ECLI:NL:RBOBR:2020:5857

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
01/035454-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee overvallen met vuurwapen gelijkend voorwerp en voorbereidingshandelingen voor een misdrijf

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee overvallen en voorbereidingshandelingen voor een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het dreigen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tijdens de overvallen, en voor het voorbereiden van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn, verworpen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan een van de slachtoffers en de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen is gelast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder afpersing en diefstal met geweld, waarbij hij gebruik maakte van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging, die is vastgesteld op 42 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01.035454.20
Parketnummers vorderingen: 01.068301.18 en 01.860138.17.
Datum uitspraak: 26 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1993,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 29 mei 2020, 25 augustus 2020 en 12 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 april 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 augustus 2020 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven en/of elders in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
1.subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven en/of elders in Nederland een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] of aan een derde, toebehoorde, door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 1] te richten en/of tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "geld hier, geld hier" en/of "horloge uit, horloge hier" en/of door de slede van dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) naar achteren te trekken en/of tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "horloge hier walla, ik schiet jou", althans woorden van gelijke aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2020 te Eindhoven op de openbare weg een personenauto (Audi A3) en/of een geldbedrag van ongeveer 400 euro en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 3] bij zijn jas vast te pakken en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 3] te richten en/of tegen die [slachtoffer 3] te roepen "geef mij geld, geef mij geld, geef mij je telefoon en alles wat je hebt", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of (vervolgens) een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 2] te richten en/of tegen die [slachtoffer 2] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij zijn zakken leeg moest halen en/of dat hij achteruit moest lopen en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een duw te geven;
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of met bedreiging met geweld, op de openbare weg en/of in vereniging gepleegd, opzettelijk een of meer voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten een baken, althans een apparaat/voorwerp, geschikt om onder een (te stelen) personenauto te bevestigen en/of de bewegingen van die (te stelen) personenauto te volgen en/of een of meer bivakmutsen en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.68302.18 is aangebracht bij vordering van 21 september 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 juli 2018 waarbij veroordeelde onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 01860138.17 is aangebracht bij vordering van 21 september 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 25 juni 2018 waarbij veroordeelde onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 122 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overweging met betrekking tot de rechtmatigheid van het verkregen bewijs.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagname van de mobiele telefoon van verdachte onrechtmatig was en dat het onderzoeksmateriaal dat in de telefoon is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Naar aanleiding van TCI-informatie van 6 februari 2020, inhoudende dat [verdachte] in het bezit zou zijn van een vuurwapen, zijn verbalisanten op 9 februari 2020 ter doorzoeking naar de woning aan de [adres 2] te Eindhoven gegaan waar verdachte op dat moment verbleef. Tijdens de doorzoeking op grond van de Wet Wapens en Munitie is geen vuurwapen aangetroffen. In de slaapkamer waar verdachte is aangehouden, troffen verbalisanten onder andere een mobiele telefoon van het merk Samsung aan. Verbalisanten hebben de mobiele telefoon in beslag genomen. Er was op dat moment enkel de verdenking dat verdachte een wapen bezat. Het wapen is echter niet aangetroffen en niet valt in te zien hoe de telefoon met het wapenbezit in verband kon worden gebracht. De telefoon is uitgelezen. Nu de telefoon onrechtmatig in beslag is genomen, is het materiaal dat in de telefoon is aangetroffen, eveneens als op onrechtmatige wijze verkregen. Volgens de verdediging dient het op onrechtmatige wijze verkregen onderzoeksmateriaal te worden uitgesloten van het bewijs.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslagname van de mobiele telefoon van verdachte rechtmatig was. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de Wet Wapens en Munitie is binnengetreden in de woning. Bij de doorzoeking van de woning is geen vuurwapen aangetroffen. Wel is in de slaapkamer waar verdachte is aangehouden een sleutelbos met daaraan een autosleutel van het merk Audi gevonden. De autosleutel is in beslag genomen. Een auto is immers een plek waar een vuurwapen bewaard kan worden. De telefoon van verdachte is ook in beslag genomen, omdat deze informatie zou kunnen bevatten met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. Kort daarna hebben verbalisanten in de omgeving van de woning waar de doorzoeking heeft plaatsgevonden de bij de autosleutel behorende personenauto van het merk Audi aangetroffen. Deze Audi, type A3, bleek buit gemaakt te zijn bij een op 26 januari 2020 gepleegde carjacking. Gelet op de bij verdachte aangetroffen autosleutel ontstond op het moment van aantreffen van de Audi A3 jegens verdachte de verdenking van betrokkenheid bij de heling van deze auto. Gelet op de verdenking van vuurwapenbezit en de aanvullende verdenking van heling van de Audi A3 heeft de officier van justitie vervolgens toestemming gegeven om de telefoon van verdachte uit te lezen. Bij het uitlezen van de telefoon is veel belastend materiaal ten aanzien van verdachte aangetroffen.
