ECLI:NL:RBOBR:2020:5847

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
19/3471
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidievaststelling en terugvordering door de gemeente Eindhoven

Op 25 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen de stichting [naam] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De zaak betreft een subsidievaststellingsbesluit waarbij de subsidie voor 2018 op nihil is vastgesteld en een voorschot van bijna € 14.000 is teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting onvoldoende gegevens heeft verstrekt om aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De stichting had eerder een subsidie van € 14.665 ontvangen, maar het college concludeerde dat de activiteiten niet in overeenstemming met de subsidievoorwaarden zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de subsidie op nihil heeft vastgesteld en het voorschot heeft teruggevorderd, omdat de stichting niet kon aantonen dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd. De rechtbank benadrukte dat de stichting de bewijslast heeft om aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat het college de bevoegdheid heeft om de subsidie lager vast te stellen indien de activiteiten niet zijn uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting ongegrond en wees op het belang van het evenredigheidsbeginsel in de besluitvorming van het college.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3471

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 november 2020 in de zaak tussen

de stichting [naam] Stichting, in [vestigingsplaats] , de stichting,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, het college
(gemachtigden: drs. N.M.H.A. van Hirtum en M.A.A. van Meij).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2017 (het besluit tot subsidieverlening) heeft het college aan de stichting op de voet van de Subsidieregeling vrijwillig jeugdwerk (de Subsidieregeling) voor 2018 een subsidie van € 14.665,– verleend. In het besluit staat ook dat een voorschot van 95% van de subsidie, een bedrag van € 13.931,75, zal worden overgemaakt op de rekening van de stichting.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het vaststellingsbesluit; hierna: het primaire besluit) heeft het college de subsidie voor 2018 op nihil vastgesteld en het voorschot van € 13.931,75 teruggevorderd.
Bij besluit van 22 november 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het door de stichting tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 augustus 2020 heeft het college een reactie gegeven op (telefonische) vragen van de rechtbank.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 september 2020. Voor de stichting zijn haar bestuurders [naam] en [naam] naar de zitting gekomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De relevante regels zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De stichting is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Volgens het handelsregister is de stichting opgericht in 2003 en houdt zij zich bezig met het organiseren van sportevenementen en het promoten van sportieve activiteiten. In het handelsregister is vermeld dat de stichting een website heeft, www.rds-stichting.nl. Op die website is vermeld dat de stichting als doel heeft om jongeren uit Eindhoven van zes tot 23 jaar met een kwetsbare en kansarme achtergrond een beter toekomstbeeld te kunnen bieden door middel van evenementen, activiteiten, advisering, begeleiding, scholing, ondersteuning en samenwerking.
3. Op 12 september 2017 heeft de stichting de aanvraag om verlening van een subsidie (voor een bedrag van € 23.555,–) voor 2018 ingediend. De op 27 november 2017 verleende subsidie van (maximaal) € 14.665,– bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft een jaarlijkse subsidie van € 11.855,– voor de volgende activiteiten:
"
Activiteiten
Frequentie
Deelnemers
Survival 10 t/m 23 jarige
2x per jaar
20-80
Speldagen 6 t/m 18 jarige
10x per jaar
40-120
Dans en Muziek 6 t/m 23 jarige
6x per jaar
150
Fietstocht 6 t/m 23 jarige
6x per jaar
80
Lichtjesroute 6 t/m 23 jarige
1x per jaar
100
Darten 6 t/m 23 jarige
Programma
50
Zaalvoetbal 6 t/m 23 jarige
Programma
50
Wandeltochten 6 t/m 23 jarige
10x per jaar
150
Korfbal 6 t/m 23 jarige
1x per jaar
40
Disco party 6 t/m 23 jarige
10x per jaar
120
Bedrijvendagen 12 t/m 23 jarige
4x per jaar
40
Filmavonden 6 t/m 23 jarige
7x per jaar
120
Techniek 6 t/m 23 jarige
6x per jaar
100
"
Het tweede onderdeel betreft een jaarlijkse subsidie van € 560,– voor een cursus inkoop in het kader van deskundigheidsbevordering. Het derde onderdeel betreft een eenmalige waarderingssubsidie van € 2.250,–: het gaat om € 25,– per vrijwilliger. De activiteiten worden gedurende 2018 uitgevoerd, zo staat in het besluit tot subsidieverlening.
4. Op 16 april 2019 heeft de stichting een aanvraag ingediend om de subsidie voor 2018 vast te stellen. Hierbij heeft de stichting een verslag overgelegd met als titel “Uitleg werkelijke kosten 2018”, een bijlage genoemd “archief” met daarin opgenomen de lasten, de baten en activa van de stichting van 2013 tot en met 2018, een lijst met activiteiten 2018 per maand en een document met de titel “een statistieke uitleg van de bedrijvigheid binnen onze stichting”.
5. Op 11 juni 2019 heeft het college aan de stichting verzocht om binnen 10 werkdagen verifieerbare en deugdelijke informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de onder rechtsoverweging 3 genoemde activiteiten en de cursus inkoop daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en zijn uitgevoerd. Het gaat om de volgende informatie:
