ECLI:NL:RBOBR:2020:5574

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
SHE 20/2429
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening sluiting perceel op grond van de Opiumwet na aantreffen van drugs en wapens

Op 12 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. De burgemeester van de gemeente Best had op 28 augustus 2020 besloten om de woning van verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van drugs en wapens op het perceel. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de sluiting te schorsen tot er op het bezwaar was beslist. De burgemeester besloot echter om de woning per direct te sluiten, wat leidde tot de voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 29 oktober 2020 werd de zaak behandeld, waarbij de voorzieningenrechter de omstandigheden rondom de sluiting en de bevoegdheid van de burgemeester beoordeelde. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was dat er een handelshoeveelheid harddrugs aanwezig was op het perceel, en dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van zes maanden evenredig was, gezien de verzwarende omstandigheden, waaronder het aantreffen van een stroomstootwapen en de criminele antecedenten van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft de eerder getroffen ordemaatregel opgeheven, waardoor het besluit van de burgemeester weer van kracht werd. Verzoeker had geen recht op proceskostenvergoeding, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2429

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , in [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.P.M.A. Laeyendecker),
en

de burgemeester van de gemeente Best, de burgemeester

(gemachtigden: M. Luisman en mr. F.A. Pommer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de woning met het bijbehorende erf op het adres [adres] op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten met ingang van 8 september 2020 en voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist.
Op 3 september 2020 heeft de burgemeester de griffier laten weten dat hij niet wil wachten met het sluiten van verzoekers woning tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Toen heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 4 september 2020 een ordemaatregel getroffen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat partijen worden uitgenodigd voor de zitting van 6 oktober 2020.
De burgemeester heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft verzoeker laten weten dat hij gezondheidsklachten heeft en dat hij een coronatest moet ondergaan. Daarbij heeft hij verzocht om de zitting uit te stellen. De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek van verzoeker te honoreren en de geplande zitting van 6 oktober 2020 uit te stellen tot nadat het resultaat van de coronatest bekend is. Bij brief van 12 oktober 2020 heeft verzoeker laten weten dat het resultaat van de coronatest negatief was en dat hij dus geen corona heeft. De voorzieningenrechter heeft toen in overleg met partijen een nieuwe zitting gepland voor 29 oktober 2020.
Verzoeker heeft bij brief van 27 oktober 2020 nog aanvullende stukken ingestuurd.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 oktober 2020. Verzoeker is met zijn gemachtigde naar de zitting gekomen. Voor de burgemeester zijn zijn gemachtigden naar de zitting gekomen.

Overwegingen

De feiten
1. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1965 en woont sinds 23 mei 2011 in een woning op het adres [adres] . Verzoeker huurt de woning van woonstichting ‘Thuis in Eindhoven. Sinds 1 april 2020 staat verzoekers ex-schoonzoon, [naam] , ook ingeschreven op verzoekers adres.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 17 juli 2020 blijkt dat op 8 juni 2020 op verzoekers perceel een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. Ook blijkt uit die rapportage onder meer dat verzoeker 68 vermogens-, vijf gewelds- en zes Opiumwetdelicten op zijn naam heeft en dat [naam] negen vermogens-, drie gewelds- en zes Opiumwetdelicten op zijn naam heeft.
Verzoeker is tijdens een onderzoek naar twee hennepkwekerijen door de politie op heterdaad betrapt in één van die hennepkwekerijen. Daarbij zijn er een stroomstootwapen en een boksbeugel in beslag genomen. In een door verzoeker gehuurde garagebox vond de politie ook nog een grote hoeveelheid goederen voor grootschalige hennepteelt.
Het algemeen beeld dat de politie in de bestuurlijke rapportage van verzoeker schetst, is dat hij een voorname rol heeft in een criminele organisatie die soft- en harddrugs vervaardigt en verhandelt en geweld niet schuwt.
Op wat er op of nabij het perceel van verzoeker door de politie is aangetroffen, zal de voorzieningenrechter hierna verder ingaan.
Bij brief van 3 augustus 2020 heeft de burgemeester verzoeker laten weten dat hij van plan is verzoekers woning voor vier maanden te sluiten. Bij brief van 20 augustus 2020 heeft verzoeker de burgemeester in zijn zienswijze laten weten wat hij daarvan vindt.
