ECLI:NL:RBOBR:2020:5718

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
01-050206-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en wapenbezit

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam aan het licht na meldingen van getuigen die zagen dat een man tegen zijn wil in een auto werd meegenomen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer met geweld overmeesterd en in een auto geduwd, waarbij het slachtoffer met handboeien werd vastgebonden en met een vuurwapen werd bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als chauffeur van de auto, betrokken was bij de vrijheidsberoving en dat hij zich bewust was van het geweld dat werd gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiaire feit van vrijheidsberoving en het voorhanden hebben van een vuurwapen bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding opgelegd aan het slachtoffer, die bestaat uit immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen bevolen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.050206.20
Datum uitspraak: 18 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1973,
[geboortedatum] ,
thans gedetineerd te: PI Alphen a/d Rijn, Maatsch.ln HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juni 2020, 26 augustus 2020 en 4 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2020.
Nadat de tenlastelegging op de pro forma zitting van 26 augustus 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks de periode van 24 februari 2020 tot en met 25 februari 2020 te
Eindhoven en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer] , te dwingen iets te doen of te laten, namelijk afgifte van (een hoeveelheid) drugs, te weten cocaïne, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] meerdere, althans één klap(pen)/slag(en) tegen het gezicht en/of op

het hoofd, althans het lichaam gegeven en/of

- die [slachtoffer] in een auto getrokken/geduwd en/of
- (vervolgens) een capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, aan die [slachtoffer] gevraagd waar de cocaïne was
en/of gezegd dat hij, verdachte, de cocaïne wilde hebben, althans woorden van
soortgelijke strekking en/of
- die [slachtoffer] in de auto van Eindhoven naar (de omgeving van) Utrecht

gebracht/gereden en/of

- de polsen van die [slachtoffer] vastgebonden (met handboeien) en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan die

[slachtoffer] en/of

- dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd

van die [slachtoffer] gehouden en/of

- meermalen, althans eenmaal, met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen

gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of

- (daarbij) die [slachtoffer] vastgehouden op de achterbank van die auto
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks de periode van 24 februari 2020 tot en met 25 februari 2020 te
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] meerdere, althans één klap(pen)/slag(en) tegen het gezicht en/of op

het hoofd, althans het lichaam gegeven en/of

- die [slachtoffer] in een auto getrokken/geduwd en/of
- (vervolgens) een capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, aan die [slachtoffer] gevraagd waar de cocaïne was
en/of gezegd dat hij, verdachte, de cocaïne wilde hebben, althans woorden van
soortgelijke strekking en/of
- die [slachtoffer] in de auto van Eindhoven naar (de omgeving van) Utrecht

gebracht/gereden en/of

- de polsen van die [slachtoffer] vastgebonden (met handboeien) en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan die

[slachtoffer] en/of

- dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd

van die [slachtoffer] gehouden en/of

- meermalen, althans eenmaal, met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen

gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of

- (daarbij) die [slachtoffer] vastgehouden op de achterbank van die auto
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Eindhoven en/of Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ceska Zbrojovka (CZ) P-07), en/of daarbij horende munitie van categorie III,
te weten 8, althans meerdere, in elk geval een patro(o)nen (in de patroonhouder) (kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde gijzeling in de zin van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten zoals onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het feit zoals onder 1 primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder 1 subsidiair, waar het gaat om wederrechtelijke vrijheidsberoving, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hierbij heeft de raadsman wel opgemerkt dat verdachte slechts de chauffeur was en niet of nauwelijks geweld heeft gebruikt.
Voorts heeft de verdediging bepleit verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit onder 2. Aangevoerd is dat verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie niet voorhanden heeft gehad. Niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte wetenschap heeft gehad van het wapen en er in de tenlastegelegde periode feitelijk over kon beschikken zodat hij hiervoor dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal in het navolgende per ten laste gelegd feit de door de verdediging aangevoerde verweren en het oordeel van de rechtbank hieromtrent bespreken.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen dan worden het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op maandag 24 februari 2020 omstreeks 23:00 uur kwamen bij de meldkamer van de politie te Eindhoven, twee afzonderlijke meldingen binnen dat er vermoedelijk een man tegen zijn wil was meegenomen in een personenauto. Eén getuige had buiten op straat een ruzie gehoord en had kort daarop buiten op straat een paar sneakers en één airpod-oortje aangetroffen, terwijl iets verderop bij een personenauto op de grond een onaangebroken pizzadoos lag, een onaangebroken zak friet, een ongeopend blikje cola en ongeopende bakjes met sauzen. De personenauto waar alle voornoemde goederen op de grond lagen, bleek op naam te staan van [slachtoffer] Holding B.V.
Een andere getuige heeft het voorval gefilmd vanuit zijn achtertuin. Door de verbalisanten werden de beelden op de mobiele telefoon van de getuige ter plaatse bekeken en uit deze beelden en de bijbehorende geluiden, kreeg de politie de indruk dat een persoon in de handboeien werd geslagen en dat vervolgens werd weggereden met een donkerkleurige auto waar een deel van het kenteken van zichtbaar was. Tevens was er te horen dat er door verschillende mannen in het Nederlands en Turks werd gecommuniceerd en dat er werd geroepen: “Zeg dat wat jullie willen” en “Politie”. Een andere getuige heeft vanuit zijn slaapkamerraam gezien dat er mannen aan het vechten waren en vervolgens in een auto met hoge snelheid wegreden.
Op grond van bovenstaande bevindingen werd een onderzoek opgestart naar de mogelijke ontvoering en het gevluchte voertuig. Uit analyse van de verkregen voertuiggegevens uit het filmpje van een getuige, bleek dat het voertuig van de verdachten mogelijk een BMW betrof met het [kenteken] . Via een ANPR-signalering van het voornoemde kenteken werd bekend dat dit voertuig in de nacht van de mogelijke ontvoering op de Harpstraat, Eindhoven via de noordzijde had verlaten en drie kwartier later de gemeente Utrecht was ingereden.
Nadat het betreffende voertuig in de gemeente Utrecht door een surveillance-eenheid werd gesignaleerd, volgde een achtervolging door Utrecht en kon de betreffende BMW uiteindelijk tot stoppen worden gedwongen, waarop verdachte na een korte achtervolging te voet kon worden aangehouden. Op de achterbank van de BMW werden aangever en een medeverdachte aangetroffen. Aangever had handboeien om en zichtbaar letsel in het gezicht. Hij melde direct dat hij die avond door enkele mannen is ontvoerd in Eindhoven.
Bij het onderzoek aan de BMW werd in een tas bij de bijrijdersstoel een doorgeladen vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen.