  • het aantal deelnemers per activiteit; dit kan volgens het college worden aangetoond door bankafschriften in te zenden waaruit de deelnemersbijdrage per activiteit blijkt;
  • recente foto’s of krantenknipsels waaruit blijkt dat de activiteiten in 2018 hebben plaatsgevonden;
  • de naam en de locatie (van de accommodaties) waar de activiteiten hebben plaatsgevonden;
  • facturatie van de cursus inkoop en de locaties waar deze cursus wekelijks heeft plaatsgevonden;
  • het totaal aantal leden van de stichting vanaf 2015 tot en met heden; volgens het college kan dit worden aangetoond door middel van bankafschriften en te ontvangen contributie van de deelnemers.
6. De stichting heeft bij e-mail van 9 juli 2019 uur aan het college documenten toegezonden die volgens de stichting verband houden met de vaststelling van de subsidie over 2018. Deze documenten betreffen drie door de stichting zelf opgestelde documenten, namelijk twee staten en een overzicht over verrichte activiteiten, en een aan de stichting gerichte e-mail van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 28 juni 2019. In reactie hierop heeft het college de stichting diezelfde dag per e-mail laten weten dat de verstrekte gegevens niet voldoen. Daarbij is de stichting verzocht om binnen vijf werkdagen alsnog de gevraagde gegevens te verstrekken. Op dat verzoek heeft de stichting niet meer gereageerd.
Het standpunt van het college
7. Het college heeft in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat de stichting onvolledige gegevens heeft verstrekt waardoor het college niet kan toetsen of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, hebben plaatsgevonden. Het college heeft navraag gedaan over de stichting, omdat de opgegeven aantallen leden en vrijwilligers en de opgegeven frequentie van activiteiten niet in een reële en geloofwaardige verhouding staan tot de overige partijen binnen de Subsidieregeling. Uit de verkregen interne en externe informatie blijkt dat geen enkele gebiedscoördinator of jeugdwerker van de gemeente Eindhoven bekend is met de stichting en haar gestelde jeugdactiviteiten. Ook heeft de stichting geen gegevens over accommodaties, samenwerkingspartners en contactpersonen verstrekt. Evenmin heeft zij bankafschriften verstrekt. Het college heeft het hiervoor geschetste standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van de stichting
8. De stichting vindt dat bij de vaststelling van de subsidie niet meer het realiteitsgehalte en de geloofwaardigheid van de verstrekte gegevens, de onbekendheid van diverse personen en/of instanties en de door haar uitgevoerde activiteiten aan de orde kunnen worden gesteld. Dit had het college al kunnen en moeten toetsen voorafgaand aan de subsidieverlening. Die ruimte is er niet meer bij de definitieve vaststelling van de subsidie.
Verder wijst de stichting erop dat zij al jarenlang op dezelfde manier een aanvraag om subsidievaststelling heeft ingediend en dat dat ook steeds heeft geleid tot vaststelling van de subsidie. De stichting heeft daarbij steeds een jaarverslag en documenten ingediend met dezelfde inhoud en opzet. De stichting heeft er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat eenzelfde manier van indienen van een aanvraag om een subsidievaststelling ook zou leiden tot een subsidie conform de door haar verstrekte informatie.
Het gaat volgens de stichting te ver dat zij de bewijsplicht heeft om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk zijn verricht. Met zo’n verplichting hoefde de stichting ook geen rekening te houden. Jarenlang was al de werkwijze van het college dat de jaarlijkse door de stichting ingediende verslagen werden goedgekeurd.
Naar het idee van de stichting voert het college een heksenjacht tegen haar en wordt haar nu ook een trap na gegeven om gelden die al besteed zijn terug te vorderen. De stichting vindt dat onredelijk en niet proportioneel, zeker als rekening wordt gehouden met de gang van zaken zoals die altijd heeft plaatsgevonden.
De beoordeling
9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het college de subsidie voor 2018 terecht op nihil heeft vastgesteld en het voorschot van € 13.931,75 terecht heeft teruggevorderd.
De vaststelling van de subsidie
10. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als uitgangspunt geldt dat wanneer een besluit tot subsidieverlening is gegeven, het subsidiebedrag wordt vastgesteld in overeenstemming met de verlening. Dat betekent dat het subsidiebedrag in beginsel moet worden overgenomen in het vaststellingsbesluit. Op grond van het tweede lid van artikel 4:46 heeft het college evenwel de bevoegdheid om de subsidie lager vast te stellen als zich één of meer van de daar opgenomen omstandigheden voordoen. Die bevoegdheid is een zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Het college heeft daarbij beleidsruimte, wat betekent dat het de keuze heeft om als aan de toepassingsvereisten is voldaan, deze bevoegdheid al dan niet te gebruiken.
Als toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, moet daarbij het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb in acht worden genomen. Dat betekent dat de gevolgen van de lagere vaststelling van de subsidie niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. In het geval dat de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan een aan de subsidie verbonden verplichting, zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger. Daarbij zijn ook de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang (Kamerstukken II, 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 74; zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:928).
