ECLI:NL:RBOBR:2020:5852

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
01/065065-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een overval met bedreiging en voorbereiding van een misdrijf met een vuurwapen

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een overval en het voorbereiden van een misdrijf. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het voorbereiden van een straatroof door het verwerven van een GPS-tracker en bivakmutsen, en het dreigen met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tijdens de overval op 31 januari 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte een plan had gesmeed om een slachtoffer te beroven, waarbij zij gebruik maakten van een GPS-tracker om het slachtoffer te volgen. De rechtbank vond voldoende bewijs in de vorm van chatberichten en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte bij de misdrijven aantoonden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.065065.20
Datum uitspraak: 26 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1992,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I Krimpen aan den IJssel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 25 augustus 2020 en 12 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 augustus 2020 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of met bedreiging met geweld, op de openbare weg en/of in vereniging gepleegd, opzettelijk een of meer voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten een baken, althans een apparaat/voorwerp, geschikt om onder een (te stelen) personenauto te bevestigen en/of de bewegingen van die (te stelen) personenauto te volgen en/of een of meer bivakmutsen en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, toebehoorde, door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer] te richten en/of tegen die [slachtoffer] te zeggen "geld hier, geld hier" en/of "horloge uit, horloge hier" en/of door de slede van dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) naar achteren te trekken en/of tegen die [slachtoffer] te zeggen "horloge hier walla, ik schiet jou", althans woorden van gelijke aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 28 januari 2020 tot en met
9 februari 2020 te Eindhoven samen met een ander een beroving heeft voorbereid door een
vuurwapen, bivakmutsen en een GPS tracker voorhanden te hebben, een GPS tracker die geschikt was om onder een auto te plaatsen, zodat de beide verdachten de te beroven persoon konden volgen en op een later moment konden beroven.
Onder 2 wordt hem verweten dat hij op 31 januari 2020 in Eindhoven samen met een ander
[slachtoffer] heeft beroofd van zijn geld door met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te dreigen en daarbij tevens mondelinge bedreigingen te uiten.
Het standpunt van de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan, zoals zij in haar op schrift gesteld requisitoir heeft vermeld, het volgende worden bewezen:
• Het medeplegen van voorbereidingshandelingen van een straatroof zoals ten laste gelegd als feit 1.
• De straatroof, in vereniging gepleegd, op 31 januari 2020 op [slachtoffer] zoals ten laste gelegd als feit 2.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging concludeert primair tot vrijspraak ten aanzien van beide feiten. De officier van justitie baseert haar oordeel vooral op Signal-berichten die zijn aangetroffen in de telefoon van [medeverdachte] . Cliënt heeft echter verklaard dat hij deze berichten niet zelf naar [medeverdachte] heeft verstuurd. Anderen mochten vrij gebruik maken van de telefoon van verdachte en hebben dit ook gedaan.
Het baken is niet bij verdachte aangetroffen, maar bij een zekere [persoon 1] . Mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat verdachte wel betrokken was bij de berichtenwisseling en de ten laste gelegde feiten, dan is de verdediging van oordeel dat de rol van verdachte bij de beide feiten niet kan worden gekwalificeerd als “medeplegen” maar hooguit als medeplichtigheid. Medeplichtigheid is echter niet ten laste gelegd, reden waarom ook in dat geval vrijspraak dient te volgen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [medeverdachte] gebruik maakte van de telefoon met [nummer 1] . Verdachte maakte, zoals hij zelf heeft verklaard, gebruik van de telefoon met [nummer 2] .
(met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten:)
Op 14 februari 2020 werd de inhoud van de telefoon van [medeverdachte] bekeken. Hierbij werd een chatgesprek aangetroffen van de berichtenapp Signal tussen [medeverdachte] en het telefoonnummer dat bij verdachte in gebruik is (p. 444-458). Dit chatgesprek vond plaats in de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020. Verdachte ontkent ten tijde van dit chatgesprek de gebruiker van dit telefoonnummer te zijn geweest. De rechtbank leidt evenwel uit de bewijsmiddelen af dat verdachte ten tijde van dit chatgesprek wel degelijk de gebruiker van dit telefoonnummer is geweest. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de volgende omstandigheden:
  • Het telefoonnummer [nummer 2] behoort toe aan verdachte en hij is de gebruiker van de telefoon.
