ECLI:NL:RBOBR:2020:5774

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
C/01/352424/ FA RK 19-5362
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot eenhoofdig gezag, vervangende toestemming en kinderalimentatie in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een moeder en een vader, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De moeder verzocht om eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind, vervangende toestemming voor hulpverlening en wijziging van de zorgregeling. De vader voerde verweer en deed zelfstandig verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat was om de benodigde financiële gegevens en stellingen tijdig te overleggen, wat haar proceshouding in twijfel trok. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van de moeder moesten worden afgewezen, onder andere omdat er een ondertoezichtstelling was opgelegd aan het kind, wat de verhouding tussen de ouders zou moeten verbeteren. De rechtbank benadrukte dat het belangrijk was om het contact tussen het kind en de vader zorgvuldig te herstellen. De verzoeken tot eenhoofdig gezag, vervangende toestemming en wijziging van de zorgregeling werden afgewezen. Wat betreft de kinderalimentatie oordeelde de rechtbank dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verzoek tot wijziging van de alimentatie, en ook dit verzoek werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/352424 / FA RK 19-5362
Uitspraak : 11 november 2020
Beschikking betreffende vervangende toestemming, zorgregeling en kinderalimentatie in de zaak van
[naam moeder],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. B.L.A. Ruijs,
tegen
[naam vader],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M-T. Psara,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de moeder en de vader.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 8 november 2019;
  • het verweerschrift van de vader, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
  • de correspondentie, waaronder met name:
  • een F9-formulier met bijlage van mr. Ruijs, gedateerd op 6 december 2019;
  • een F9-formulier met bijlagen van mr. Psara, gedateerd op 15 oktober 2020;
  • een F9-formulier met bijlagen van mr. Ruijs, gedateerd op 16 oktober 2020;
  • een F9-formulier met bijlage van mr. Ruijs, gedateerd op 22 oktober 2020;
  • een F9-formulier met bijlagen van mr. Ruijs, gedateerd op 26 oktober 2020.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 oktober 2020 middels een skype-verbinding. Verschenen zijn partijen en hun advocaten alsmede [naam] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
1.3.
De minderjarige [naam kind] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken en zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 april 2011 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 24 augustus 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen is de navolgende minderjarige geboren:
- [naam en voornamen kind] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 december 2017 is de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind (hierna: kinderalimentatie) met ingang van 9 februari 2017 nader bepaald op nihil.
2.4.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking van deze rechtbank van 29 december 2017. In het kader van die procedure hebben partijen afspraken gemaakt, welke zijn vastgelegd in de door partijen ondertekende overeenkomst. Deze overeenkomst is gehecht aan de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 september 2018. Partijen zijn daarin het volgende overeengekomen:
“ Omgangsregeling
Omgang vader:
Even weekenden van vrijdag 14:30 uur tot maandag 08:30 uur
Helft van alle schoolvakanties
Vaderdag
Omgang moeder:
Oneven weken maandag 8.30 uur tot even weekend vrijdag 14.30 uur
Helft van alle schoolvakanties
Moederdag
Financiële bijdrage
Moeder ziet af van kind- en partneralimentatie, bij wijziging van omstandigheden wordt er wel opnieuw een berekening gemaakt van de alimentatiekosten.
Vader draagt bij in de kosten die moeder maakt op gebied van:
-
School
-
Sport
-
Gezondheid
-
Overig
De bijdrage van vader bedraagt maximaal 500 euro per jaar zolang [naam kind] op de basisschool zit.
Bijdrage van vader vindt plaats in de vorm van een bankoverschrijving binnen 7 dagen op basis van facturen/rekeningen die altijd voor maximaal de helft (tot het bedrag van 500 euro op jaarbasis) aan vader doorberekent worden. Het betreft het feitelijk te betalen bedrag door moeder.