11. Niet in geschil is dat het college, zoals hij dit in zijn brief van 27 augustus 2020 heeft toegelicht, aan de lagere vaststelling van de subsidie de omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, b en c, van de Awb ten grondslag heeft gelegd.
12. De rechtbank volgt de stichting niet in haar betoog dat het college na een besluit tot subsidieverlening geen ruimte meer heeft om de subsidie lager vast te stellen op de grond dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden. Het college heeft die ruimte wel. In artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb staat namelijk dat de subsidie lager kan worden vastgesteld als de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
13. De rechtbank stelt verder vast dat het college ook aanwijzingen had dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank verwijst hiervoor allereerst naar rechtsoverweging 7. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit uiteengezet dat op grond van het verslag en de documenten, die de stichting bij de aanvraag om subsidievaststelling heeft overgelegd, blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet geheel zijn uitgevoerd en dat de stichting de subsidie heeft gebruikt voor andere activiteiten. Ook heeft het college erop gewezen dat is gebleken dat bedrijven, waarvan de stichting stelt dat zij haar partners zijn, (ook) niet bekend zijn met de stichting en dat deze bedrijven ook niets weten van een bedrijvenbezoek en/of het organiseren van stageplekken door de stichting. De stichting heeft een en ander niet heeft bestreden. Hoewel de stichting de gestelde activiteiten heeft onderbouwd met een inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene subsidieverordening gemeente Eindhoven en andere documenten, staan hiertegenover de aanwijzingen van het college dat de activiteiten niet hebben plaatsgevonden. Die zijn zodanig sterk, dat het op de weg van de stichting lag om met nadere documenten aan te tonen dat die activiteiten wel hebben plaatsgevonden. De rechtbank volgt de stichting dus niet dat zij geen bewijsplicht hadden.
14. De rechtbank kan zich voorstellen dat de stichting er geen rekening mee heeft gehouden dat zij alsnog aanvullende informatie zou moeten gaan verstrekken, omdat het college voor eerdere jaren op basis van door de stichting aangeleverde vergelijkbare verslagen en documenten de subsidie overeenkomstig die stukken heeft vastgesteld. Dat betekent echter nog niet dat de stichting niet in staat is om de gevraagde stukken over te leggen. Tijdens de zitting heeft de stichting verklaard dat de bank vanaf 2017 geen papieren bankafschriften meer verstrekt en dat het opvragen van bankafschriften kosten met zich brengt. Het college heeft echter onweersproken gesteld dat bankafschriften kosteloos kunnen worden gedownload. Verder heeft de stichting op de zitting verklaard dat de AP haar heeft laten weten dat zij op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet de opgevraagde gegevens mag verstrekken. De rechtbank hecht echter weinig waarde aan die verklaring, omdat uit de e-mail van de AP van 28 juni 2019 (die is genoemd in rechtsoverweging 6) blijkt dat de AP vindt dat de door het college gevraagde gegevens niet kwalificeren als persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de AVG. Uit die e-mail blijkt dus juist niet dat de gevraagde gegevens niet verstrekt mogen worden. Bovendien heeft het college erop gewezen dat de stichting de gegevens geanonimiseerd had kunnen aanleveren. Bij deze stand van zaken komt het voor rekening en risico van de stichting dat zij niet nader heeft onderbouwd dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, hebben plaatsgevonden.
15. Gelet op het voorgaande en omdat de stichting verder niet gemotiveerd bestrijdt dat de activiteiten waarvoor deze subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank met het college ervan uit dat (aldus) aan het toepassingsvereiste van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb is voldaan. Alleen al daarom – want het college heeft ook toepassing gegeven aan de onderdelen b en c van het tweede lid van artikel 4:46 – is het college in dit geval bevoegd om de subsidie lager vast te stellen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit geval ook gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid en de subsidie op nihil kunnen vaststellen. De stichting heeft geen gerechtvaardigde verwachtingen kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat het college voor eerdere jaren wel steeds de subsidie op grond van naar inhoud en opzet dezelfde stukken heeft vastgesteld. Van het college mag immers juist worden verwacht dat hij optreedt als voor een nieuw tijdvak blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden. Ook anderszins is niet gebleken dat de vaststelling van de subsidie op nihil in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
17. Gelet op het voorgaande heeft het college terecht de subsidie voor het jaar 2018 op nihil vastgesteld.
De terugvordering
18. Omdat het college terecht de subsidie voor het jaar 2018 op nihil heeft vastgesteld, heeft het college het voorschot van € 13.931,75 terecht aangemerkt als een onverschuldigd betaald subsidiebedrag. De rechtbank is van oordeel dat het college dat bedrag heeft kunnen terugvorderen. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 16 is ook hier van belang dat van het college juist mag worden verwacht dat hij optreedt als blijkt dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet hebben plaatsgevonden.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzitter, en mr. M.H. Dworakowski‑Kelders en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 25 november 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE

Subsidieregeling vrijwillig jeugdwerk

Artikel 2
Met deze subsidieregeling wordt beoogd het bevorderen dat jeugdigen zich zo breed
mogelijk ontwikkelen, zelfstandig deelnemen aan de maatschappij en
verantwoordelijkheid kunnen (gaan) dragen voor hun eigen leven en dat van anderen,
door het stimuleren van een zinvolle vrijetijdsbesteding. Activiteiten zijn gericht op het
bevorderen van meedoen en participatie in de wijk/buurt, zelfredzaamheid en
talentontwikkeling.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a en b
Subsidie kan worden verleend voor:
a. activiteiten op het terrein van vrijwillig jeugdwerk;
b. deskundigheidsbevordering van de vrijwilligers die de activiteiten uitvoeren.
Artikel 5, leden 1 en 2
1. Om in aanmerking te komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid
onder a, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
a. de activiteit(en) voldoen aan één of meer van de geformuleerde doelstellingen
zoals genoemd in het tweede lid.
b. de activiteiten zijn aan leeftijd en situatie aangepast;
c. de activiteiten zijn toegankelijk voor alle jeugdigen van Eindhoven;
d. aan de activiteit nemen minimaal 10 personen deel;
e. deelnemers betalen een bijdrage;
f. tussen de totale kosten en het aantal leden of deelnemers bestaat een
redelijke verhouding;
g. de activiteiten worden volledig uitgevoerd door vrijwilligers;
h. er is sprake van een sluitende exploitatiebegroting.
2. Voorts voldoen de activiteiten als bedoeld in het eerste lid aan één of meer van de
volgende doelstellingen:
a. aan leeftijd en situatie aangepaste activiteiten gericht op spelontwikkeling,
creatieve activiteiten, verkenning van de natuur, of recreatieve ontmoeting van
leeftijdgenoten,
b. het ontwikkelen van de capaciteiten van jongeren om in economisch, sociaal
en politiek opzicht actief mee gestalte te geven aan zijn eigen leven en de
gemeenschap waarvan men deel uitmaakt (empowerment);
c. participatie en meedoen van jongeren in wijk en buurt, de (lokale) samenleving
en in de ontwikkelingen van de maatschappij;
d. het kennismaken met en bevorderen van hobby's op het gebied van techniek,
elektronica, informatica, technologische ontwikkeling en beroepen;
gemeente Eindhoven
e. het organiseren van vakantieactiviteiten gedurende de (zomer)schoolvakantie.
Artikel 5, derde lid
Om in aanmerking te komen voor een subsidie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid,
onderdeel b, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
a. slechts vrijwilligersorganisaties die in aanmerking komen voor subsidie voor
een subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, komen in
aanmerking voor deze subsidie voor deskundigheidsbevordering;
b. de vrijwilligers zetten zich in voor Eindhovenaren;
c. de bekwaamheid en deskundigheid worden ingezet binnen een
vrijwilligersorganisatie, gevestigd in Eindhoven;
d. de activiteiten worden, daar waar mogelijk, ingekocht bij gemeentelijke
(gesubsidieerde) instellingen die een aanbod hebben voor
deskundigheidsbevordering van vrijwilligers;

Algemene subsidieverordening gemeente Eindhoven

Artikel 12
1. De subsidieontvanger doet ogenblikkelijk melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet geheel aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen en voorwaarden zal worden voldaan.
2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:
a. besluiten of procedures die zijn gericht op beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;
b. relevante wijzigingen in de algemene en financiële situatie en relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhoudingen met derden;
c. ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;
d. wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.
Artikel 15, leden 1 en 2
1. Indien de subsidieverlening meer dan €5.000 of meer bedraagt, maar minder of gelijk aan €50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verleend.
2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft (…) gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:45
1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 4:57, leden 1 en 2
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.