ECLI:NL:RBOBR:2020:5721

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
01-095152-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdenking openlijk geweldpleging en mishandeling na onduidelijke getuigenverklaringen

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 20 december 2018 te Best, waar de verdachte samen met een medeverdachte en een groep collega's een kerstborrel had. Tijdens deze borrel ontstond er onenigheid met het slachtoffer, wat leidde tot een vechtpartij. De tenlastelegging omvatte zowel openlijke geweldpleging als mishandeling, waarbij het slachtoffer een gebroken kaak zou hebben opgelopen.

De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en vorderde een taakstraf. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen, maar concludeerde dat er te veel tegenstrijdigheden en onduidelijkheden waren in de verklaringen. Het onderzoek was tekortgeschoten, vooral door het tijdsverloop, waardoor het niet mogelijk was om vast te stellen wat er precies was voorgevallen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel openlijke geweldpleging als mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C.M. Zandbergen, met de leden mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. C.A. Mandemakers, en griffier mr. A.E. van Langen - Wouda.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.095152.19
Datum uitspraak: 18 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[Verdachte] ,

[geboortedatum] 1988,
[adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 04 november 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Best
openlijk, te weten, op/aan de Nieuwstraat 79 en/of in/bij de Quatre Bras, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of ten aanschouwe van en/of zichtbaar voor publiek,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [Slachtoffer]
door die [Slachtoffer] één of meerdere malen in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan, terwijl dit door hen/hem gepleegde geweld enig letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] één of
meerdere malen in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft verzocht dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, met de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, dan wel mishandeling, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier en de behandeling ter zitting is gebleken dat verdachte samen met [medeverdachte] en een groep collega’s van het bedrijf waar zij toentertijd werkten op 20 december 2018 een kerstborrel hadden bij restaurant Quatre Bras te Best. Tijdens die avond is er op het terras van Quatre Bras onenigheid ontstaan tussen enerzijds verdachte en medeverdachte en anderzijds aangever [Slachtoffer] .
Over wat er daarna is voorgevallen lopen de verklaringen van de aangever, de getuigen en de verdachten uiteen. Zo heeft de aangever verklaard dat hij is geslagen vanuit een dode hoek en dat hij vermoed dat verdachte hem als eerste sloeg en [medeverdachte] daarna.
Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] als eerste sloeg. Dat deed hij met zijn vuist en raakte aangever in het gezicht. Verdachte weet niet meer waar in het gezicht.
[medeverdachte] heeft echter verklaard dat hij geen enkele herinnering meer heeft aan die avond doordat hij 30 glazen whisky had gedronken.
[getuige] verklaard dat [Slachtoffer] over verdachte gebogen stond en hem een duw gaf, waarna de vechtpartij ontstond. Hij kon niet goed zien wie wie sloeg, maar benoemt wel dat [Slachtoffer] naar [medeverdachte] uithaalde. [getuige] heeft verklaard dat hij ertussen gesprongen is en dat aangever toen ook naar hem uithaalde.
[getuige] , assistent manager van Quatre Bras, heeft niet meer duidelijkheid over die avond kunnen verschaffen. Hij heeft verklaard dat hij rumoer hoorde op het terras en dat hij toen naar buiten is gelopen. Toen hij buiten kwam zag hij dat aangever al onder het bloed zat en zijn kaak vast hield en dat er niet meer fysiek gevochten werd.
De toenmalige werkgever van verdachte en [Slachtoffer] heeft verklaard dat hij zelf niets heeft gezien, maar dat hij van zijn personeel heeft gehoord dat verdachte aangever heeft geslagen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wie dat tegen de werkgever heeft verklaard.
De politie heeft nog getracht meerdere getuigen te benaderen, maar deze waren of onvindbaar of wilden niet verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek tekort is geschoten. Dit is, met name vanwege het tijdsverloop, niet meer te herstellen. Er bestaan nu zoveel tegenstrijdigheden in het dossier dat op grond van de wettige bewijsmiddelen niet meer is vast te stellen wat zich precies heeft voorgedaan.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte zowel voor het primair, als het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
acht het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2020.