  • Verdachte wordt “ [alias] ” genoemd. Dit blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] . Bij aanvang van het chatgesprek meldt de gebruiker van het telefoonnummer van verdachte zich onder die naam.
  • Tot twee keer toe valt tijdens dit chatgesprek het woord “panic”, dit terwijl de rechtbank is gebleken dat verdachte lijdt aan paniekstoornissen/angstaanvallen.
  • Als wordt gesproken over het ophalen van een GPS tracker in Rotterdam, wordt als adres waar de envelop met geld in de brievenbus moet worden gegooid, genoemd het [adres 2] , zijnde het woonadres van verdachte.
T.a.v. feit 1In het hierboven genoemde chatgesprek via Signal tussen verdachte en [medeverdachte] schrijft verdachte op 28 januari 2020 onder meer over “zoon van [persoon 4] pakke”, dat hij “een ketting van 5 rugge om” heeft en “altijd minimaal rooitje opzak” en “rs3”. Verdachte schrijft verder “ff kijke waar ie precies uithangt”, “anders moete we hem bij ze huis poste”,”dan kenne we die rs meteen wissele voor die ene en krijg ik zeker nog geld bij voor”, “en oki dan ook nog dus 1. Van 2 ff deze week doen”, “ik ben gwn paraat want heb ze echt nodig”, “drm liever die rs” en “kenne we samen”. Ook schrijft verdachte: “ergste geval gebruike we die grijze om die rs klem te rijden”. [medeverdachte] reageert daarop met de woorden: “slaan we m daar neer”. Even later schrijft verdachte: “wachte we gwn tot ie osso komt”, waarna [medeverdachte] reageert met de woorden “sla hem ram naar de grond”. De dag daarna, op 29 januari 2020, stuurt verdachte onder meer het volgende bericht naar [medeverdachte] : “ik ken die [persoon 4] pakke en andere shop”. De rechtbank leidt uit deze berichten af dat verdachte en [medeverdachte] het hier kennelijk hebben over een voorgenomen plan om een man die zij “de zoon van [persoon 4] ” noemen te overvallen.
Op 29 januari 2020 stuurt [medeverdachte] het volgende bericht naar verdachte: “als we zender hebben is makkelijker werken” en “plakke deur uit en gas”, waarop verdachte reageert met de woorden: “die boy het besteld tog wanneer komen die binne” en “als ie al binne zijn zou top zijn” en “zeg tegen hem wij betalen hem max 2 dagen later” en “dan plak ik hem straks nog”. [medeverdachte] schrijft vervolgens “is nog niet” en “hij moet die in Rotterdam ophalen” en “maar hij heeft geen tijd” en “door werk”. Verdachte reageert hierop met de woorden: “ja ik wil die morgen wel ophalen als hij dat wilt” en even later “want dan kenne we morgen gelijk plakke en s avonds meteen gas even”, “en dan ken ik ook voor zorgen dat vrijdag gelijk onder die rs ligt”. [medeverdachte] reageert: “gaan we tot uiterlijk half 12 staan, als ie komt, klap ik m gelijk neet”. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] voorstelt een zender, een GPS tracker, onder een auto (een Audi RS) te plakken. Deze GPS tracker is besteld en moet worden opgehaald in Rotterdam. Uit de berichten die daarna tussen verdachte en [medeverdachte] worden uitgewisseld (“ken ik hem geld in jouw brievenbus layen gooien??” en “aahzo ja is goed” en “oke vergeet adress niet” en “ [adres 2] ”) leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over de betaling van de GPS tracker, waarbij het adres wordt genoemd waar de envelop met geld in de brievenbus moet worden gestopt ( [adres 2] , het woonadres van verdachte).
