Overwegingen
1. De relevante regels zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De stichting is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Volgens het handelsregister is de stichting opgericht in 2003 en houdt zij zich bezig met het organiseren van sportevenementen en het promoten van sportieve activiteiten. In het handelsregister is vermeld dat de stichting een website heeft, www.rds-stichting.nl. Op die website is vermeld dat de stichting als doel heeft om jongeren uit Eindhoven van zes tot 23 jaar met een kwetsbare en kansarme achtergrond een beter toekomstbeeld te kunnen bieden door middel van evenementen, activiteiten, advisering, begeleiding, scholing, ondersteuning en samenwerking.
3. Op 12 september 2017 heeft de stichting de aanvraag om verlening van een subsidie (voor een bedrag van € 23.555,–) voor 2018 ingediend. De op 27 november 2017 verleende subsidie van (maximaal) € 14.665,– bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft een jaarlijkse subsidie van € 11.855,– voor de volgende activiteiten:
Activiteiten
Frequentie
Deelnemers
Survival 10 t/m 23 jarige
2x per jaar
20-80
Speldagen 6 t/m 18 jarige
10x per jaar
40-120
Dans en Muziek 6 t/m 23 jarige
6x per jaar
150
Fietstocht 6 t/m 23 jarige
6x per jaar
80
Lichtjesroute 6 t/m 23 jarige
1x per jaar
100
Darten 6 t/m 23 jarige
Programma
50
Zaalvoetbal 6 t/m 23 jarige
Programma
50
Wandeltochten 6 t/m 23 jarige
10x per jaar
150
Korfbal 6 t/m 23 jarige
1x per jaar
40
Disco party 6 t/m 23 jarige
10x per jaar
120
Bedrijvendagen 12 t/m 23 jarige
4x per jaar
40
Filmavonden 6 t/m 23 jarige
7x per jaar
120
Techniek 6 t/m 23 jarige
6x per jaar
100
Het tweede onderdeel betreft een jaarlijkse subsidie van € 560,– voor een cursus inkoop in het kader van deskundigheidsbevordering. Het derde onderdeel betreft een eenmalige waarderingssubsidie van € 2.250,–: het gaat om € 25,– per vrijwilliger. De activiteiten worden gedurende 2018 uitgevoerd, zo staat in het besluit tot subsidieverlening.
4. Op 16 april 2019 heeft de stichting een aanvraag ingediend om de subsidie voor 2018 vast te stellen. Hierbij heeft de stichting een verslag overgelegd met als titel “Uitleg werkelijke kosten 2018”, een bijlage genoemd “archief” met daarin opgenomen de lasten, de baten en activa van de stichting van 2013 tot en met 2018, een lijst met activiteiten 2018 per maand en een document met de titel “een statistieke uitleg van de bedrijvigheid binnen onze stichting”.
5. Op 11 juni 2019 heeft het college aan de stichting verzocht om binnen 10 werkdagen verifieerbare en deugdelijke informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de onder rechtsoverweging 3 genoemde activiteiten en de cursus inkoop daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en zijn uitgevoerd. Het gaat om de volgende informatie:
- het aantal deelnemers per activiteit; dit kan volgens het college worden aangetoond door bankafschriften in te zenden waaruit de deelnemersbijdrage per activiteit blijkt;
- recente foto’s of krantenknipsels waaruit blijkt dat de activiteiten in 2018 hebben plaatsgevonden;
- de naam en de locatie (van de accommodaties) waar de activiteiten hebben plaatsgevonden;
- facturatie van de cursus inkoop en de locaties waar deze cursus wekelijks heeft plaatsgevonden;
- het totaal aantal leden van de stichting vanaf 2015 tot en met heden; volgens het college kan dit worden aangetoond door middel van bankafschriften en te ontvangen contributie van de deelnemers.
6. De stichting heeft bij e-mail van 9 juli 2019 uur aan het college documenten toegezonden die volgens de stichting verband houden met de vaststelling van de subsidie over 2018. Deze documenten betreffen drie door de stichting zelf opgestelde documenten, namelijk twee staten en een overzicht over verrichte activiteiten, en een aan de stichting gerichte e-mail van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 28 juni 2019. In reactie hierop heeft het college de stichting diezelfde dag per e-mail laten weten dat de verstrekte gegevens niet voldoen. Daarbij is de stichting verzocht om binnen vijf werkdagen alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken. Op dat verzoek heeft de stichting niet meer gereageerd.