Wanneer [naam kind] naar het voortgezet onderwijs gaat wordt een nieuwe berekening gemaakt, naar analogie van deze berekening, te lezen als de helft van de gemaakte schoolkosten. Ook draagt vader daarnaast mee in de helft van de kosten voor sport, gezondheid enz. “

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt, na wijziging van haar oorspronkelijke verzoek, om:
haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [naam kind];
voor zover het verzoek tot verkrijging van het eenhoofdig gezag wordt afgewezen, haar vervangende toestemming te verlenen om met [naam kind] gesprekken te voeren met de psychologe en/of behandelaars van [organisatie], teneinde een behandelplan op te stellen en [naam kind] onder behandeling te doen stellen van [organisatie], conform het op te stellen behandelplan;
de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 6 september 2018 te wijzigen ten aanzien van de zorgregeling en te bepalen, dat voorlopig geen contact zal plaatsvinden tussen de vader en [naam kind] dat dit contact in overleg met de in te zetten hulpverlening/behandeling wordt hervat en opgebouwd;
De beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 6 september 2018 te wijzigen ten aanzien van de kinderalimentatie en te bepalen dat de vader dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] met ingang van 26 juni 2019 met een bedrag van € 400,00 per maand.
3.2.
De vader voert verweer op de gronden en wijze als in het verweerschrift omschreven en verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, de moeder te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten van deze procedure waaronder het salaris van de advocaat, verschotten en het griffierecht.

4.De beoordeling

Gezag, vervangende toestemming en zorgregeling

4.1.
De moeder verzoekt primair om haar met het eenhoofdig gezag te belasten. Dit verzoek wordt ingegeven door het feit dat hulp hard nodig is, maar de vader werkt daar niet aan mee. De moeder kan [naam kind] niet meer uitleggen waarom zij geen hulp kan krijgen. [naam kind] wil niet langer dat vader haar de hulp kan onthouden die ze nodig heeft. Ze zit al klem tussen ouders, er is al een jarenlange strijd en kijkend naar het aantal beschikkingen, ziet het er niet naar uit dat dit zal verbeteren.
Voor zover het verzoek eenhoofdig gezag wordt afgewezen, wil de moeder vervangende toestemming om de voor [naam kind] benodigde hulp te kunnen inschakelen.
Ten aanzien van de zorgregeling is het zo dat [naam kind] al een jaar niet meer bij haar vader is geweest. Het contact moet met de in te zetten hulpverlening worden opgestart.
4.2.
De vader is van mening dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen. Het is niet zo dat hij tegenstander is van hulpverlening voor [naam kind], partijen worden het slechts niet eens over het antwoord op de vraag welke hulpverlening moet worden ingezet. Hij begrijpt ook dat de contactregeling niet direct kan worden opgestart en dat dit moet worden hersteld, maar hoe langer daarmee wordt gewacht hoe verder hij verwijderd raakt van [naam kind].
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting heeft de raad verzocht om [naam kind] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI) voor de duur van een jaar. De raad voert aan dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling. Dit nu [naam kind] na een jarenlange strijd haar vader niet meer ziet, er zorgen zijn over haar welbevinden en haar ouders niet samen (psychische) hulp voor haar kunnen organiseren binnen het vrijwillig kader. De raad vindt het nodig dat een neutrale derde de regie gaat voeren over de te volgen stappen richting contactherstel en dat een neutrale derde de hulpverlening in gang zet voor [naam kind]. Verder vindt de raad het nodig dat ouders middels hulpverlening hun destructieve patronen gaan doorbreken en gaan leren hoe je de andere ouder positie geeft in het leven van [naam kind]. Dit vanwege, kort weergegeven, de langslepende strijd tussen ouders, het loyaliteitsconflict van [naam kind] en het gebrek aan contact met haar vader. [naam kind] ziet volgens de raad geen andere uitweg voor het loyaliteitsconflict dan te kiezen voor haar moeder en het contact met haar vader af te wijzen.
4.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 november 2020 (zaaknummer C/01/364297 / JE RK 20-1651) is het verzoek van de raad toegewezen en is [naam kind] onder toezicht gesteld van de GI. Als gevolg daarvan dienen de verzoeken van moeder naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen.
Ten aanzien van het gezag geldt namelijk dat de ondertoezichtstelling mede tot doel heeft om de verhouding tussen ouders te verbeteren, althans om ervoor te zorgen dat beide ouders weer een rol en positie in het leven van [naam kind] krijgen.
Ten aanzien van de hulpverlening geldt voorts dat partijen het er op zich over eens zijn dat [naam kind] hulp nodig heeft, maar zij verschillen van mening over de aard van de in te zetten hulp en wie dit zou moeten verzorgen. Ook dat zal in het kader van de ondertoezichtstelling aan de orde komen.