Op 30 januari 2020 stuurt verdachte [medeverdachte] foto’s van een GPS tracker. Op één van de foto’s is het IMEI-nummer van de GPS tracker zichtbaar. Vervolgens sturen verdachte en [medeverdachte] elkaar over en weer berichten over hoe de GPS tracker te activeren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de GPS-tracker en de vermoedelijke identiteit van het beoogde slachtoffer blijkt dat [medeverdachte] op
7 februari 2020 om 14.57 uur via zijn telefoon een foto heeft verzonden van een Audi RS3 voorzien van kenteken [nummer 3] . Ook zijn er afbeeldingen in de telefoon van [medeverdachte] gevonden die duiden op het gebruik van een GPS tracker. Uit onderzoek is gebleken dat de Audi RS3 met kenteken [nummer 3] op naam staat van
[persoon 2] . Deze persoon blijkt een vennoot te zijn van [coffeeshop] aan de [adres 3] te Eindhoven. Uit de politiesystemen blijkt dat dit voertuig in januari 2020 bestuurd werd door de zoon van [persoon 2] , te weten [persoon 3] . [persoon 3] is als getuige gehoord (p. 494 e.v.) en hij heeft verklaard de gebruiker te zijn van de Audi RS3 met kenteken [nummer 3] . Ook heeft hij verklaard de zoon van de eigenaren van [coffeeshop] te zijn en tot voor kort een gouden ketting te hebben gedragen.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte en [medeverdachte] samen een GPS tracker hebben aangeschaft en voorhanden hebben gehad. Uit de telefoongegevens van [medeverdachte] en in het bijzonder de berichten die hij en verdachte via de berichtenapp Signal hebben uitgewisseld, blijkt dat zij deze GPS tracker (baken) onder de auto van “de zoon van [persoon 4] ” hebben geplakt.
Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat zowel verdachte als [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode over één of meer bivakmutsen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp beschikten.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de inhoud van het chatgesprek via berichtenapp Signal tussen verdachte en [medeverdachte] , de bevindingen van [verbalisant 1] met betrekking tot het uitlezen van de mobiele telefoon van [medeverdachte] (p. 403-405, 438-443, 461-479, 480, 498-503, 537-540, 543-546), de bevindingen van [verbalisant 2] met betrekking tot het onderzoek naar een baken (p. 418-436), de verklaring van getuige [persoon 3] (p. 494-496), de bevindingen van [verbalisant 2] (p. 504), de bevindingen van [verbalisant 3] (p. 516), de bevindingen van [verbalisant 4] (p. 517-520) en de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] (p. 524-529), in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 te Eindhoven ter voorbereiding van een overval opzettelijk een vuurwapen, bivakmutsen en een GPS tracker voorhanden hebben gehad.
T.a.v. feit 2
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 31 januari 2020 tussen 00.45 en 01.00 uur te Eindhoven. Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij die avond naar een café aan de [naam straat] is geweest en vervolgens omstreeks 00.45 uur met de auto terug is gegaan richting zijn woning aan de [adres 4] te Eindhoven. Toen hij aankwam bij de woning, heeft hij onder bedreiging van een vuurwapen geld moeten afgeven. Aangever verklaart dat de dader een bivakmuts droeg waarbij de ogen en de mond zichtbaar waren, de neus niet.
Een buurtbewoner, [getuige] , heeft verklaard dat de dader vermoedelijk een vuurwapen vast had. In het dossier bevindt zich ook een proces-verbaal met betrekking tot camerabeelden van de overval. Ook in dit proces-verbaal wordt gesproken over een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verder wordt vermeld dat het lijkt alsof de dader iets donkerkleurigs over zijn hoofd draagt.
Uit het dossier blijkt dat zowel verdachte als [medeverdachte] in het bezit waren van een soortgelijke bivakmuts met gaten bij de ogen en de mond, niet bij de neus.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de analyse van de historische verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte] blijkt dat de melding van aangever [slachtoffer] , dat hij beroofd was, om 00.57 uur binnen kwam bij de meldkamer van de politie. Verder blijkt uit dit proces-verbaal dat [medeverdachte] die dag om 00.01 uur een WhatsApp-bericht naar zijn vriendin stuurt met de tekst “nog wachtende” “die moet thuis komen” en daarbij een locatiebepaling nabij het [naam park 2] in Eindhoven, dicht bij de woning van [slachtoffer] . De telefoon van [medeverdachte] straalt op dat moment bovendien een mast aan nabij de plaats delict. Ook kort voor en na het moment van de straatroof straalt de telefoon van [medeverdachte] masten aan nabij de plaats delict. Vanaf 01.15 uur straalt de telefoon van [medeverdachte] een andere mast aan en bevindt zijn telefoon zich niet meer nabij de plaats delict. Om 02.00 uur stuurt [medeverdachte] vervolgens een aantal WhatsApp-berichten naar zijn vriendin, waaronder “nie belle”, “k lig in dommel”, “volgens mij s er helicopter” en even later “tis wel fout gegaan en zwaar uit de hand gelopen”.