Het standpunt van het college
7. Het college heeft in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat de stichting onvolledige gegevens heeft verstrekt waardoor het college niet kan toetsen of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, hebben plaatsgevonden. Het college heeft navraag gedaan over de stichting, omdat de opgegeven aantallen leden en vrijwilligers en de opgegeven frequentie van activiteiten niet in een reële en geloofwaardige verhouding staan tot de overige partijen binnen de Subsidieregeling. Uit de verkregen interne en externe informatie blijkt dat geen enkele gebiedscoördinator of jeugdwerker van de gemeente Eindhoven bekend is met de stichting en haar gestelde jeugdactiviteiten. Ook heeft de stichting geen gegevens over accommodaties, samenwerkingspartners en contactpersonen verstrekt. Evenmin heeft zij bankafschriften verstrekt. Het college heeft het hiervoor geschetste standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van de stichting
8. De stichting vindt dat bij de vaststelling van de subsidie niet meer het realiteitsgehalte en de geloofwaardigheid van de verstrekte gegevens, de onbekendheid van diverse personen en/of instanties en de door haar uitgevoerde activiteiten aan de orde kunnen worden gesteld. Dit had het college al kunnen en moeten toetsen voorafgaand aan de subsidieverlening. Die ruimte is er niet meer bij de definitieve vaststelling van de subsidie.
Verder wijst de stichting erop dat zij al jarenlang op dezelfde manier een aanvraag om subsidievaststelling heeft ingediend en dat dat ook steeds heeft geleid tot vaststelling van de subsidie. De stichting heeft daarbij steeds een jaarverslag en documenten ingediend met dezelfde inhoud en opzet. De stichting heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat eenzelfde manier van indienen van een aanvraag om een subsidievaststelling ook zou leiden tot een subsidie conform de door haar verstrekte informatie.
Het gaat volgens de stichting te ver dat zij de bewijsplicht heeft om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk zijn verricht. Met zo’n verplichting hoefde de stichting ook geen rekening te houden. Jarenlang was al de werkwijze van het college dat de jaarlijkse door de stichting ingediende verslagen werden goedgekeurd.
Naar het idee van de stichting voert het college een heksenjacht tegen haar en wordt haar nu ook een trap na gegeven om gelden die al besteed zijn terug te vorderen. De stichting vindt dat onredelijk en niet proportioneel, zeker als rekening wordt gehouden met de gang van zaken zoals die altijd heeft plaatsgevonden.
9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het college de subsidie voor 2018 terecht op nihil heeft vastgesteld en het voorschot van € 13.931,75 terecht heeft teruggevorderd.
De vaststelling van de subsidie
10. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als uitgangspunt geldt dat wanneer een besluit tot subsidieverlening is gegeven, het subsidiebedrag wordt vastgesteld in overeenstemming met de verlening. Dat betekent dat het subsidiebedrag in beginsel moet worden overgenomen in het vaststellingsbesluit. Op grond van het tweede lid van artikel 4:46 heeft het college evenwel de bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen als zich één of meer van de daar opgenomen omstandigheden voordoen. Die bevoegdheid is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Het college heeft daarbij beleidsruimte, wat betekent dat het de keuze heeft om als aan de toepassingsvereisten is voldaan, deze bevoegdheid al dan niet te gebruiken.
Als toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, moet daarbij het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb in acht worden genomen. Dat betekent dat de gevolgen van de lagere vaststelling van de subsidie niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. In het geval dat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan een aan de subsidie verbonden verplichting, zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Daarbij zijn ook de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang (Kamerstukken II, 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 74; zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:928). 11. Niet in geschil is dat het college, zoals hij dit in zijn brief van 27 augustus 2020 heeft toegelicht, aan de lagere vaststelling van de subsidie de omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, b en c, van de Awb ten grondslag heeft gelegd.