De rechtbank is voorts met de raad van oordeel dat het thans opschorten van de zorgregeling het verkeerde signaal zou afgeven. Het contact tussen [naam kind] en haar vader moet zorgvuldig, maar wel zo spoedig mogelijk worden hersteld. Het is belangrijk dat dit in het kader van de ondertoezichtstelling met spoed wordt opgepakt. In dat kader is ook van belang dat de vader begrijpt dat de thans geldende regeling niet zomaar, zonder enige vorm van opbouw of hulpverlening, kan worden hervat.
De rechtbank zal de verzoeken van moeder betreffende het eenhoofdig gezag, de vervangende toestemming en de wijziging van de zorgregeling dan ook afwijzen.
Kinderalimentatie
4.5.
De vader voert primair aan dat er sprake is van een overeenkomst tussen partijen, waarin zij bewust afspraken hebben opgenomen en dat er geen reden is om die te wijzigen. Met de moeder is de rechtbank echter van oordeel dat partijen, zo blijkt ook uit de inhoud van de overeenkomst, zijn overeengekomen dat een wijziging van omstandigheden een reden is om de bijdrage van vader opnieuw te gaan berekenen.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat in ieder geval de geboorte van het kind van de moeder en haar partner [naam partner moeder] een wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de geldende kinderalimentatie rechtvaardigt. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
4.6.
De rechtbank is echter wel met de vader van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.7.
Het verzoekschrift is namens de moeder ingediend in november 2019.
Zij geeft daarin aan dat de behoefte van het kindje dat zij en [naam partner moeder] in 2020 verwachten nog zal moeten worden bepaald. De moeder kondigt aan de financiële gegevens te zullen overleggen zodra deze beschikbaar zijn. Het kindje is in april 2020 geboren en heet [naam dochter] .
Over de draagkracht van de vader en zijn partner, [naam partner vader], stelt de moeder niets in het verzoekschrift. Zij geeft aan dat zij ervan uitgaat dat de vader de gebruikelijke gegevens zal overleggen. Dit doet de vader op 15 oktober 2020.
Over de draagkracht van de moeder wordt evenmin iets gesteld in het verzoekschrift. Ze geeft aan dat haar draagkracht kan worden bepaald aan de hand van loonstroken en dat rekening moet worden gehouden met een schuld waarop zij aflost, maar een standpunt over de hoogte van de draagkracht ontbreekt. De rechtbank merkt daar nu reeds bij op dat het niet aan de rechtbank is om de draagkracht aan de hand van overgelegde gegevens, zonder een stelling daarover, zelf te gaan berekenen.
Over de draagkracht van [naam partner moeder], die onderhoudsplichtig is voor [naam dochter] , wordt in het verzoekschrift niets gesteld. Evenmin wordt aangegeven of de moeder en haar partner samenwonen.
Vervolgens overlegt de moeder bij haar brief van 16 oktober 2020 een aantal op haar betrekking hebbende financiële gegevens. Stellingen en standpunten over de behoefte van (de inmiddels een half jaar oud zijnde dochter) [naam dochter] , over de draagkracht van de vader, over de draagkracht van [naam partner vader], over de draagkracht van de moeder zelf en over haar de draagkracht van haar partner ontbreken.
Pas op 22 oktober 2020, vijf dagen voor de zitting, verschaft de moeder enige inzage in het inkomen van haar partner. Zij overlegt bij deze brief slechts een aangifte inkomstenbelasting over 2019. Ook in deze brief, hoewel zij inmiddels financiële gegevens heeft van alle onderhoudsplichtigen, neemt zij geen standpunt in over de behoefte van [naam dochter] noch over ieders draagkracht. Ook alimentatieberekeningen worden niet bij dit bericht overgelegd.
Vervolgens dient de moeder op 26 oktober 2020 een wijzigingsverzoek in, waarbij zij ook draagkrachtberekeningen overlegt. Een toelichting op de berekeningen, laat staan stellingen over de behoefte van [naam dochter] en de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen, ontbreken nog altijd.
4.8.
Hoewel deze zaak vanwege achterstanden bij de rechtbank te lang stil heeft gelegen en waarvoor de hand in eigen boezem wordt gestoken, had dit er in ieder geval toe kunnen en moeten leiden dat de standpunten en stellingen van de moeder als verzoekende partij in een eerder stadium van de procedure duidelijk zouden zijn geworden. Het feit dat de procedure een jaar aanhangig is, de moeder tot een dag voor de zitting wacht met het overleggen van alimentatieberekeningen en pas ter zitting standpunten inneemt getuigt niet van een behoorlijke proceshouding. Daarmee wordt het de rechtbank en de wederpartij onnodig moeilijk gemaakt zich goed op deze zaak voor te bereiden.