De rechtbank is van oordeel dat deze mastgegevens en Whatsapp-berichten de aanwezigheid van [medeverdachte] op de plaats delict en zijn vlucht onderbouwen.
Verder blijkt uit het chatgesprek via Signal tussen verdachte en [medeverdachte] dat verdachte op 28 januari 2020 – dat is drie dagen voor de straatroof - het volgende bericht via Signal aan [medeverdachte] stuurt: “we pakke eerst die Turk deze week”. Uit het proces-verbaal van bevindingen op p. 418 e.v. blijkt dat aangever [slachtoffer] zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft.
De gegevens van de GPS tracker en het hierboven genoemde chatgesprek via Signal tussen verdachte en [medeverdachte] onderbouwen het plaatsen van de GPS tracker door verdachte onder de auto van [slachtoffer] en het volgen van [slachtoffer] door middel van de GPS tracker tot aan [café] op 30 januari 2020 om 20.39 uur.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en [medeverdachte] op 31 januari 2020 in Eindhoven aangever [slachtoffer] hebben beroofd van zijn geld door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te dreigen en daarbij tevens mondelinge bedreigingen te uiten.
Niet bewezen acht de rechtbank het onderdeel in de tenlastelegging dat ziet op het naar achteren trekken van de slede van het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), nu aangever [slachtoffer] in zijn verklaring op pagina’s 414-417 van het dossier aangeeft dat hij dat niet meer zeker weet.
De verdediging stelt dat de rol van verdachte, het enkel voeren van een chatgesprek en het mogelijk uittesten van een baken, hooguit kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan de ten laste gelegde overval en niet als medeplegen van deze overval. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
Waar het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" is, concentreert het verwijt bij medeplegen zich op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte.
De rechtbank houdt bij haar oordeel of er sprake was van medeplegen of medeplichtigheid rekening met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Uit voornoemd chatgesprek tussen [medeverdachte] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de rol van verdachte in de voorbereiding intellectueel en ook feitelijk van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Uit het gesprek blijkt dat verdachte de slachtoffers aandraagt en allerlei details over hen verstrekt. Verdachte geeft [medeverdachte] advies over hoe te handelen tijdens de overval. Ook blijkt uit de chatgesprekken dat verdachte niet alleen het bij de overval gebruikte baken ophaalt in Rotterdam maar dat hij dit hierna ook samen met [medeverdachte] in gebruik neemt en het onder de auto van [slachtoffer] plaatst. Hiermee is het volwaardige gewicht van ook zijn materiële bijdrage gegeven.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesproken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] en kan derhalve medeplegen worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in de bewijsbijlage zijn opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte steeds heeft volhard in zijn ontkenning van de feiten, dit terwijl de belastende bewijsmiddelen die in zijn richting wijzen schreeuwen om een verklaring.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelen bijlage die als bijlage is bijgevoegd. Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 28 januari 2020 tot en met 9 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of met bedreiging met geweld, op de openbare weg en/of in vereniging gepleegd, opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten een baken, geschikt om onder een (te stelen) personenauto te bevestigen en de bewegingen van die (te stelen) personenauto te volgen en bivakmutsen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad.
2.
op 31 januari 2020 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer] te richten en tegen die [slachtoffer] te zeggen "geld hier, geld hier" en "horloge uit, horloge hier" en tegen die [slachtoffer] te zeggen "horloge hier walla, ik schiet jou".
