ECLI:NL:RBOBR:2020:5640

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
19/1693
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en medebewoners: niet-ontvankelijkheid beroep

Op 12 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de huurtoeslag van eiseres. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar recht op huurtoeslag over het jaar 2018 was vastgesteld op € 287,00, in plaats van de eerder toegekende € 3.479,00. Dit besluit was genomen op basis van het inkomen van haar zoon, die door de Belastingdienst als medebewoner werd aangemerkt. Eiseres betwistte deze aanname en stelde dat haar zoon niet daadwerkelijk bij haar woonde, maar haar adres enkel als inschrijfadres gebruikte.

Tijdens de zitting op 4 september 2020 heeft de zoon van eiseres verklaard dat hij bewijsstukken heeft die aantonen dat hij op verschillende adressen woonachtig was en niet bij zijn moeder. De rechtbank heeft eiseres de gelegenheid gegeven om deze stukken in te dienen. Na de zitting heeft de Belastingdienst aangegeven dat de zoon in de periode van januari tot augustus 2018 niet als medebewoner kan worden gezien, maar wel van augustus tot en met december 2018. Eiseres heeft ingestemd met dit voorstel, waardoor de rechtbank concludeert dat er geen procesbelang meer is voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Heijninck, rechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L. van Poucke),
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: D.J.M. Loffeld).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op huurtoeslag van eiseres over het jaar 2018 vastgesteld op € 287,00.
Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2020. De zoon van eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting zijn namens eiseres en door verweerder nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit van 15 maart 2019 heeft verweerder het recht van eiseres op huurtoeslag over het jaar 2018 vastgesteld op € 287,00 in plaats van de eerder toegekende
€ 3.479,00. Gevolg daarvan is dat eiseres een groot bedrag aan ontvangen huurtoeslag dient terug te betalen. Het recht op huurtoeslag van eiseres over het jaar 2018 is gewijzigd, omdat verweerder bij de berekening van dat recht alsnog het inkomen van haar zoon in de periode van 1 februari 2018 tot en met 4 december 2018 heeft meegenomen. Volgens verweerder diende de zoon van eiseres in die periode als medebewoner van eiseres te worden aangemerkt.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat haar zoon niet daadwerkelijk bij haar inwoonde, maar haar adres uitsluitend als inschrijfadres gebruikte. Volgens haar is hij dan ook niet als medebewoner aan te merken en had verweerder geen rekening met zijn inkomen mogen houden bij de vaststelling van haar recht op huurtoeslag over het jaar 2018.
3. Tijdens de zitting heeft de zoon van eiseres aangegeven dat hij nadere bewijsstukken heeft om aan te tonen dat hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018 niet bij zijn moeder, maar op verschillende andere adressen woonachtig was.
4. De rechtbank heeft (de zoon van) eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de zitting nadere stukken in te dienen en deze ook aan verweerder toe te zenden. Dit heeft de gemachtigde van eiseres gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 2 oktober 2020 een brief naar de rechtbank gestuurd waarin hij zich op het standpunt stelt dat de zoon van eiseres in de periode van januari tot augustus 2018 niet (langer) als medebewoner van eiseres kan worden gezien. In de periode van augustus tot en met december 2018 is dit volgens verweerder echter wel het geval. Verweerder verzoekt de rechtbank het beroep van eiseres daarom deels gegrond en voor het overige ongegrond te verklaren.
5. Bij brief van 6 oktober 2020 heeft eiseres te kennen gegeven in te stemmen met het door verweerder gedane voorstel.
6. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiseres het eens is met het standpunt van verweerder dat haar zoon over de periode van augustus tot en met december 2018 als medebewoner dient te worden aangemerkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Van procesbelang is daarom geen sprake.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Heijninck, rechter, in aanwezigheid van
A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op
12 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.