12. De rechtbank volgt de stichting niet in haar betoog dat het college na een besluit tot subsidieverlening geen ruimte meer heeft om de subsidie lager vast te stellen op de grond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden. Het college heeft die ruimte wel. In artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb staat namelijk dat de subsidie lager kan worden vastgesteld als de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
13. De rechtbank stelt verder vast dat het college ook aanwijzingen had dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank verwijst hiervoor allereerst naar rechtsoverweging 7. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit uiteengezet dat op grond van het verslag en de documenten, die de stichting bij de aanvraag om subsidievaststelling heeft overgelegd, blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet geheel zijn uitgevoerd en dat de stichting de subsidie heeft gebruikt voor andere activiteiten. Ook heeft het college erop gewezen dat is gebleken dat bedrijven, waarvan de stichting stelt dat zij haar partners zijn, (ook) niet bekend zijn met de stichting en dat deze bedrijven ook niets weten van een bedrijvenbezoek en/of het organiseren van stageplekken door de stichting. De stichting heeft een en ander niet heeft bestreden. Hoewel de stichting de gestelde activiteiten heeft onderbouwd met een inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene subsidieverordening gemeente Eindhoven en andere documenten, staan hiertegenover de aanwijzingen van het college dat de activiteiten niet hebben plaatsgevonden. Die zijn zodanig sterk, dat het op de weg van de stichting lag om met nadere documenten aan te tonen dat die activiteiten wel hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt de stichting dus niet dat zij geen bewijsplicht hadden.
14. De rechtbank kan zich voorstellen dat de stichting er geen rekening mee heeft gehouden dat zij alsnog aanvullende informatie zou moeten gaan verstrekken, omdat het college voor eerdere jaren op basis van door de stichting aangeleverde vergelijkbare verslagen en documenten de subsidie overeenkomstig die stukken heeft vastgesteld. Dat betekent echter nog niet dat de stichting niet in staat is om de gevraagde stukken over te leggen. Tijdens de zitting heeft de stichting verklaard dat de bank vanaf 2017 geen papieren bankafschriften meer verstrekt en dat het opvragen van bankafschriften kosten met zich brengt. Het college heeft echter onweersproken gesteld dat bankafschriften kosteloos kunnen worden gedownload. Verder heeft de stichting op de zitting verklaard dat de AP haar heeft laten weten dat zij op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet de opgevraagde gegevens mag verstrekken. De rechtbank hecht echter weinig waarde aan die verklaring, omdat uit de e-mail van de AP van 28 juni 2019 (die is genoemd in rechtsoverweging 6) blijkt dat de AP vindt dat de door het college gevraagde gegevens niet kwalificeren als persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de AVG. Uit die e-mail blijkt dus juist niet dat de gevraagde gegevens niet verstrekt mogen worden. Bovendien heeft het college erop gewezen dat de stichting de gegevens geanonimiseerd had kunnen aanleveren. Bij deze stand van zaken komt het voor rekening en risico van de stichting dat zij niet nader heeft onderbouwd dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, hebben plaatsgevonden.
15. Gelet op het voorgaande en omdat de stichting verder niet gemotiveerd bestrijdt dat de activiteiten waarvoor deze subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank met het college ervan uit dat (aldus) aan het toepassingsvereiste van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb is voldaan. Alleen al daarom – want het college heeft ook toepassing gegeven aan de onderdelen b en c van het tweede lid van artikel 4:46 – is het college in dit geval bevoegd om de subsidie lager vast te stellen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit geval ook gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid en de subsidie op nihil kunnen vaststellen. De stichting heeft geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat het college voor eerdere jaren wel steeds de subsidie op grond van naar inhoud en opzet dezelfde stukken heeft vastgesteld. Van het college mag immers juist worden verwacht dat hij optreedt als voor een nieuw tijdvak blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden. Ook anderszins is niet gebleken dat de vaststelling van de subsidie op nihil in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
17. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht de subsidie voor het jaar 2018 op nihil vastgesteld.
18. Omdat het college terecht de subsidie voor het jaar 2018 op nihil heeft vastgesteld, heeft het college het voorschot van € 13.931,75 terecht aangemerkt als een onverschuldigd betaald subsidiebedrag. De rechtbank is van oordeel dat het college dat bedrag heeft kunnen terugvorderen. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 16 is ook hier van belang dat van het college juist mag worden verwacht dat hij optreedt als blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.