In dat kader verwijst de rechtbank ook naar de bijlage bij de oproepingsbrief voor de zitting, waarin staat opgenomen:
“Ten aanzien van het alimentatieverzoek heeft de rechter bepaald dat uiterlijk tien dagen vóór vermelde behandelingsdatum, door beide partijen over en weer draagkrachtberekeningen voorzien van een gespecificeerde toelichting van elke opgevoerde post én de hieronder genoemde stukken (voor zover van toepassing) alsmede eventuele overige stukken waarop een beroep wordt gedaan, dienen te zijn overgelegd:”
De draagkrachtberekeningen en een aantal relevante stukken worden pas in een laat stadium ingediend, een toelichting op de draagkrachtberekeningen ontbreekt en ook stellingen en standpunten over de behoefte van [naam dochter] en ieders draagkracht worden pas ter zitting ingenomen.
4.9.
Belangrijker dan deze ongewenste wijze van procesvoering, is dat de moeder heeft nagelaten alle benodigde financiële gegevens te overleggen. Haar partner is ondernemer. Ten aanzien van zijn inkomen heeft zij er bewust voor gekozen slechts de aangifte inkomstenbelasting over 2019 te overleggen. Dat alleen deze gegevens relevant zijn omdat [naam dochter] in 2020 is geboren, zoals de moeder aanvoert, volgt de rechtbank niet. Voor de bepaling van een draagkracht van een ondernemer wordt in beginsel namelijk aangesloten bij de gemiddelde winst over meerdere jaren in het verleden en voorlopige tussentijdse cijfers, teneinde een realistische inschatting te kunnen maken van het in de toekomst te verwachten te behalen resultaat. Deze gegevens worden ook, zo volgt eveneens uit de bijlage bij voornoemde oproepingsbrief, opgevraagd bij partijen. Met de vader is de rechtbank van oordeel dat, nu de jaarstukken en de aangiften inkomstenbelasting inclusief de aanslagen over de afgelopen drie jaren ontbreken, in ieder geval de draagkracht van [naam partner moeder] niet goed kan worden beoordeeld. Dit heeft tot gevolg dat evenmin ieders aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] kan worden beoordeeld. Het verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
De vader verzoekt voorts om de moeder te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure. De vader legt hieraan de proceshouding van de moeder ten grondslag. Partijen hebben een jaar geleden afspraken gemaakt in hoger beroep en nu start zij weer een nieuwe procedure. De moeder lijkt niet te stoppen en dat is niet in het belang van [naam kind]. Er is geen grote wijziging in het inkomen van partijen. In de vorige procedure bij de rechtbank heeft de moeder veelal dezelfde stellingen ingenomen als nu. Tot nu toe heeft geen van de procedures die de moeder heeft gevoerd tot het gewenste resultaat geleid. De moeder jaagt de vader op kosten door deze procedure onnodig en zonder enig belang te starten.
4.11.
De moeder voert daartegen aan dat zij op alle onderdelen gerechtigd is de verzoeken aan de rechtbank voor te leggen.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. In familiezaken wordt in het algemeen besloten tot compensatie van de proceskosten, hetgeen inhoudt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. De redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat niet te snel tot een kostenveroordeling van een van partijen wordt overgegaan. Ook in familierechtelijke zaken kunnen zich echter gevallen voordoen waarbij het juist in strijd is met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten te compenseren. Wil sprake zijn van een dergelijke situatie, dan dient zeer duidelijk sprake te zijn van het nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij. De rechtbank is van oordeel dat daarvan, gelet op het feit dat er in ieder geval sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt en de zorgen omtrent [naam kind] van dien aard zijn dat een ondertoezichtstelling nodig is, geen sprake is. Wel is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de kinderalimentatie is overwogen, de moeder haar proceshouding in de toekomst zal dienen te veranderen. Voor nu ziet de rechtbank in hetgeen de vader heeft gesteld onvoldoende aanleiding om af te wijken van het voormelde uitgangspunt. De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.J. Raeijmaekers, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 november 2020.
Conc: DvdV
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.