Het standpunt van de burgemeester
2. De burgemeester vindt dat hij, gelet op wat de politie op verzoekers perceel heeft gevonden en de overige bekende feiten en omstandigheden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid gemeente Best (Handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet) van 2 mei 2018 (het Handhavingsbeleid), bevoegd is verzoekers perceel te sluiten, dat de sluiting noodzakelijk is en dat een sluiting van zes maanden evenredig, dus redelijk, is.
Soort zaak: een voorlopige voorziening
3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die moet nu nog worden genomen), kan hij daartegen beroep tegen instellen bij de rechtbank. Bij het beoordelen van dat beroep mag die beroepsrechter anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter nu.
4. De voorzieningenrechter vindt het voldoende aannemelijk dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat verzoeker tijdelijk uit zijn woning moet als die wordt gesloten.
De getroffen ordemaatregel en het gevolg daarvan
5. Omdat sprake is van onverwijlde spoed vond de voorzieningenrechter het nodig om het verzoek op korte termijn op een zitting te behandelen. De eerste mogelijkheid daarvoor was de zitting van 6 oktober 2020. De griffier heeft de burgemeester dit laten weten en gevraagd of hij wilde wachten met het sluiten van verzoekers woning tot de voorzieningenrechter uitspraak op het verzoek heeft gedaan. Op 3 september 2020 heeft de burgemeester de griffier laten weten dat hij niet tot dan wilde wachten met het sluiten van verzoekers woning. De voorzieningenrechter heeft toen, zonder een inhoudelijke beoordeling, een ordemaatregel getroffen. Die inhoudelijke beoordeling vindt nu, nadat er een zitting is geweest, wel plaats. Omdat de ordemaatregel inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst, zal de voorzieningenrechter nu beoordelen of de getroffen voorziening van kracht blijft of moet worden opgeheven of gewijzigd (artikel 8:87, eerste lid, van de Awb).
De beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de gronden
De bevoegdheid van de burgemeester (a-grond)
6. Volgens artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen – bijvoorbeeld het sluiten van een woning en het daarbij behorende erf – als een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door de burgemeester gebruikte bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen strafrechtelijke, maar een bestuursrechtelijke bevoegdheid met een herstellend karakter is. Met de sluiting van de woning wordt onder meer geprobeerd de openbare orde en de rust in de omgeving te herstellen, en de loop naar de woning te verbreken.
8. Om deze bevoegdheid toe te mogen passen, is het niet vereist dat er echt hard- of softdrugs zijn verkocht vanuit de woning. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:472). Uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet volgt dat deze bevoegdheid er al is als in een woning of in of op het daarbij behorende erf, een handelshoeveelheid (soft- en/of hard)drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking wordt gevonden.
9. De burgemeester mag het in beginsel aannemelijk vinden dat de aanwezige drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking zijn, als die drugs meer zijn dan de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik. De maximale hoeveelheden zijn 0,5 gram harddrugs zoals cocaïne, 5 milliliter GHB, 1 pil MDMA (XTC), 5 gram softdrugs en 5 wiet- of hennepplanten.
10. Verzoeker vindt primair dat de burgemeester niet bevoegd is zijn woning en perceel te sluiten, omdat daar geen harddrugs aanwezig waren. Ook was er geen sprake van verkoop, verstrekking of levering van de drugs vanuit de woning en/of vanaf het perceel.