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert voor de feiten 1 en 2 een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van feit 1 en/of feit 2 heeft de raadsman verzocht om de op te leggen straf te beperken tot de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn verre van rooskleurig. Verdachte heeft medische problemen. In detentie is hij er achter gekomen dat zijn vriendin zwanger was en vervolgens heeft hij zijn ongeboren zoontje verloren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van een overval waarbij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gedreigd. De overval was van te voren gepland en goed voorbereid. Voorzien van gezichtsbedekking heeft de medeverdachte bij de overval het slachtoffer onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gesommeerd geld af te geven. De medeverdachte heeft het slachtoffer daarmee de stuipen op het lijf gejaagd, waarbij beide verdachten enkel handelden voor hun eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zich ernstig bedreigd gevoeld en heeft daar ook nadien nog last van. Uit de toelichting van de benadeelde partij [slachtoffer] komt naar voren dat het incident voor hem een traumatische ervaring is geweest dat in grote mate invloed heeft gehad en nog steeds heeft op zijn dagelijks leven. Bovendien draagt het handelen van verdachte bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Hierbij heeft verdachte in het geheel niet stilgestaan, hetgeen de rechtbank hem zeer kwalijk neemt.
Daarnaast heeft verdachte zich met een ander schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een overval met licht geweld en bedreiging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
In dit geval is sprake van strafverzwarende omstandigheden zoals een bepaalde mate van professionaliteit en met name het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor het leed dat het slachtoffer is aangedaan en evenmin heeft hij berouw getoond.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Alles afwegende is in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.

Beslag.

Uit de beslaglijst blijkt dat onder verdachte een aantal kledingstukken in beslag is genomen. Volgens de officier van justitie betreft het conservatoir strafvorderlijk beslag ex artikel 94 Sv. en zijn de kledingstukken in beslag genomen tot bewaring van verhaal. Nu er in de onderhavige zaak enkel conservatoir beslag is gelegd, zal de rechtbank in deze strafzaak niet over dit beslag beslissen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert hoofdelijke toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de vordering primair niet-ontvankelijk wegens de door de verdediging bepleite vrijspraak.
Subsidiair is de verdediging van oordeel dat het gevorderde bedrag in verband met het eigen risico zorgverzekering niet is onderbouwd. De verdediging vraagt zich af of het eigen risico al niet eerder is opgesoupeerd, nu de nota’s dateren van respectievelijk 30 oktober 2020 en
2 november 2020. In dit deel van de vordering is de benadeelde partij naar het oordeel van de raadsman niet-ontvankelijk. De benadeelde partij moet dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade is de verdediging van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet duidelijk is geworden of de benadeelde partij al voor januari 2020 last had van psychische problemen. De verdediging bepleit afwijzing dan wel niet-ontvankelijk verklaring van dit deel van de vordering.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten een bedrag van
€ 1.560,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 1.560,- bestaat uit € 60,- aan materiële schade (het weggenomen bedrag van € 100,- verminderd met het teruggevonden bedrag van € 40,-), en € 1.500,- aan immateriële schade. Weliswaar is in de onderhavige zaak door de benadeelde partij geen objectief vastgesteld psychisch letsel aangetoond, maar gelet op de directe confrontatie met een overvaller met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen de nadelige gevolgen voor hem zo voor de hand dat sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt deze schade naar billijkheid vast op € 1.500,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gevorderde bedrag ter zake van het eigen risico zorgverzekering en in het anders of meer gevorderde ter zake van immateriële schade, nu deze schadebedragen onvoldoende zijn onderbouwd en nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid:
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde elk hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 46, 57, 312, 317 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1.
medeplegen van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, terwijl de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
2.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
(t.a.v. feit 1 en feit 2:)
Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
(t.a.v. feit 2 tevens:)
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 1.560,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 60,00 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van 1.560,- euro, bestaande uit 60,00 euro materiële schade en 1.500,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het anders of meer gevorderde niet-ontvankelijk is en dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2020,
zijnde mr. P.T. Heblij buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal met onderzoeksnummer OB2R020015, onderzoeknaam Irwin, op 6 juni 2020 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Aantal doorgenummerde pagina’s 570. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.