vast moet komen te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden een brandbom in de woonkamer van de door [slachtoffer 1] bewoonde woning te gooien. De medeverdachten van verdachte hebben deze brandstichting samen gepland en voorbereid. In de uitvoering van dat plan zou verdachte een rol spelen en daarvan was hij op de hoogte. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de uitvoering daarvan is sprake geweest van een reeks momenten waarop door verdachte en zijn medeverdachten beslissingen zijn genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van dat plan. Gedurende al die tijd hebben verdachte en zijn medeverdachten zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte en zijn medeverdachten kalm beraad en rustig overleg blijkt. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte en zijn medeverdachten zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij een poging om met voorbedachten rade de bewoner van de woning gelegen aan de [adres 1] te Oss van het leven te beroven. De rechtbank acht het onder 2 expliciet primair ten laste gelegde feit, medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezen verklaring” nader zal worden omschreven.

ten aanzien het onder 3 ten laste gelegde feit
Verdachte wordt – zakelijk weergegeven – medeplegen verweten aan het gooien van een op scherp gestelde handgranaat in de hal van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven op 29 september 2018 omstreeks 05.45 uur. Primair is dit feit ten laste gelegde als medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag op de bewoners van die woning en subsidiair als medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing terwijl daarvan gevaar voor goederen, voor de nabij gelegen percelen en/of levensgevaar voor de bewoners van die woning te duchten was.
Betrokkenheid verdachte
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 29 september 2018 tussen 00.32 uur en 06.49 uur in gezelschap van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verbleven en dat zij die nacht twee keer naar de woning gelegen aan de [adres 2] in Eindhoven zijn gegaan ter uitvoering van hun plan om een handgranaat in die woning te gooien. Die nacht rond 03.00 uur zijn verdachte en [medeverdachte 1] naar deze woning gegaan. [medeverdachte 2] heeft in de onmiddellijke nabijheid op hun terugkeer gewacht. Het opzet van verdachte en zijn medeverdachten was er toen op gericht een raam van de woonkamer in te slaan en door het daardoor ontstane gat een explosief naar binnen te gooien. De plannen daartoe zijn in het bijzijn van verdachte voornamelijk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gemaakt. Toen verdachte en [medeverdachte 1] niet in hun opzet waren geslaagd omdat de raam van de woonkamer niet kapot geslagen kregen, zijn zij onverrichter zake naar [medeverdachte 2] teruggekeerd.
Vervolgens zijn verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Belfeld terug gekeerd en hebben op initiatief van voor [medeverdachte 2] regelingen getroffen om in het bezit een moker te komen, waarmee de deur van de woning aan de Keldermansstraat met zekerheid stuk zou kunnen worden geslagen. Met die moker zijn verdachte en zijn mededaders diezelfde nacht naar de [adres 2] in Eindhoven teruggereden. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens voor de tweede keer die nacht naar de woning gegaan. Verdachte heeft met de moker een raam van de voordeur ingeslagen en [medeverdachte 1] heeft door het ontstane gat een handgranaat in de hal van de woning gegooid. Rond 05:00 uur is deze tot ontploffing gekomen. Terwijl zij deze handelingen uitvoerden stond [medeverdachte 2] ook nu in de onmiddellijke nabijheid op hun terugkeer te wachten.
Nadat verdachte en [medeverdachte 1] er in waren geslaagd de handgranaat in de hal van de woning te gooien, zijn zij naar [medeverdachte 2] teruggekeerd en zijn zij samen naar Belfeld teruggereden.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het plegen van dit feit op zodanig nauwe en bewuste wijze hebben samengewerkt en dat de bijdrage van elk van hen aan dit feit van zodanig gewicht is geweest dat de rechtbank hen als medeplegers van dit feit aanmerkt.
Bestond er opzet op de dood van de bewoners?
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat door verdachte en zijn mededaders een zogenaamde anti-personeelsgranaat in de hal van de woning is gegooid. Deze granaat is ontworpen om bij ontploffing door uitgeworpen stalen kogeltjes personen te doden c.q. te verwonden. De stalen kogeltjes worden geacht binnen een gebied met een straal van twaalf tot achttien meter rond het punt van ontploffing op personen een dodelijke uitwerking te hebben en binnen een straal van 30 tot 54 meter personen zwaar te kunnen verwonden. De kracht en het doordringende vermogen waarmee de betreffende kogeltjes worden uitgeworpen is enorm, aldus [verbalisant] .
Uit de verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] blijkt dat zij, nadat [medeverdachte 1] en [verdachte 2] de eerste keer hadden geprobeerd een ruit in te slaan, heel licht sliepen en dat zij de rest van de nacht alert waren. Dat hadden verdachte, [medeverdachte 1] en [verdachte 2] zich kunnen en moeten realiseren toen zij de tweede keer die nacht naar voormelde woning gingen. Zij konden en mochten er niet van uitgaan dat de bewoners van de woning die nacht nog rustig zouden slapen. De mogelijkheid dat de bewoners de rest van de nacht uiterst alert zouden zijn, konden en mochten verdachte en zijn medeverdachten niet uitsluiten.
Dit maakt dat op het moment dat verdachte en zijn medeverdachten diezelfde nacht na een relatief kort tijdsbestek terugkeerden naar de woning om alsnog de handgranaat tot ontploffing te brengen, de aanmerkelijke kans bestond dat [een van] de bewoners op het glasgerinkel bij het tweede bezoek zouden reageren en dat [een van] de bewoners vervolgens, gelet op de vertragingstijd tussen het naar binnen gooien en het ontploffen van de handgranaat, door de verwoestende uitwerking van de ontploffende granaat dodelijk zouden kunnen worden getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat, naar de uiterlijke verschijningsvorm gemeten, het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten zozeer was gericht op en geschikt was voor de levensberoving van de bewoners van het pand gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven, dat hieruit valt af te leiden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn medeverdachten zich hiervan bewust moeten zijn geweest en dat zij de aanmerkelijke kans op dit gevolg willens en wetens hebben aanvaard. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van die bewoners.
