ECLI:NL:RBOBR:2020:5722

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
01/225767-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige dochter door vader met ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van jarenlang seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen en seksueel binnendringen van zijn dochter, die in de tenlastelegging werd aangeduid als [slachtoffer], geboren in 1999. De feiten zouden zich hebben afgespeeld tussen 1 januari 2009 en 12 september 2015, toen het slachtoffer nog minderjarig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende zes jaar seksueel misbruik heeft gepleegd, waarbij hij zijn dochter betastte en haar dwong tot seksuele handelingen. De zaak kwam aan het licht toen het slachtoffer, na jaren van zwijgen, haar verhaal deed. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en gedetailleerd beoordeeld, en deze vonden steun in andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de moeder van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 12.500,- aan het slachtoffer toegewezen, ter compensatie van de immateriële schade die zij had geleden door het handelen van haar vader. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact die deze op het slachtoffer hadden gehad, en oordeelde dat een taakstraf niet zou recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.225767.19
Datum uitspraak: 18 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1961,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 januari 2009 tot en met 12 september 2011 te Best en/of Overasselt, gemeente Heumen, in elk geval in Nederland, (telkens) met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte toen en aldaar (telkens) zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd en/of gebracht en/of zijn penis in haar mond laten nemen en/of haar borsten en/of vagina betast en/of zijn penis laten betasten en/of aftrekken;
en/of cumulatief
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 september 2011 te Best en/of Overasselt, gemeente Heumen, in elk geval in Nederland (telkens) met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten en/of strelen van haar vagina en/of borsten en/of het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis;
T.a.v. feit 2:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode [geboortejaar 2] 2011 tot en met 12 september 2015 te Best en/of Overasselt, gemeente Heumen, in elk geval in Nederland, (telkens) met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte toen en aldaar (telkens) zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd en/of gebracht en/of zijn penis in haar mond laten nemen en/of haar borsten en/of vagina betast en/of zijn penis laten betasten en/of aftrekken;
en/of cumulatief
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortejaar 2] 2011 tot en met 12 september 2015 te Best en/of Overasselt, gemeente Heumen, in elk geval in Nederland (telkens) met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het betasten en/of strelen van haar vagina en/of borsten en/of het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten jarenlang seksueel misbruik te hebben gepleegd met zijn dochter [slachtoffer] . De tenlastegelegde feiten zouden zich hebben afgespeeld binnen de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 september 2015. In die periode was [slachtoffer] minderjarig.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiele vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie dient verdachte ten aanzien van feit 1 alleen te worden veroordeeld voor het betasten van de vagina en de borsten van [slachtoffer] , alsmede het laten betasten en aftrekken van zijn penis. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Verdachte ontkent bij [slachtoffer] te zijn binnengedrongen, maar de officier van justitie is van mening dat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] op dat specifieke punt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte zowel onder feit 1 als feit 2 dient te worden vrijgesproken van het seksueel binnendringen, omdat er onvoldoende bewijs is voor die handelingen. Alleen [slachtoffer] verklaart daar over en dat is niet genoeg, aldus de raadsvrouw. Ten aanzien van de ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van de borsten, het bovenlichaam en de vagina stelt de verdediging zich op het standpunt dat de tenlastegelegde periode beperkt dient te worden nu niet kan worden vastgesteld op welk moment de seksuele handelingen onder de douche zijn begonnen.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bewijsbijlage die bij dit vonnis is gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank baseert haar oordeel op de in deze bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte, in combinatie met de overige in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, vast dat niet in geschil is dat verdachte in de tenlastegelegde periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer] . Hij heeft de borsten en de vagina van [slachtoffer] betast. Ook heeft verdachte zich door [slachtoffer] laten aftrekken. Op deze punten komen de verklaringen van aangeefster en verdachte overeen.
Verschil in de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte
De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] over de vraag of er sprake is geweest van seksueel binnendringen komen niet overeen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte ook met zijn vinger(s) in haar vagina is geweest en dat verdachte haar zijn penis in haar mond heeft laten nemen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich slechts kan herinneren dat hij één keer het hoofd van [slachtoffer] naar zijn penis heeft geduwd, maar doordat zij aangaf dat zij niet zijn penis in haar mond wilde nemen, dit ook niet gebeurd is. Verder heeft hij verklaard dat hij nimmer met zijn vinger(s) in haar vagina is geweest.
De rechtbank merkt op dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het slachtoffer en de dader. Ook in deze zaak is dit het geval.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Bij zedenzaken komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Niet vereist is dus dat het tenlastegelegde ‘seksueel binnendringen’ steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank dient daarom te onderzoeken of de verklaring van aangeefster bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen en of zij deze verklaring op het onderdeel ‘seksueel binnendringen’ betrouwbaar acht.