11. De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen of kan worden gezegd dat in verzoekers woning of op het daarbij behorende erf met daarop een garage, een handelshoeveelheid harddrugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig was.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de burgemeester bij het nemen van het bestreden besluit heeft mogen uitgaan van wat de politie in de bestuurlijke rapportage heeft vermeld. Uit die bestuurlijke rapportage blijkt dat aan verzoekers woning vier camera’s waren opgehangen die de voor- en achterkant van de woning in de gaten hielden. Bij het onderzoek in verzoekers woning heeft de politie een recorder gevonden met daarop beelden die met die camera’s zijn gemaakt. Verzoekers stelling dat met de camera’s geen beelden konden worden opgenomen, volgt de voorzieningenrechter niet. Omdat de politie heeft gezegd dat zij beelden van de camera’s heeft veilig gesteld en deze beelden zeer gedetailleerd heeft beschreven, is deze stelling van verzoeker aantoonbaar onjuist. Evenmin kan daaraan afdoen dat de gemachtigde van verzoeker tijdens de zitting heeft gezegd dat zij heeft gezien dat er helemaal geen beelden (meer) op de harddisc stonden. Daarbij is van belang dat de gemachtigde heeft gezegd dat het mogelijk is dat de beelden later door de politie zijn gewist, zodat de lege harddisc aan verzoeker kon worden teruggegeven. Ook blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat er een groene kliko op de openbare weg achter verzoekers woning tegen de muur van zijn garage stond. In die groene kliko lag een plastic Albert Heijntas (AH-tas) verstopt onder kleding. In die AH-tas zaten 7 MDMA (XTC) pillen, 26 gram cocaïne, een potje cafeïne waar de cocaïne mee versneden kan worden en een grote hoeveelheid lege sealbags waar de versneden cocaïne in gedaan kan worden gedaan om te worden verkocht.
13. Uit de door de politie in beslag genomen beelden die met de camera’s aan verzoekers woning zijn gemaakt, blijkt dat verzoeker op 4 juni 2020 de volgende handelingen heeft verricht:
  • Verzoeker pakt een blauwe plastic AH-tas uit zijn grijze kliko.
  • Verzoeker stopt deze blauwe plastic AH-tas in zijn groene kliko en laat zijn grijze kliko legen.
  • Verzoeker pakt daarna de blauwe plastic AH-tas uit zijn groene kliko en loopt zijn garage in.
  • Verzoeker komt even later uit zijn garage met de blauwe plastic AH-tas en loopt uit beeld.
  • Verzoeker stopt later een kledingstuk in zijn groene kliko.
  • Verzoeker stopt later de blauwe plastic AH-tas ook in zijn groene kliko.
Volgens de politie blijkt uit de beelden dat er daarna niemand meer aan verzoekers groene kliko is geweest, totdat zij op 8 juni 2020 de blauwe plastic AH-tas in verzoekers groene kliko heeft gevonden en heeft gezien dat in die tas 7 xtc-pillen, 26 gram cocaïne, een potje cafeïne en een grote hoeveelheid lege sealbags zaten.
14. Op grond van de beschrijving van de camerabeelden is volgens de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoeker de door de politie gevonden harddrugs en de daaraan verwante artikelen, in zijn groene kliko heeft gedaan, en dat die harddrugs en artikelen in verzoekers garage zijn geweest.
15. Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat het hele perceel, dus met daarop de woning en de direct achter de woning liggende garage, door verzoeker wordt gebruikt en dat hij in de woning woont. Verder is het één omheind perceel dat werd bewaakt met camera’s, waarop te zien was dat de drugs in de garage van verzoeker zijn geweest. Ook is in de woning een aan drugs gerelateerd voorwerp (het stroomstootwapen) aangetroffen en zijn in de garage ook aan drugs gerelateerde goederen aangetroffen (flessen met groeimiddel en 150-200 zwarte potten (in een eerder stadium van het onderzoek)).
16. Op grond hiervan vindt de voorzieningenrechter (net als de burgemeester) dat sprake is van een ruimtelijke en functionele samenhang tussen het perceel, de woning en de garage waarin de drugs op enig moment zijn geweest.
17. Omdat op het perceel 26 gram cocaïne en 7 MDMA (XTC)pillen zijn gevonden, dus meer dan de maximale hoeveelheid harddrugs voor eigen gebruik en dus een handelshoeveelheid, mocht de burgemeester in beginsel aannemelijk vinden dat die harddrugs voor verkoop, aflevering of verstrekking waren.
18. Wel blijkt uit de woorden “in beginsel” dat er, ondanks dat er een handelshoeveelheid harddrugs is gevonden, omstandigheden kunnen zijn waardoor de burgemeester het toch niet aannemelijk mocht vinden dat de gevonden drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking waren.
19. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband allereerst op dat als er sprake is van een handelshoeveelheid aangetroffen (hard)drugs het op de weg van verzoeker ligt om dergelijke omstandigheden aan te voeren. De enkele stelling van verzoeker tijdens de zitting dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van verstrekken van drugs en dat hij de drugs ook zelf kan gebruiken, maar dat hij daarover niet wil praten, is onvoldoende om niet van handel uit te gaan.