Is er sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het plan om een explosief in de woning gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven tot ontploffing te brengen van te voren door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gemaakt, terwijl verdachte daarbij aanwezig was. Verdachte en zijn medeverdachten zijn samen naar deze woning gegaan en verdachte en [medeverdachte 1] hebben in twee pogingen het plan feitelijk uitgevoerd. Vanaf het moment dat verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden gemaakt tot de geslaagde uitvoering daarvan bij de tweede poging, zijn diverse uren verstreken. Zij zijn in die uren teruggereden vanuit Eindhoven naar hun verblijfplaats in Belfeld en zijn vervolgens voor een tweede keer naar de woning gereden waarbij ze onderweg een krachtiger slagvoorwerp, een moker, hebben opgehaald om de ruit van de deur mee in te slaan. Uit de gesprekken tussen de verdachten volgt dat de ruit bij de tweede poging hoe dan ook kapot moest. In die tussenliggende periode is er sprake geweest van een reeks momenten waarop door verdachte en zijn medeverdachten beslissingen zijn genomen die gericht zijn geweest op de uitvoering van het plan. Gedurende die tijd hebben verdachte en zijn medeverdachten zich kunnen beraden op het genomen besluit en hebben zij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun plan en zich daarvan rekenschap te geven. Zelfs nadat de eerste poging was mislukt, hebben verdachte en zijn medeverdachten volhard in de uitvoering van het door hen gemaakt plan en heeft verdachte nadat zij na de eerste mislukte poging in Belfeld terug waren gekeerd, zich niet aan de verdere uitvoering van het plan onttrokken. Verdachte heeft ervoor gekozen ook aan de vervolgacties deel te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte kalm beraad en rustig overleg blijkt. Dat sprake zou zijn van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten met voorbedachten rade hebben gepoogd de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven van het leven te beroven. De rechtbank acht het onder 3 expliciet primair ten laste gelegde feit, medeplegen van poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezen verklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2. [
[primair] op 16 september 2018 te Oss tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in de woning van die [slachtoffer 1] , immers hebben verdachte en zijn mededader in de nachtelijke uren op de begane grond van voornoemde woning met brandversnellende middelen een (hevig uitslaande) brand doen ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] zich aldaar bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. [
[primair] op 29 september 2018 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres 2] hebben ingeslagen en een handgranaat van de pin hebben ontdaan en die handgranaat in de hal van voornoemde woning hebben gegooid en tot ontploffing hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het tot algehele vrijspraak strekkende pleidooi heeft de verdediging zich niet uitgelaten over een aan verdachte op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
 Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
 Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot moord op het slachtoffer [slachtoffer 1] door een brandbom in de woning te gooien waar het slachtoffer op dat moment nietsvermoedend lagen te slapen. Nog geen twee weken later heeft verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een poging tot moord met twee medeverdachten, ditmaal door middenin de nacht de ruit van de voordeur van de woning van de familie [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in te slaan, een handgranaat naar binnen te gooien en die tot ontploffing te laten komen.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat deze misdrijven zijn gepleegd in opdracht binnen het criminele circuit, om kennelijk de slachtoffers angst aan te jagen of een boodschap over te brengen. Het feit dat verdachte en zijn kompanen hiertoe konden worden ingeschakeld, getuigt van een beklemmende gewetenloosheid aan de zijde van verdachte. De feiten werden door de verdachten gedegen voorbereid en volgens plan uitgevoerd. Daarbij is geen enkel respect getoond voor het leven of het eigendom van de slachtoffers. Een aantal van deze feiten is gepleegd in een woonwijk, waarbij willekeurige voorbijgangers eveneens slachtoffer hadden kunnen worden.
De feiten hebben tot grote materiële schade, angst en gevoelens van onveiligheid geleid bij de directe slachtoffers. De impact van de feiten op de slachtoffers valt af te leiden uit de schriftelijke toelichting op de vorderingen van de benadeelde partijen van de familie [slachtoffer 3] - [slachtoffer 2] en wijlen [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft zich in de nacht van 16 september 2018 de brandstichting in zijn woning zijn vluchtweg door het vuur versperd gezien. Hij heeft zich ternauwernood in veiligheid weten te brengen door een raam in te slaan en naar buiten te klimmen, terwijl twee van zijn honden niet op tijd uit het brandende huis konden ontkomen. De feiten, poging tot moord, behoren tot de meest ernstige misdrijven in het Nederlandse strafstelsel. Dat de slachtoffers de aanslag op hun leven hebben overleefd, is niet te danken aan verdachte of zijn medeverdachten. Uit de reacties in de media kan worden afgeleid dat de samenleving is geschokt door de wijze waarop met kennelijk gemak en grove middelen in een ogenschijnlijk parallelle wereld dergelijke aanslagen worden gepleegd.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten ontkend. Deze houding doet vermoeden dat de verdachte de ernst van de feiten niet inziet of niet wil inzien. De verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen. De rechtbank moet het doen met de indruk die rechtbank van verdachte heeft gekregen op basis van het dossier en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank vreest dan ook het ergste voor de toekomst en acht het noodzakelijk de maatschappij langdurig tegen de verdachte te beschermen. Daarnaast beoogt de rechtbank met bestraffing in deze eraan bij te dragen dat anderen van het plegen van dit soort misdrijven worden weerhouden.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf houdt de rechtbank ook in het nadeel van verdachte er rekening mee dat hij eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
 De strafmodaliteit
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank is van oordeel dat uit oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langjarige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
 Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar passend en geboden is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] [feit 2].