De rechtbank stelt vast dat aangever consequent heeft verklaard over de betrokkenheid van zowel verdachte als medeverdachte. Aangever heeft beide mannen in het gezicht kunnen zien en herkend. Bovendien heeft aangever telkens verklaard dat tijdens de vrijheidsberoving veel geweld is toegepast, en hij onder andere met een wapen op zijn gezicht is geslagen. Verschillende elementen in de verklaring van aangever worden ook ondersteund door andere bewijsmiddelen in het procesdossier: twee onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat zij zagen dat het slachtoffer door enkele mannen in de donkerkleurige auto is gedwongen. Het slachtoffer verklaart te zijn bedreigd met een pistool en in de BMW wordt ook een pistool gevonden. Bovendien zijn handboeien om de polsen van aangever aangetroffen en had hij letsel in zijn gezicht.
Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij het slachtoffer die avond vanwege een zakelijk conflict in opdracht van een ander heeft meegenomen vanuit Eindhoven naar Utrecht. Dat heeft hij gedaan met nog drie andere mannen. Verdachte heeft verklaard dat zijn rol die avonds slechts die van chauffeur van de BMW was. Volgens verdachte werkte het slachtoffer mee en is geen sprake geweest van dwang toen het slachtoffer de auto inging. Verdachte heeft verklaard dat hij ook geen geweld of geschreeuw in de auto heeft meegekregen, geen wapen heeft gezien en ook niet heeft gehoord wat er op de achterbank is besproken.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte voor zover hij inhoudt dat er geen dwang is gebruikt en verdachte geen geweld of geschreeuw heeft waargenomen, gelet op diverse verklaringen van aangever en getuigen, onaannemelijk. Aangever heeft verklaard dat hij, direct nadat hij op straat werd vastgepakt, meerdere klappen kreeg en door meerdere mannen in de BMW werd gezet. Dit wordt bevestigd door een getuige die heeft verklaard dat er sprake was van geschreeuw op straat en dat dit geschreeuw klonk alsof iemand een hand voor zijn mond had. Een andere getuige zag op dat moment een paar mannen die aan het vechten waren , hetgeen weer bevestigd wordt door de filmopname met geluid gemaakt door een van de getuigen waarin aangever schreeuwt om de politie erbij te halen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat ook in de auto fors geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. Het is niet aannemelijk dat verdachte als bestuurder van de auto hiervan niets zou hebben meegekregen. Verdachte is van het begin tot het eind bij de vrijheidsberoving van het slachtoffer betrokken geweest en moet zich daarvan volledig bewust zijn geweest.
Ook de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en de niet meer opgespoorde andere daders is komen vast te staan. Hoewel niet ten aanzien van alle in de tenlastegelegde opgenomen gedragingen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen en/of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank overweegt dat het in het onderhavige geval – anders dan door de verdediging aangevoerd – niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad en dat verdachte over het met munitie geladen vuurwapen heeft kunnen beschikken en ook heeft beschikt. Verdachte en zijn mededaders hadden tezamen het vooropgezet plan om het slachtoffer tegen zijn wil mee te nemen en daarmee van zijn vrijheid te beroven. Bij het onderzoek aan de auto waarmee het slachtoffer is vervoerd en waarvan verdachte de bestuurder was, is het wapen aangetroffen in een zwarte tas die bij de bijrijdersstoel stond. Dit wapen is tijdens de rit door een medeverdachte op de achterbank gebruikt om het slachtoffer mee te dreigen en te slaan. De op het aangetroffen wapen gevonden DNA-sporen zijn onderzocht. Gelet op de berekende waarschijnlijkheidsgradatie heeft de rechtbank geen enkele reden om te betwijfelen dat verdachte daadwerkelijk een van de donoren is van het DNA-materiaal dat op het wapen is aangetroffen. De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 subsidiair:
in de periode van 24 februari 2020 tot en met 25 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] meerdere klappen/slagen tegen het gezicht en/of op