Steunbewijs en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft consistent en gedetailleerd verklaard. Haar verklaring, als geheel bezien, vindt op voor de tenlastelegging relevante onderdelen voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van haar moeder over het startpunt van het misbruik en de verklaring van verdachte.
De verdachte heeft een groot deel van de tenlastegelegde seksuele handelingen bekend. Ook op detailniveau, bijvoorbeeld over de precieze locatie waar de meeste handelingen plaatsvonden, het moment op de dag waarop deze plaatsvonden, hoe er werd voorkomen dat anderen verdachte konden betrappen en hoe het sperma van verdachte werd schoongemaakt, verklaren [slachtoffer] en verdachte eensluidend. Dit maakt de verklaring van [slachtoffer] in het algemeen al betrouwbaar. De verdachte heeft echter ontkend dat hij met zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] is gegaan en dat hij [slachtoffer] zijn penis in haar mond heeft laten nemen.
Op de vraag of er nog andere dingen zijn gebeurd, heeft [slachtoffer] echter heel specifiek verklaard: “
Bij mijn vader in bed. Hij sliep altijd uit en riep me dan. Ik moest bij hem in bed, ik gaf hem het voordeel van de twijfel in de zin dat hij zich normaal zou gedragen. Ik moest hem dan aftrekken, hij ging met zijn vinger in mijn vagina en ik heb zijn geslachtsdeel in mijn mond moeten nemen. Ik weet niet in welk tijdsbestek dit allemaal is gebeurd, ik weet wel dat ik al wat ouder was toen”. En op de vraag wat de eerste seksuele handeling was die zij zich kan herinneren, buiten het aftrekken, heeft ze geantwoord: “
Dat was het in de mond nemen van zijn geslachtsdeel. Ik weet niet hoe oud ik toen was” en “
Ik wilde dat niet en hij heeft toen mijn hoofd er naar toe geduwd. Ik heb het toen och maar gedaan omdat ik niet wist wat er anders zou gaan gebeuren.” Over het vingeren verklaart [slachtoffer] : “
Ik moest hem eigenlijk altijd tegelijkertijd aftrekken, als hij dan klaar kwam stopte ook het vingeren.”
Voorts kent de rechtbank waarde toe aan een gesprek tussen [slachtoffer] en verdachte dat op 3 september 2019 heeft plaatsgevonden, direct nadat verdachte door de politie was verhoord. In dit gesprek heeft [slachtoffer] haar vader geconfronteerd met het feit dat hij het seksueel binnendringen bij de politie heeft ontkend. Tijdens dit gesprek heeft [slachtoffer] meerdere malen aan verdachte gevraagd om eerlijk te zijn over wat er is gebeurd. De rechtbank acht het opmerkelijk dat verdachte zijn dochter tijdens dit gesprek geen enkele keer heeft weersproken, maar slechts in ontwijkende zin heeft geantwoord. Op de vraag van [slachtoffer] in dat gesprek waarom verdachte ontkent dat zij hem heeft moeten pijpen en dat hij haar heeft gevingerd, heeft verdachte geantwoord dat hij het er nu niet over wil hebben en dat hij eerst met zijn advocaat wil spreken. [slachtoffer] heeft doorgevraagd waarop verdachte heeft gezegd dat zij het hier echt even bij moet laten. Op de opmerking van [slachtoffer] dat zij 9 jaar hel achter de rug heeft, heeft verdachte gezegd dat zij hem dat niet zal horen ontkennen, gevolgd door: “
Eerlijk is eerlijk, maar even…. Nee”. Op het verzoek van [slachtoffer] om er nog eens goed over na te denken zegt verdachte: “
Ja. Sorry, zeker”.
Tussenconclusie ‘seksueel binnendringen’
Het voorgaande sterkt de rechtbank in de overtuiging dat [slachtoffer] ten aanzien van het seksueel binnendringen een betrouwbare verklaring heeft afgelegd. Haar verklaring vindt bovendien steun in de verklaring van haar moeder voor zover het de periode betreft, in de verklaring van verdachte zelf en in het gesprek dat [slachtoffer] en verdachte op 3 september 2019 hadden. Op grond hiervan acht de rechtbank ook het seksueel binnendringen wettig en overtuigend bewezen.