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onderzoeksmateriaal dat is gevonden in de telefoon van verdachte op rechtmatige wijze is verkregen. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat sprake was van een onrechtmatige inbeslagname van de telefoon, het de vraag is welk belang van verdachte door de voormelde gang van zaken is geschaad. Als de telefoon niet meteen in beslag zou zijn genomen, dan had de rechter-commissaris hier onmiddellijk na het aantreffen van de gestolen Audi zeker toestemming voor gegeven en was de telefoon ook uitgelezen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit door de verdediging gevoerde verweer als volgt.
De politie heeft op 6 februari 2020 TCI-informatie ontvangen, (onder andere) inhoudende dat [verdachte] in het bezit is van een vuurwapen. Daarop is de politie op
9 februari 2020 de woning waar verdachte verbleef binnengetreden op grond van de Wet Wapens en Munitie. Bij de doorzoeking van de woning is geen vuurwapen aangetroffen en zijn evenmin nieuwe aanwijzingen aangetroffen dat verdachte in het bezit zou zijn van een vuurwapen. Verbalisanten hebben vervolgens onder andere de mobiele telefoon van verdachte in beslag genomen.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de inbeslagname van de mobiele telefoon van verdachte onrechtmatig was. Er was op het moment van de inbeslagname geen met de grondslag en het doel van de doorzoeking verband houdende reden om de telefoon in beslag te nemen. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De vraag is of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Hierbij moet worden aangetekend dat geen sprake is van een voor de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking te nemen nadeel indien de verdachte niet getroffen is in enig belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de enkele onrechtmatige inbeslagname van de telefoon niet in zijn belangen is geschaad. Pas toen naar voren kwam dat verdachte in het bezit was van de autosleutel van een bij een carjacking buitgemaakte Audi A3 heeft de officier van justitie op grond van de (aanvullende) verdenking ter zake van de heling van deze auto toestemming gegeven om de telefoon van verdachte uit te lezen. Voor dit onderzoek bestond voldoende grond: de toestemming was rechtmatig. Nu verdachte door de enkele onrechtmatige inbeslagname niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad dan wel door die inbeslagname geen nadeel heeft ondervonden, verbindt de rechtbank geen rechtsgevolgen aan de onrechtmatige inbeslagname van de telefoon. Het onderzoeksmateriaal dat in de telefoon van verdachte is aangetroffen, kan voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Vrijspraak feit 1 primair.De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wegens gebrek aan bewijs.Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.

Bewijs feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4.

Inleiding.Verdachte wordt onder 1 verweten in de periode van 26 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 in Eindhoven een vuurwapen, subsidiair een daarop gelijkend voorwerp voorhanden te hebben gehad.
Onder 2 wordt hem verweten dat hij op 31 januari 2020 in Eindhoven samen met een ander [slachtoffer 1] heeft beroofd van zijn geld door met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te dreigen en daarbij tevens mondelinge bedreigingen te uiten.
Onder 3 wordt hem verweten dat hij op 26 januari 2020 in Eindhoven [slachtoffer 2] heeft beroofd van zijn auto en [slachtoffer 3] van zijn geld en telefoon, door deze [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te duwen en met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te bedreigen.
Onder 4 wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 28 januari 2020 tot en met
9 februari 2020 in Eindhoven samen met een ander een beroving heeft voorbereid door een vuurwapen of een op een vuurwaopen gelijkend voorwerp, bivakmutsen en een GPS tracker voorhanden te hebben, een GPS tracker die geschikt was om onder een (te stelen) auto te plaatsen, zodat deze gevolgd kon worden.