het hoofd gegeven, en

- die [slachtoffer] in een auto getrokken/geduwd en
- vervolgens een capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en
- die [slachtoffer] in de auto van Eindhoven naar Utrecht gereden en
- de polsen van die [slachtoffer] vastgebonden met handboeien en
- een vuurwapen getoond aan die [slachtoffer] en
- dat vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en
- met dat vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en
- daarbij die [slachtoffer] vastgehouden op de achterbank van die auto
T.a.v. feit 2:
hij op 25 februari 2020 te Eindhoven en Utrecht, met een of meer anderen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ceska Zbrojovka (CZ) P-07), en daarbij horende munitie van categorie III, te weten 8 patronen in de patroonhouder kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring rekening te houden met de minder prominente rol die verdachte heeft gespeeld en een gevangenisstraf van maximaal 18 maanden op te leggen indien verdachte wordt veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en het voorhanden hebben van een wapen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een vrijheidsberoving. Dat heeft hij gedaan door het slachtoffer samen met zijn mededaders op straat met veel geweld te overmeesteren en hem in een andere auto te duwen, waarbij de polsen van het slachtoffer zijn geboeid en hij bedreigd en geslagen is met onder andere een wapen. Er was sprake van een vooropgezet plan. Verdachte heeft het slachtoffer met zijn mededaders vervoerd naar een voor het slachtoffer geheime locatie, waarbij gedurende de rit de capuchon van het slachtoffer constant over zijn hoofd werd getrokken zodat hij niets kon zien. Dat het slachtoffer relatief snel is bevrijd is te danken aan het snelle handelen van getuigen en de politie.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving is een zeer ernstig feit, waarbij een grote inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Voor wat betreft de vrijheidsberoving heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van het feit en hetgeen door andere gerechten in soortgelijke gevallen wordt opgelegd. Wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen met bijbehorende munitie, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van artikel 26 lid 1, categorie III, van de Wet wapens en munitie bedraagt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, waarbij het voorhanden hebben van een geladen wapen en het voorhanden hebben in een voertuig nog bijkomende strafverzwarende omstandigheden zijn.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, waaronder het voorhanden hebben van een wapen. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat in verband met de ernst van de feiten en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is echter van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schadepost ten aanzien van het oogletsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De kleding en de schoenen zullen aan het slachtoffer worden geretourneerd door de politie. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van de materiele schadeposten de ziekenhuiskosten, de kleding tot een bedrag van € 143,33, het eigen risico en de reiskosten tot op heden gemaakt kunnen worden toegewezen. De immateriële gevorderde schade dient fors te worden gematigd, waarbij de verdediging een vergelijkbare zaak heeft aangehaald waarbij € 1000,- aan immateriële schade is toegekend.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de gevorderde materiele schade zal worden toegewezen het eigen risico voor de zorgverzekering over het jaar 2020, de ziekenhuiskosten en de reiskosten tot en met 3 november 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten van de vordering die zien op de kleding en schoenen, omdat de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven dat deze goederen aan de benadeelde partij worden geretourneerd. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de airpods en de gevorderde toekomstige schade is de rechtbank van oordeel dat voor dit deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade is geleden of nog zal worden geleden en rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht dit bedrag redelijk en billijk, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen. De benadeelde partij zal voor de overige gevorderde immateriële schade niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat vaststelling van de schade voor zover deze dit bedrag te boven gaat niet eenvoudig is en een uitgebreide procedure vraagt die onevenredig belastend is voor het strafproces. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken, gebaseerd op twee punten met een bedrag per punt van € 300,-. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De meer gevorderde proceskosten worden afgewezen.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn:

  • met betrekking tot welke de feiten zijn begaan;
  • en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van strafrecht art. 36b, 36c, 36f, 47, 57, 282
Wet wapens en munitie art. 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
T.a.v. feit 1 primair:
vrijspraak
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
T.a.v. feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Legt op de volgende straffen en/of maatregel
T.a.v. feit 1 subsidiair en feit 2:
Gevangenisstrafvoor de duur van
48 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen
te weten:
- 1 STK Wapen;
- 1 STK Patroonhouder;
- 1 STK Patroon;
- 1 STK Mes;
- 1 BUS Pepperspray.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan rechthebbende [verdachte]
te weten:
- 1 STK Pet;
- 2 STK Handschoen;
- 1 PR Schoenen;
- 1 STK Jas;
- 1 STK Broek;
- 1 STK T-shirt;
- 1 STK Gereedschap;
- 1 STK Telefoontoestel;
- 1 STK Telefoontoestel.
Maatregel van schadevergoeding van € 2.468,56
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.468,56 (zegge: tweeduizend vierhonderdachtenzestig euro en zesenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 2.000 immateriële schade en een bedrag van EUR 468,56 materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij M. [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.468,56 (zegge: tweeduizend vierhonderdachtenzestig euro en zesenvijftig eurocent), te weten EUR 2.000,00 immateriële schade en EUR 468,56 materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,-. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst af de meergevorderde proceskosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2020.