ECLI:NL:RBOBR:2020:5720

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
01/095187-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en mishandeling na onduidelijke getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1993, die werd beschuldigd van openlijk geweld en mishandeling. De zaak was aanhangig gemaakt na een incident op 20 december 2018 te Best, waar de verdachte samen met een medeverdachte en een groep collega's een kerstborrel had. Tijdens deze borrel ontstond er een conflict met de aangever, wat leidde tot geweld. De tenlastelegging omvatte zowel openlijke geweldpleging als mishandeling van de aangever, die verklaarde dat hij was geslagen door de verdachte.

De officier van justitie eiste een taakstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen. Er waren tegenstrijdigheden in de verklaringen van de aangever, de getuigen en de verdachte. De rechtbank concludeerde dat het bewijs niet wettig en overtuigend was, mede door het tijdsverloop en het gebrek aan duidelijke getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende en overtuigend bewijs in strafzaken, en dat bij twijfel de verdachte moet worden vrijgesproken. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de uitspraak dat de verdachte niet schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.095187.19
Datum uitspraak: 18 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1993,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2020
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 04 november 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Best
openlijk, te weten, op/aan de [adres 2] en/of in/bij de Quatre Bras, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of ten aanschouwe van en/of zichtbaar voor publiek,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer] één of meerdere malen in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2018 te Best
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meerdere malen in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft verzocht dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, met de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, dan wel mishandeling, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het dossier en de behandeling ter zitting is gebleken dat verdachte samen met [medeverdachte] en een groep collega’s van het bedrijf waar zij toentertijd werkten op 20 december 2018 een kerstborrel hadden bij restaurant Quatre Bras te Best. Tijdens die avond is er op het terras van Quatre Bras onenigheid ontstaan tussen enerzijds verdachte en medeverdachte en anderzijds aangever [slachtoffer] .
Over wat er daarna is voorgevallen lopen de verklaringen van de aangever, de getuigen en de verdachten uiteen. Zo heeft de aangever verklaard dat hij is geslagen vanuit een dode hoek en dat hij vermoed dat [medeverdachte] hem als eerste sloeg en verdachte daarna.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte als eerste sloeg. Dat deed hij met zijn vuist en raakte aangever in het gezicht. [medeverdachte] weet niet meer waar in het gezicht.
[getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] over [medeverdachte] gebogen stond en hem een duw gaf, waarna de vechtpartij ontstond. Hij kon niet goed zien wie wie sloeg, maar benoemt wel dat [slachtoffer] naar verdachte uithaalde. [getuige 1] heeft verklaard dat hij ertussen gesprongen is en dat aangever toen ook naar hem uithaalde.
[getuige 2] , assistent manager van Quatre Bras, heeft niet meer duidelijkheid over die avond kunnen verschaffen. Hij heeft verklaard dat hij rumoer hoorde op het terras en dat hij toen naar buiten is gelopen. Toen hij buiten kwam zag hij dat [slachtoffer] al onder het bloed zat en zijn kaak vasthield en dat er niet meer fysiek gevochten werd.
De toenmalige werkgever van verdachte en [slachtoffer] heeft verklaard dat uit intern onderzoek is gebleken dat verdachte er wel bij stond, maar dat hij niet geslagen heeft. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waar dat onderzoek uit bestond of wat de precieze uitkomst daarvan was.
De politie heeft nog getracht meerdere getuigen te benaderen, maar deze waren onvindbaar of wilden niet verklaren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij geen enkele herinnering meer heeft aan die avond doordat hij 30 glazen whisky had gedronken. Hij heeft zijn excuses aangeboden omdat hij “van horen zeggen had” dat hij aangever zou hebben geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek tekort is geschoten. Dit is, met name vanwege het tijdsverloop, niet meer te herstellen. Er bestaan nu zoveel tegenstrijdigheden in het dossier dat op grond van de wettige bewijsmiddelen niet meer is vast te stellen wat zich precies heeft voorgedaan. Het enkele gegeven dat verdachte aangever de volgende ochtend een bericht heeft gestuurd waarin hij zijn excuses heeft aangeboden, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs teniet te doen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte zowel voor het primair, als het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
acht het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.M Zandbergen, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2020.