Het standpunt van de officier van justitie.Volgens de officier van justitie kan, zoals zij in haar op schrift gesteld requisitoir heeft vermeld, het volgende worden bewezen:
• Het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de periode van 26 januari 2020 tot en met 9 februari 2020, zoals subsidiair ten laste gelegd als feit 1.
• De straatroof in vereniging op 31 januari 2020 op [slachtoffer 1] , zoals ten laste gelegd als feit 2.
• De straatroof van 26 januari 2020 op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zoals ten laste is gelegd als feit 3.
• Het medeplegen van voorbereidingshandelingen van een straatroof, zoals ten laste gelegd als feit 4.
Het standpunt van de verdediging.Bij de onder 2 ten laste gelegde straatroof hecht de officier van justitie grote waarde aan de mastgegevens van KPN en het aanstralen van deze masten door de telefoon van verdachte. Volgens het dossier echter zouden deze masten enkel richting het noordwesten uitstralen. De raadsman verwijst naar hetgeen hierover op pagina 412 in het strafdossier is vermeld. Voor zover de raadsman bekend, stralen zendmasten in een cirkel uit. Verder is niet duidelijk geworden welke zendmast door de telefoon van verdachte zou zijn aangestraald. Uit het dossier blijkt dat de telefoon van verdachte op 31 januari 2020 omstreeks 01.40 uur niet te traceren was in de omgeving van de plaats delict. Het signalement van de dader past ook niet bij het signalement van verdachte. Verder zou de dader een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van [slachtoffer 1] hebben gericht. Bij verdachte is geen vuurwapen aangetroffen. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs behoort verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Bij verdachte is de sleutel van de in feit 3 genoemde Audi A3 aangetroffen aan zijn sleutelbos. Het is juist dat verdachte aanvankelijk niet de waarheid heeft gesproken over hoe hij aan deze autosleutel kwam. Het signalement dat aangevers van de dader hebben gegeven past niet bij het signalement van verdachte. De dader zou dunne benen hebben en met een Marokkaans of Rotterdams accent spreken. Verdachte heeft, zoals de rechtbank zelf kan constateren, geen dunne benen en de rechtbank kan ook horen dat verdachte niet met een Rotterdams of Marokkaans accent spreekt. Het feit heeft plaatsgevonden op 26 januari 2020. Ongeveer 14 dagen later, op 9 februari 2020, is de sleutel van de weggenomen Audi A3 onder verdachte aangetroffen. Later is deze auto in de omgeving van de woning van verdachte aangetroffen. Niet duidelijk is geworden wanneer de Audi A3 in de buurt van de woning van verdachte is gestald. De officier van justitie baseert haar oordeel dat dit feit kan worden bewezen onder andere op telefoongegevens. Op pagina 347 concludeert de politie dat de telefoon van verdachte op het moment van het plegen van het feit zendmast 1613 aanstraalt en dat deze zendmast in de nabijheid van de plaats delict staat. Het is de verdediging niet duidelijk geworden waarop deze conclusie van de politie is gebaseerd.
Er zijn telefoongesprekken uitgeluisterd, onder andere gesprekken tussen [persoon 1] en verdachte. Uit deze gesprekken blijkt overduidelijk dat verdachte iets moest stallen voor [persoon 1] . Dit heeft verdachte in tweede instantie ook toegegeven. Wegens gebrek aan bewijs behoort verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. [persoon 1] heeft verklaard dat hij de Audi in opdracht van [slachtoffer 2] moest stallen. De bedoeling was om de verzekering op te lichten. De officier van justitie moet bewijzen dat het verdachte was die de carjacking heeft gepleegd. De officier van justitie is daar niet in geslaagd. De alternatieve lezing van de verdediging, te weten het stallen van de auto met als doel om de verzekering op te lichten, is zeer wel mogelijk nu dit blijkt uit telefoongegeven en uit verklaringen van [persoon 1] en verdachte. Een groot aantal van de in het dossier vermelde personen voldoen grotendeels aan het signalement dat aangevers hebben gegeven van de dader van de carjacking.
Ook van het onder 4 ten laste gelegde feit behoort verdachte wegens gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken. In deze zaak heeft de politie bivakmutsen en een baken (GPS tracker) aangetroffen. Het baken is echter aangetroffen bij een zekere [persoon 2] . Deze persoon heeft een aannemelijke verklaring afgelegd over hoe hij aan het baken is gekomen. Volgens [persoon 2] is er geen verband tussen verdachte en het bij hem aangetroffen baken. De politie had meer onderzoek moeten doen naar [persoon 2] .