20. Gelet op wat hiervoor is gezegd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester ervan mocht uitgaan dat op verzoekers perceel een handelshoeveelheid harddrugs is gevonden en dat die voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig was.
21. In het kader van de bevoegdheid heeft verzoeker tijdens de zitting gezegd dat zijn ex-schoonzoon sinds 1 april 2020 bij hem woont en dat de burgemeester hem ten onrechte niet heeft aangeschreven.
22. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet tot de conclusie kan leiden dat de burgemeester niet bevoegd is om verzoekers perceel te sluiten. De burgemeester heeft verzoeker aangeschreven omdat hij de rechthebbende op het gebruik van de woning is, het huurcontract alleen op naam van verzoeker staat en verzoeker de overtreder van artikel 13b van de Opiumwet is. Er bestaat voor de burgemeester geen verplichting om alle op een adres wonende personen persoonlijk aan te schrijven. Bovendien staat vast dat verzoekers ex-schoonzoon via verzoeker op de hoogte is geraakt van de voorgenomen sluiting van verzoekers woning. Desondanks heeft verzoekers ex-schoonzoon zich niet gemeld met bezwaren tegen de sluiting.
Tussenconclusie over de bevoegdheid (a-grond)
23. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang, in dit geval het sluiten van verzoekers woning, op te leggen. De voorzieningenrechter vindt ook dat de burgemeester het hele perceel heeft mogen sluiten, gelet op de hiervoor al vermelde samenhang.
De bevoegdheid van de burgemeester (b-grond)
24. Verzoeker heeft tijdens de zitting gezegd dat hij ook betwist dat de burgemeester bevoegd is om tot sluiting van verzoekers woning over te gaan op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. Echter, omdat artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting zelfstandig kan dragen, zal de voorzieningenrechter artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet niet verder bespreken. Dit kan namelijk niet meer tot een ander oordeel over de bevoegdheid leiden.
Gebruikmaken van de bevoegdheid
25. In het Handhavingsbeleid staat dat als in een woning en/of op het bijbehorend erf voor een eerste keer een handelsvoorraad harddrugs van meer dan 0,5 gram wordt gevonden, de burgemeester die woning voor vier maanden sluit. Ook staat daarin dat als in een woning en/of op het bijbehorend erf voor een tweede keer een handelsvoorraad harddrugs van meer dan 0,5 gram wordt gevonden, de burgemeester die woning voor zes maanden sluit.
26. Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester afwijken van het Handhavingsbeleid als handelen volgens dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. In het Handhavingsbeleid in paragraaf 5 is deze afwijkingsbevoegdheid ook vermeld. In die paragraaf is bepaald dat in beginsel overeenkomstig het beleid wordt besloten. Er kunnen zich echter feiten en omstandigheden voordoen die dermate ernstig zijn of verzachtend zijn dat van dit beleid afgeweken kan worden. Bij verzwarende omstandigheden kan bijvoorbeeld een stap in de sanctiestrategie worden overgeslagen of voor een langere periode worden gesloten.
27. Als relevante indicatoren voor het bepalen van de zwaarte van de sanctie worden in het Handhavingsbeleid onder andere vermeld:
 De vraag of sprake is van één of meer (vuur)wapens/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
 Het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen en rol spelen);
28. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat in dit geval ten aanzien van verzoeker sprake is van relevante indicatoren die verzwaring van de sluitingstermijn rechtvaardigen. Zo heeft de burgemeester gewezen op de aanwezigheid van een stroomstootwapen in de woning en de hoeveelheid antecedenten op het gebied van gewelds- en opiumdelicten.
29. Verzoeker vindt echter dat het Handhavingsbeleid niet eenduidig wordt geïnterpreteerd, omdat de burgemeester op grond van dezelfde feiten in het voornemen de woning nog wilde sluiten voor vier maanden en in het bestreden besluit ineens voor zes maanden.
30. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er echter geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de burgemeester een in een voornemen vermelde sluitingstermijn in het uiteindelijke besluit niet in overeenstemming met het Handhavingsbeleid mag brengen, ook niet als deze hoger is dan de eerdere sluitingstermijn.