De officier van justitie heeft tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gerequireerd, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit. Subsidiair heeft de verdediging matiging van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag bepleit.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] brand heeft gesticht in/aan de door benadeelde partij [slachtoffer 1] gehuurde woning. Door deze brand is de woning en de zich daarin bevindende en aan de benadeelde partij toebehorende inboedel afgebrand. De benadeelde partij heeft derhalve rechtstreekse materiële schade geleden door de bewezen verklaarde brandstichting.
De schade aan de inboedel heeft de benadeelde partij onderbouwd door te verwijzen naar de inboedelwaardemeter. De inboedelwaardemeter gaat uit van de nieuwwaarde van de inboedel. Vaststaat dat de inboedel van de benadeelde partij niet nieuw was. Dit dient tot matiging van de gevorderde vergoeding voor de verloren gegane inboedel te leiden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, schat de rechtbank de schade aan de inboedel naar redelijkheid en billijkheid op
€ 20.000,--. De gevorderde vergoeding voor reiskosten tot een bedrag van € 53,30 acht de rechtbank eveneens redelijk en billijk. Ook de vergoeding van deze kosten zal de rechtbank toewijzen.
Vaststaat voorts dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde brandstichting immateriële schade is toegebracht door het overlijden van twee van zijn honden en de gevolgen die deze brandstichting voor de benadeelde partij in de persoonlijke sfeer heeft gehad, zoals daarvan is gebleken uit de ter toelichting op dit deel van de vordering door de benadeelde partij overgelegde stukken. Gelet op de aard en de ernst van de normschending schat de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid op € 15.000,--.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van
€ 35.053,30 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2018 tot de dag der voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het restant van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] [feit 3]