Tot slot behoort verdachte ook van het onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. Er is enkel TCI-informatie dat verdachte een vuurwapen zou hebben. Nu de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, is er geen enkel bewijs dat verdachte een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad. Ten overvloede merkt de verdediging op dat TCI-informatie niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 1] en dat [medeverdachte] de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 2] .
Op 14 februari 2020 werd de inhoud van de telefoon van verdachte bekeken. Hierbij werd een chatgesprek van de berichtenapp Signal aangetroffen tussen verdachte en [medeverdachte] (p. 444-458). Dit chatgesprek vond plaats in de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020.
T.a.v. feit 2
Aangever [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 31 januari 2020 tussen 00.45 en 01.00 uur te Eindhoven. Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat hij die avond naar een café aan de [naam straat] is geweest en vervolgens omstreeks 00.45 uur met de auto terug is gegaan richting zijn woning aan de [adres 3] te Eindhoven. Toen hij aankwam bij de woning, heeft hij onder bedreiging van een vuurwapen geld moeten afgeven. Aangever verklaart dat de dader een bivakmuts droeg waarbij de ogen en de mond zichtbaar waren, de neus niet.
Een buurtbewoner, [getuige] , heeft verklaard dat de dader vermoedelijk een vuurwapen vast had. In het dossier bevindt zich ook een proces-verbaal met betrekking tot camerabeelden van de overval. Ook in dit proces-verbaal wordt gesproken over een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verder wordt vermeld dat het lijkt alsof de dader iets donkerkleurigs over zijn hoofd draagt.
Uit het dossier blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] in het bezit waren van een soortgelijke bivakmuts met gaten bij de ogen en de mond, niet bij de neus.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de analyse van de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat de melding van aangever [slachtoffer 1] , dat hij beroofd was, om 00.57 uur binnen kwam bij de meldkamer van de politie. Verder blijkt uit dit proces-verbaal dat verdachte die dag om 00.01 uur een WhatsApp-bericht naar zijn vriendin stuurt met de tekst “nog wachtende”, “die moet thuis komen” en daarbij een locatiebepaling nabij het Amandelpark in Eindhoven, dicht bij de woning van [slachtoffer 1] . De telefoon van verdachte straalt op dat moment bovendien een mast aan nabij de plaats delict. Ook kort voor en na het moment van de straatroof straalt de telefoon van verdachte masten aan nabij de plaats delict. Vanaf 01.15 uur straalt de telefoon van verdachte een andere mast aan en bevindt zijn telefoon zich niet meer nabij de plaats delict. Om 02.00 uur stuurt verdachte vervolgens een aantal WhatsApp-berichten naar zijn vriendin, waaronder “nie belle”, “k lig in dommel”, “volgens mij s er helicopter” en even later “tis wel fout gegaan en zwaar uit de hand gelopen”.
De rechtbank is van oordeel dat deze mastgegevens en Whatsapp-berichten de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict en zijn vlucht onderbouwen. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de inhoud van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal ten aanzien van de mastgegevens - waaronder de daarin opgenomen conclusies - te twijfelen. De raadsman heeft zijn stelling, dat de in het proces-verbaal opgenomen conclusies ten aanzien van de aangestraalde masten niet kloppen, op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank dit verweer terzijde schuift.
Verder blijkt uit het chatgesprek via Signal tussen verdachte en [medeverdachte] dat [medeverdachte] op 28 januari 2020 – dat is drie dagen voor de straatroof - het volgende bericht via Signal aan verdachte stuurt: “we pakke eerst die Turk deze week”. Uit het proces-verbaal van bevindingen op p. 418 e.v. blijkt dat aangever [slachtoffer 1] zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft.
De gegevens van de GPS tracker en het hierboven genoemde chatgesprek via Signal tussen verdachte en [medeverdachte] onderbouwen het plaatsen van de GPS tracker door [medeverdachte] onder de auto van [slachtoffer 1] en het volgen van [slachtoffer 1] tot aan [café] op 30 januari 2020 om 20.39 uur.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en [medeverdachte] op 31 januari 2020 in Eindhoven aangever [slachtoffer 1] hebben beroofd van zijn geld door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te dreigen en daarbij tevens mondelinge bedreigingen te uiten.