31. Verzoeker vindt verder dat het Handhavingsbeleid niet consistent wordt toegepast omdat de burgemeester gelijke gevallen niet gelijk behandelt. Op dit punt is de voorzieningenrechter met de burgemeester van oordeel dat niet is gebleken dat de door verzoeker aangehaalde gevallen gelijk waren aan de zaak van verzoeker. Op het moment van de door verzoeker aangehaalde zaken gold nog een ander, minder streng Handhavingsbeleid. Bovendien waren ook de feiten en omstandigheden in die zaken anders.
De evenredigheid
32. Verzoeker vindt dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de burgemeester had moeten afwijken van het Handhavingsbeleid. Zo wijst hij erop dat de sluiting weliswaar tijdelijk is, maar dat verhuurders bij een sluiting van een woning op grond van de Opiumwet in 99,9% van de gevallen overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst. Dienaangaande heeft de burgemeester er volgens de voorzieningenrechter terecht op gewezen dat nog niet vaststaat dat ’Thuis de huurovereenkomst met verzoeker zal ontbinden en dat ’Thuis daarover zelf een beslissing kan nemen, onafhankelijk van de bestuursrechtelijke maatregel.
33. Ook heeft verzoeker gezegd dat hij geen alternatieve woonruimte kan vinden. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker weliswaar met stukken heeft onderbouwd dat hij heeft gezocht naar alternatieve woonruimte, maar dat de gestelde zoekvraag te beperkt was om daaraan de waarde te hechten die verzoeker daaraan gehecht wil zien. Verzoeker heeft namelijk alleen geïnformeerd naar subsidiabele huurwoningen. Overigens is ook gebleken dat verzoeker een caravan heeft waar hij kan verblijven. Verzoeker heeft wel gesteld dat hij daar in de winter twee maanden niet mag verblijven. Dit heeft hij echter niet onderbouwd, hij wist zelfs niet welke twee maanden hij niet in zijn caravan zou mogen blijven. Mocht verzoeker al twee maanden niet in zijn caravan terecht kunnen, dan heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij die twee maanden nergens anders – op een camping, in een vakantiehuisje of bij familie of vrienden – onderdak kan vinden. Dat verzoeker geen ander onderkomen kan betalen, zoals hij stelt, is op geen enkele wijze onderbouwd. Tot slot is van belang dat de burgemeester heeft gezegd dat als verzoeker echt nergens terecht kan, hij zich voor hulp kan wenden tot Best Wijzer of Veilig Thuis.
34. Verzoeker heeft ook nog aangevoerd dat zijn ex-schoonzoon bij hem woont en dat het voor hem moeilijk is om te verhuizen. Hij is geopereerd aan een schotwond in zijn arm en zal binnenkort een robotarm krijgen. Hierin heeft de burgemeester ook geen bijzondere omstandigheid hoeven zien omdat verzoekers ex-schoonzoon hiervoor niet afhankelijk is van verzoekers woning. Eventuele revalidatie kan ook ergens anders plaatsvinden.
35. Tot slot heeft verzoeker er nog op gewezen dat hij onder andere astma en copd heeft. Ten eerste stelt de voorzieningenrechter vast dat deze gestelde medische problemen niet zijn onderbouwd met stukken. Bovendien heeft verzoeker tijdens de zitting gezegd dat deze medische problemen niet maken dat hij aan zijn woning is gebonden.
36. Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het redelijk is dat de burgemeester vindt dat sprake is van een ernstig geval en geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De burgemeester heeft daarom niet op grond van artikel 4:84 van de Awb hoeven af te wijken van het Handhavingsbeleid. De belangenafweging heeft de burgemeester in redelijkheid in het nadeel van verzoeker mogen laten uitvallen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Eindconclusie en proceskosten
37. De voorzieningenrechter zal de bij uitspraak van 4 september 2020 getroffen voorziening, voor zover het bestreden besluit daarbij is geschorst, opheffen. Dat betekent dat het bestreden besluit weer gaat gelden en dat de burgemeester verzoekers woning mag sluiten.
38. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van 4 september 2020 getroffen voorziening op, voor zover het bestreden besluit daarbij is geschorst.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 12 november 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid voorzieningenrechter
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.