Zoals hiervoor is weergegeven acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn mededaders hebben geprobeerd de benadeelde partij van het leven te beroven. De benadeelde partij heeft daardoor immateriële schade geleden en vordert thans vergoeding van die schade. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] [feit 3]

Ten laste van verdachte is bewezen verklaard poging tot moord op de ouders van de benadeelde partij, te weten aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door een handgranaat in de door hen bewoonde woning tot ontploffing te brengen. De benadeelde partij is de zoon van aangevers en hij bevond zich op het moment van de aanslag in de woning met zijn ouders. De rechtbank is van oordeel dat dit met zich meebrengt dat de poging tot doodslag ook tegen de benadeelde partij was gericht. De door de benadeelde partij gevorderde schade staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank in nauw verband met het bewezen verklaarde feit. Hieruit vloeit voort dat de benadeelde partij tot de kring gerechtigden behoort die zich als benadeelde partij kan stellen.
De rechtbank acht de vordering geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ook de op te leggen schadevergoedingsmaatregel zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade, zowel ten aanzien van de toe te wijzen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder zal verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De motivering van de beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen onder verdachte in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn
die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven bij hem zijn aangetroffen, terwijl het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 60a en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit.
verklaart de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:

ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde feit:

medeplegen van poging tot moord.


ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde feit:

medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf

ten aanzien van de onder 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde feiten:

een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
legt op de volgende maatregelen

onttrekking aan het verkeer.
onttrekt aan het verkeer de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een pistool AALC8970NL [goednummer 1411002],
- een pistool Walther PP AALC8965NL [goednummer 1411046],
- een magazijnhouder AALC8964NL [goednummer 1411222],
- een luchtdrukwapen Glock AALC8966NL [goednummer 1411234] en
- een pistool Beretta 71 AALC8967NL [goednummer 1410360].

maatregel van schadevergoeding van € 35.053,30 ten behoeve van [slachtoffer 1][feiten 6 en 7]
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 35.053,30 (zegge: vijfendertigduizend drieënvijftig euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 210 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toewezen bedrag, bestaande uit € 15.000,-- immateriële schadevergoeding en € 20.053,30 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 3.000,-- ten behoeve van [slachtoffer 2]
[feit 3]
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.

maatregel van schadevergoeding van € 3.199,38 ten behoeve van [slachtoffer 3][feit 3]
legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van € 3.199,38 (zegge: drieduizend eenhonderd negenennegentig euro en achtendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 3.000,-- immateriële schadevergoeding en € 199,38 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen

benadeelde partij [slachtoffer 1][feit 2]:
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 35.053,30(zegge: vijfendertigduizend drieënvijftig euro en dertig eurocent). Het toewezen bedrag, bestaande uit € 15.000,-- immateriële schadevergoeding en € 20.053,30 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

benadeelde partij [slachtoffer 2][feit 3]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 3.000,--(zegge: drieduizend euro).
Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

benadeelde partij [slachtoffer 3][feit 3]
wijstde vordering van de benadeelde partij
toeen veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van
€ 3.199,38(zegge: drieduizend eenhonderd negenennegentig euro en achtendertig eurocent). Het toegewezen bedrag, bestaande uit
€ 3.000,-- immateriële schadevergoeding en € 199,38 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) is betaald.
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade zullen worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte of (een van) zijn mededader(s)/ medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. M. Venderbosch, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2020.