Niet bewezen acht de rechtbank het onderdeel in de tenlastelegging dat ziet op het naar achteren trekken van de slede van het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), nu aangever [slachtoffer 1] in zijn verklaring op pagina’s 414-417 van het dossier aangeeft dat hij dat niet meer zeker weet.
T.a.v. feit 3
Uit de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat op 26 januari 2020 om 01.29 uur, om 01.41 uur en om 01.43 uur telkens met de telefoon van verdachte contact is opgenomen met [persoon 3] (de rechtbank begrijpt:
), een kennis van aangever [slachtoffer 3] , met de vraag of hij lachgas kon leveren. [persoon 3] heeft vervolgens contact opgenomen met [slachtoffer 3] met de vraag of hij deze levering kon doen. Vervolgens zijn [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in de auto van [slachtoffer 2] , een Audi A3, naar de Mirandastraat te Eindhoven gereden om daar lachgas af te leveren. In de kofferbak van de Audi lag onder andere een laptop van het merk Lenovo. Ter plaatse zijn [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] onder bedreiging van een vuurwapen door een man met een bivakmuts op overvallen. Bij de overval is onder andere de Audi A3 van [slachtoffer 2] weggenomen. De telefoon van verdachte straalde op dat moment een mast aan nabij de plaats delict.
[slachtoffer 2] vertelt de politie dat hij is gaan rondvragen wie wat weet over zijn auto. Hij werd benaderd door [persoon 3] , die hem in contact bracht met [persoon 1] . Hij ontving ook een filmpje van zijn auto. Uit de opname blijkt het huis op de achtergrond van het filmpje grote gelijkenis te vertonen met het verblijfadres van verdachte. [persoon 1] zou weten wie de dader was en zou [slachtoffer 2] helpen zijn Audi A3 terug te krijgen. Daar zou hij € 1.500,- voor moeten betalen. [slachtoffer 2] heeft [persoon 1] op 30 januari 2020 ontmoet bij de Jumbo aan de Boschdijk te Eindhoven. Dit blijkt ook uit de WhatsApp-gesprekken tussen [slachtoffer 2] en [persoon 1] en uit camerabeelden van de Jumbo.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de vriendin van verdachte op 9 februari 2020 - waar verdachte op dat moment verbleef - is aan zijn sleutelbos een Audi autosleutel aangetroffen. De partner van verdachte, die zich tijdens de doorzoeking van de woning eveneens in de woning bevond, verklaarde dat de sleutelbos van verdachte was. Kort na de doorzoeking werd in de omgeving van de woning van verdachte de weggenomen Audi A3 aangetroffen. De bij verdachte aangetroffen autosleutel bleek te passen op de Audi.
Uit het proces-verbaal van buurtonderzoek blijkt dat buurtbewoners verklaren dat de Audi A3 daar al een week dan wel meerdere weken stond.
Later is de politie gebleken dat op 27 januari 2020 op de mobiele telefoon van verdachte is gezocht naar informatie over een Lenovo laptop van exact hetzelfde type als de laptop van aangever [slachtoffer 2] die in de kofferbak van zijn gestolen auto lag.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de bij verdachte onder 3 ten laste gelegde overval ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt dat verdachte aanvankelijk bij de politie verklaarde dat hij de Audi sleutel had gevonden en al meerdere weken trachtte de eigenaar daarvan te achterhalen, zonder de sleutel bij de politie af te geven. Ter zitting - nadat het volledige dossier voor hem ter inzage lag - heeft verdachte verklaard dat hij de Audi sleutel van een ander, wiens naam hij niet heeft willen noemen, in bewaring heeft gekregen. De rechtbank constateert dat verdachte niet consistent verklaart. Zijn tweede verklaring onderbouwt verdachte bovendien niet met controleerbare (persoons)gegevens. De rechtbank acht beide verklaringen om deze redenen en in het licht van de overige bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
Niet bewezen acht de rechtbank de diefstal met geweld van het geldbedrag van 400 euro, aangezien aangever [slachtoffer 3] het geld zelf - weliswaar op bevel van en onder bedreiging met het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) door verdachte - uit zijn eigen jaszak haalde en in de jaszak van verdachte stopte.