De periode en de locatie van de handelingen
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte zich voor het eerst schuldig maakte aan ontucht toen zij 9 jaar oud was, en voor het laatst toen zij 15 of 16 jaar oud was. De precieze datum van iedere handeling is onbekend gebleven. Op basis van de verklaring van [slachtoffer] , in combinatie met de verklaringen daarover van verdachte en de moeder van [slachtoffer] , stelt de rechtbank vast dat de seksuele handelingen als tenlastegelegd onder feit 1, hebben plaatsgevonden in de periode van 1 september 2009 (na de zomervakantie waarin het gezin in Duitsland op vakantie was) tot en met 12 september 2011 (de laatste dag waarop [slachtoffer] 11 jaar oud was). De seksuele handelingen zoals tenlastegelegd onder feit 2 hebben plaatsgevonden in de periode van [geboortejaar 2] 2011 (de dag waarop [slachtoffer] 12 jaar oud werd) tot en met 12 september 2015 (de laatste dag waarop [slachtoffer] 15 jaar oud was).
Omdat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij wel al wat ouder was toen er sprake was van seksueel binnendringen, zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het seksueel binnendringen zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Verdachte heeft ontkend dat de ontuchtige handelingen ook bij de scouting hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] ook op dit punt betrouwbare, gedetailleerde en consistente verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank heeft geen reden eraan te twijfelen dat de ontuchtige handelingen naast in de eigen woning ook op het scoutingterrein hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal ook deze pleegplaats bewezen verklaren.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar, zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op tijdstippen in de periode van 1 september 2009 tot en met 12 september 2011 te Best en Overasselt, gemeente Heumen, telkens met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het betasten en/of strelen van haar vagina en/of borsten en/of het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis.
T.a.v. feit 2:
op tijdstippen in de periode [geboortejaar 2] 2011 tot en met 12 september 2015 te Best en Overasselt, gemeente Heumen, telkens met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte toen en aldaar telkens zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen geduwd en/of gebracht en/of zijn penis in haar mond laten nemen en/of haar borsten en/of vagina betast en/of zijn penis laten betasten en/of aftrekken;
en
op tijdstippen in de periode van [geboortejaar 2] 2011 tot en met 12 september 2015 te Best en Overasselt, gemeente Heumen, telkens met zijn op [geboortejaar 2] 1999 geboren dochter, genaamd [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het betasten en/of strelen van haar vagina en/of borsten en/of het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag en voor het overige een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij – zoals de reclassering heeft geadviseerd – geen bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht de maximale onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank houdt bij het opleggen van een straf rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn (destijds) minderjarige dochter.
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter gedurende een periode van ruim zes jaar seksueel misbruikt. Dit misbruik is begonnen toen [slachtoffer] nog maar negen jaar oud was. De verdachte had als vader één van de belangrijkste bronnen van veiligheid en geborgenheid voor zijn dochter moeten zijn. In plaats daarvan heeft hij zijn opgroeiende dochter jarenlang misbruikt. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene en als vader op haar had. Hij heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te bekommeren om de schade die hij daarmee bij zijn dochter aanrichtte.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is het de rechtbank gebleken dat [slachtoffer] tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Ook heeft zij grote moeite met het vertrouwen van volwassenen, en mannen in het bijzonder. Tevens is duidelijk geworden dat de relatie van [slachtoffer] met haar zus beschadigd is en dat het handelen van verdachte ook veel leed heeft veroorzaakt bij de moeder van [slachtoffer] . De rechtbank weegt ook mee dat verdachte, tot het moment dat [slachtoffer] bekend heeft gemaakt wat verdachte jarenlang heeft gedaan, geen hulp heeft gezocht. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij zich zeer wel van zijn seksuele neigingen bewust was, maar desondanks heeft hij nagelaten passende hulp te zoeken. Daarbij rekent de rechtbank het verdachte ook aan dat het seksuele misbruik pas aan het licht is gekomen op het moment dat [slachtoffer] niet meer met dit geheim kon leven en zij het de andere gezinsleden vertelde. Verdachte zelf heeft hierover jarenlang gezwegen en zich niet bekommerd over het leed, de impact en de gevolgen die zijn handelen bij [slachtoffer] had veroorzaakt.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een taakstraf en een nagenoeg geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor langere duur. Een taakstraf zou in het geheel geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 36 maanden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering goed is onderbouwd en geheel dient te worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen. Gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegewezen, wordt de vordering door de verdediging erkend tot een bedrag van € 6.000,-.
Beoordeling.Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De geleden immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de aard en de ernst van de normschending - waarbij de rechtbank acht slaat op de duur van het misbruik, de jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het haar biologische vader betrof - stelt de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 12.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat vaststelling van de schade voor zover deze dit bedrag te boven gaat niet eenvoudig is en een uitgebreide procedure vraagt die onevenredig belastend is voor het strafproces. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding € 12.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2015 tot de dag der algehele voldoening.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
57, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht. .

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf
T.a.v. feit 1, feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden

Maatregel van schadevergoeding van € 12.500,-

Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] , van een bedrag van 12.500,00 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 97 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 12.500 euro, bestaande uit immateriële schade. De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2020.