In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 19 november 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat zij misbruik maakten van hun gezagspositie en de ontwikkeling van [naam kind] ernstig in gevaar was. De ouders waren niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe waren opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een zorgelijke manier van opvoeden hanteerden, waarbij [naam kind] onder druk werd gezet en niet de ruimte kreeg om zich te ontwikkelen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden waaronder [naam kind] opgroeit. Er waren meldingen van zorg gedaan door de school, waarbij blauwe plekken en isolatie van [naam kind] door de ouders werden gerapporteerd. De ouders ontkenden de zorgen en weigerden hulp te accepteren. De rechtbank concludeerde dat de ouders niet in staat waren om [naam kind] de nodige ondersteuning en begeleiding te bieden, wat leidde tot de beslissing om het gezag te beëindigen.
De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming Brabant benoemd tot voogd over [naam kind]. Tevens is bepaald dat de ouders aan de voogd rekening en verantwoording moeten afleggen over het door hen gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind]. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.