Voor het alternatieve scenario dat [persoon 1] heeft geschetst en waarnaar de raadsman verwijst, namelijk dat [slachtoffer 2] de overval in scène heeft gezet om zo geld te ontvangen van de verzekering, worden geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen. Nu dit scenario op geen enkele wijze aannemelijk is geworden, schuift de rechtbank dit terzijde.
T.a.v. feit 4In het hierboven genoemde chatgesprek via Signal tussen verdachte en [medeverdachte] schrijft [medeverdachte] op 28 januari 2020 onder meer over “zoon van [persoon 4] pakke”, dat hij “een ketting van 5 rugge om” heeft en “altijd minimaal rooitje opzak” en “rs3”. [medeverdachte] schrijft verder “ff kijke waar ie precies uithangt”, “anders moete we hem bij ze huis poste”,”dan kenne we die rs meteen wissele voor die ene en krijg ik zeker nog geld bij voor”, “en oki dan ook nog dus 1. Van 2 ff deze week doen”, “ik ben gwn paraat want heb ze echt nodig”, “drm liever die rs” en “kenne we samen”. Ook schrijft [medeverdachte] : “ergste geval gebruike we die grijze om die rs klem te rijden”. Verdachte reageert daarop met de woorden: “slaan we m daar neer”. Even later schrijft [medeverdachte] : “wachte we gwn tot ie osso komt”, waarna verdachte reageert met de woorden “sla hem ram naar de grond”. De dag daarna, op 29 januari 2020, stuurt [medeverdachte] onder meer het volgende bericht naar verdachte: “ik ken die [persoon 4] pakke en andere shop”. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat verdachte en [medeverdachte] het hier kennelijk hebben over een voorgenomen plan om een man die zij de “zoon van [persoon 4] ” noemen te overvallen.
Op 29 januari 2020 stuurt verdachte het volgende bericht naar [medeverdachte] : “als we zender hebben is makkelijker werken” en “plakke deur uit en gas”, waarop [medeverdachte] reageert met de woorden: “die boy het besteld tog wanneer komen die binne” en “als ie al binne zijn zou top zijn” en “zeg tegen hem wij betalen hem max 2 dagen later” en “dan plak ik hem straks nog”. Verdachte schrijft vervolgens “is nog niet” en “hij moet die in Rotterdam ophalen” en “maar hij heeft geen tijd” en “door werk”. [medeverdachte] reageert hierop met de woorden: “ja ik wil die morgen wel ophalen als hij dat wilt” en even later “want dan kenne we morgen gelijk plakke en s avonds meteen gas even”, “en dan ken ik ook voor zorgen dat vrijdag gelijk onder die rs ligt”. Verdachte reageert: “gaan we tot uiterlijk half 12 staan, als ie komt, klap ik m gelijk neet”. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat verdachte voorstelt een zender, een GPS tracker, onder een auto (een Audi RS) te plakken. Deze GPS tracker is besteld en moet worden opgehaald in Rotterdam. Uit de berichten die daarna tussen verdachte en [medeverdachte] worden uitgewisseld (“ken ik hem geld in jouw brievenbus layen gooien??” en “aahzo ja is goed” en “oke vergeet adress niet” en “ [adres 4] ”) leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over de betaling van de GPS tracker, waarbij het adres wordt genoemd waar de envelop met geld in de brievenbus moet worden gestopt ( [adres 4] , het woonadres van [medeverdachte] ).
Op 30 januari 2020 stuurt [medeverdachte] verdachte foto’s van een GPS tracker. Op één van de foto’s is het IMEI-nummer van de GPS tracker zichtbaar. Vervolgens sturen verdachte en [medeverdachte] elkaar over en weer berichten over hoe de GPS tracker te activeren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de GPS-tracker en de vermoedelijke identiteit van het beoogde slachtoffer blijkt dat verdachte op
7 februari 2020 om 14.57 uur via zijn telefoon een foto heeft verzonden van een Audi RS3 voorzien van kenteken [nummer 3] . Ook zijn er afbeeldingen in de telefoon van verdachte gevonden die duiden op het gebruik van een GPS tracker. Uit onderzoek is gebleken dat de Audi RS3 met kenteken [nummer 3] op naam staat van [persoon 5] . Deze persoon blijkt een vennoot te zijn van [coffeeshop] aan de [adres 5] te Eindhoven. Uit de politiesystemen blijkt dat dit voertuig in januari 2020 bestuurd werd door de zoon van
[persoon 5] , te weten [persoon 6] . [persoon 6] is als getuige gehoord (p. 494 e.v.) en hij heeft verklaard de gebruiker te zijn van de Audi RS3 met kenteken [nummer 3] . Ook heeft hij verklaard de zoon te zijn van de eigenaren van [coffeeshop] en tot voor kort een gouden ketting te hebben gedragen.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte en [medeverdachte] samen een GPS tracker hebben aangeschaft en voorhanden hebben gehad. Uit de telefoongegevens van verdachte en in het bijzonder de berichten die hij en [medeverdachte] via de berichtenapp Signal hebben uitgewisseld, blijkt dat zij deze GPS tracker (baken) onder de auto van “de zoon van [persoon 4] ” hebben geplakt.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat zowel verdachte als [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode over één of meer bivakmutsen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp beschikten.
Tot slot heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte in WhatsApp-gesprekken met zijn vriendin op 2 februari 2020 expliciet spreekt over “mijn gereedschap pakken” en vervolgens “zodaf ik iemand kan overvallen”. Even later stuurt verdachte onder meer de volgende app-berichten naar zijn vriendin: “Geef mij mijn schoenen” en “pistool” en “handschoenen”. Nog even later stuurt verdachte onder meer de volgende app-berichten naar zijn vriendin: “mag ik me omkleden” en “mijn pistool en muts pakke”. De rechtbank leidt uit deze app-berichten af dat verdachte kennelijk kon beschikken over onder meer een pistool en muts, zodat hij iemand kon overvallen.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de inhoud van het chatgesprek via berichtenapp Signal tussen verdachte en [medeverdachte] , de bevindingen van [verbalisant 1] met betrekking tot het uitlezen van de mobiele telefoon van verdachte (p. 403-405, 438-443, 461-479, 480, 498-503, 537-540, 543-546), de bevindingen van [verbalisant 2] met betrekking tot het onderzoek naar een baken (p. 418-436), de verklaring van getuige
[persoon 6] (p. 494-496), de bevindingen van [verbalisant 2] (p. 504), de bevindingen van [verbalisant 3] (p. 516), de bevindingen van [verbalisant 4] (p. 517-520) en de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] (p. 524-529), in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbanktot het oordeel dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven ter voorbereiding van een overval opzettelijk een vuurwapen, bivakmutsen en een GPS tracker voorhanden hebben gehad.
Conclusie t.a.v. feit 2, feit 3 en feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de bewijsbijlage zijn opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Conclusie t.a.v. feit 1 subsidiair
Onder 1 subsidiair wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 26 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen voor de feiten 2, 3 en 4 blijkt dat verdachte in die periode twee berovingen met - op zijn minst genomen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp - heeft gepleegd en dat hij dit voorwerp voorhanden heeft gehad om er meer overvallen mee te plegen. Daarom kan ook dit feit (feit 1 subsidiair) wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte nauwelijks openheid van zaken heeft gegeven over de feiten, terwijl de belastende bewijsmiddelen die in zijn richting wijzen schreeuwen om een verklaring.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage die bij dit vonnis is bijgevoegd. Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.subsidiair
in de periode van 26 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorhanden heeft gehad;
2.
op 31 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 1] te richten en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "geld hier, geld hier" en "horloge uit, horloge hier" en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "horloge hier walla, ik schiet jou";
3.
op 26 januari 2020 te Eindhoven op de openbare weg een personenauto (Audi A3) en een telefoon, die toebehoorden aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 3] bij zijn jas vast te pakken en een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 3] te richten en tegen die [slachtoffer 3] te roepen "geef mij geld, geef mij geld, geef mij je telefoon en alles wat je hebt" en (vervolgens) een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 2] te richten en tegen die [slachtoffer 2] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij zijn zakken leeg moest halen en dat hij achteruit moest lopen en die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een duw te geven;
4.
in de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of met bedreiging met geweld, op de openbare weg en/of in vereniging gepleegd, opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten een baken, geschikt om onder een (te stelen) personenauto te bevestigen en de bewegingen van die (te stelen) personenauto te volgen en bivakmutsen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om de strafeis fors te matigen. Het oriëntatiepunt voor een straatroof is een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van de feiten 2 en 3 dan betreft dit twee straatroven. De onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten betreffen minder ernstige feiten. De raadsman ziet niet hoe de officier van justitie tot een eis van
42 maanden gevangenisstraf komt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan twee overvallen waarbij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gedreigd. De overvallen waren telkens van te voren gepland en goed voorbereid. Voorzien van gezichtsbedekking heeft verdachte bij de overvallen de slachtoffers onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gesommeerd geld, een auto en een telefoon af te geven. Verdachte heeft de slachtoffers daarmee de stuipen op het lijf gejaagd, enkel voor zijn eigen financieel gewin en/of dat van zijn medepleger en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben zich door het handelen van verdachte ernstig bedreigd gevoeld en hebben daar ook nadien nog last van. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] komt naar voren dat het incident voor hem een traumatische ervaring is geweest dat in grote mate invloed heeft gehad en nog steeds heeft op zijn dagelijks leven. Bovendien draagt het handelen van verdachte bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Hierbij heeft verdachte in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
Daarnaast heeft verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld en heeft hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor vermogensdelicten werd veroordeeld en dat hij de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijden van twee eerdere veroordelingen.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte kennelijk niet of onvoldoende bereid is zijn crimineel gedrag te veranderen.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een overval met licht geweld en bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
In dit geval is sprake van strafverzwarende omstandigheden, zoals een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor het leed dat de slachtoffers is aangedaan en evenmin heeft hij berouw getoond.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Alles afwegende is in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert hoofdelijke toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de vordering primair niet-ontvankelijk wegens de door de verdediging bepleite vrijspraak.
Subsidiair is de verdediging van oordeel dat het gevorderde bedrag in verband met het eigen risico zorgverzekering niet is onderbouwd. De verdediging vraagt zich af of het eigen risico al niet eerder is opgesoupeerd, nu de nota’s dateren van respectievelijk 30 oktober 2020 en
2 november 2020. In dit deel van de vordering is de benadeelde partij naar het oordeel van de raadsman niet-ontvankelijk. De benadeelde partij moet dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade is de verdediging van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is geworden of de benadeelde partij al voor januari 2020 last had van psychische problemen. De verdediging bepleit afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van dit deel van de vordering. Mocht de rechtbank hier anders over denken, dan komt ter zake van immateriële schade volgens de raadsman hooguit een bedrag van € 1.000,- voor toewijzing in aanmerking.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten een bedrag van
€ 1.560,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 1.560,- bestaat uit € 60,- aan materiële schade (het weggenomen bedrag van € 100,- verminderd met het teruggevonden bedrag van € 40,-), en € 1.500,- aan immateriële schade. Weliswaar is in de onderhavige zaak door de benadeelde partij geen objectief vastgesteld psychisch letsel aangetoond, maar gelet op de directe confrontatie met een overvaller met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen de nadelige gevolgen voor hem zo voor de hand dat sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt deze schade naar billijkheid vast op € 1.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gevorderde bedrag ter zake van het eigen risico zorgverzekering en in het anders of meer gevorderde ter zake van immateriële schade, nu deze schadebedragen onvoldoende zijn onderbouwd en nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid:
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde elk hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.68302.18.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01860138.17.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 46, 55, 57, 312, 317 Wetboek van Strafrecht
2, 55, Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(feit 1 subsidiair:)
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
(feit 2:)
afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
(feit 3:)
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
(feit 4:)
medeplegen van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Feit 4 voor wat betreft het op een vuurwapen gelijkende voorwerp in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel:
(t.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4:)
Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
(t.a.v. feit 2 tevens:)
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.560,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 60,00 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van 1.560,- euro, bestaande uit 60,00 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het anders of meer gevorderde niet-ontvankelijk is en dat hij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 01-068301-18:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 19 juli 2018, gewezen onder parketnummer 01-068301-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 01-860138-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2018, gewezen onder parketnummer 01-860138-17, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 122 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2020,
zijnde mr. P.T. Heblij buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal met onderzoeksnummer OB2R020015, onderzoeknaam Irwin, op 6 juni 2020 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Aantal doorgenummerde pagina’s 570. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.