ECLI:NL:RBOBR:2020:5565

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
01.031151.20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging in vereniging, medeplegen van vrijheidsberoving en afpersing

Op 12 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld, bedreiging, vrijheidsberoving en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 november 2019 in Nuenen en Helmond, samen met anderen, een geldbedrag en autosleutels van een slachtoffer heeft weggenomen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte heeft ook iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd en heeft geprobeerd om een ander te dwingen tot afgifte van geld door middel van geweld. Daarnaast zijn er meerdere diefstallen gepleegd in vereniging met anderen, waarbij slachtoffers onder druk zijn gezet om hun eigendommen af te geven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een forensisch psychiatrische kliniek en een verbod op het gebruik van harddrugs en alcohol. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de feiten schade heeft geleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.031151.20
Parketnummer vordering: 01.865038.16 Datum uitspraak: 12 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

[1991] ,
thans gedetineerd in de P.I. Sittard, Op de Geer 1 in Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 maart 2020, 11 juni 2020, 3 september 2020 en 29 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 februari 2020. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 3 september 2020 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 14 november 2019 te Nuenen en/of te Brandevoort en/of te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 50 euro en/of autosleutels en/of een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door die [slachtoffer 1] te benaderen op een parkeerplaats aan de A270 en/of tegen die [slachtoffer 1] aan te duwen en/of die [slachtoffer 1] achteruit te duwen en/of in te dringen op die [slachtoffer 1] en/of aan de zakken van die [slachtoffer 1] te voelen en/of autosleutels van die [slachtoffer 1] uit diens broekzak te pakken en/of die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze geld wilden hebben en/of die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij op de bijrijdersplaats van zijn auto moest gaan zitten en/of met die [slachtoffer 1] naar een of meer pinautomaten te rijden en/of met die [slachtoffer 1] 50 euro te gaan pinnen en/of die 50 euro uit de hand van die [slachtoffer 1] te pakken;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, en/of te Brandevoort en/of te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] de sleutels van zijn auto af te pakken en/of tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij op de bijrijdersplaats van zijn auto moest gaan zitten en/of met die [slachtoffer 1] in die auto te gaan rijden en/of die [slachtoffer 1] in die auto mee te nemen naar een of meer pinautomaten;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, die [slachtoffer 1] mee te nemen naar een pinautomaat en/of die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij 100 euro moest pinnen voor hen en/of - nadat die [slachtoffer 1] was weggerend - die [slachtoffer 1] achterna te rennen en/of die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of met een fles op zijn hoofd te slaan en/of - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag - die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd te trappen en/of te zeggen "ik maak je kop kapot", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 16 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, autosleutels en/of huissleutels en/of een telefoon en/of een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
T.a.v. feit 5:
hij op of omstreeks 16 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de autosleutels en/of huissleutels en/of telefoon van die [slachtoffer 2] te pakken en/of die [slachtoffer 2] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij moest betalen en/of dat hij zijn spullen zou terug krijgen als hij zou betalen en/of dat hij mee moest om te gaan pinnen en/of (vervolgens) met die [slachtoffer 2] naar diens auto te lopen en/of die [slachtoffer 2] mee te nemen op de achterbank van die (driedeurs)auto en/of met die [slachtoffer 2] op de achterbank te gaan rijden en/of dreigend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij blij mocht zijn dat hij niet kapot werd gestoken en/of geschoten;
T.a.v. feit 6:
hij op of omstreeks 3 november 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 70 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] toebehoorde, door die [slachtoffer 3] onder valse voorwendselen naar een woning te laten komen en/of in die woning binnen te laten en/of de deur dicht te doen en/of tussen die [slachtoffer 3] en de deur in te gaan staan en/of de arm van die [slachtoffer 3] stevig vast te pakken en/of met zijn mededader(s) om die [slachtoffer 3] heen en/of dichtbij die [slachtoffer 3] te gaan staan en/of tegen die [slachtoffer 3] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij moest betalen en/of dat het wel eens onaangenaam zou kunnen worden als hij niet zou betalen;
T.a.v. feit 7:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee met inhoud en/of autosleutels en/of een bedrijfsbus, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
T.a.v. feit 8:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door de portemonnee en/of autosleutels van die [slachtoffer 4] weg te nemen en/of tegen die [slachtoffer 4] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij mee moest werken als hij zijn portemonnee terug wilde en/of dat hij mee moest en/of dat hij niet moest proberen om er tussenuit te glippen, want dan zouden ze hem pakken en zou hij niet ver komen en/of die [slachtoffer 4] mee te nemen in diens auto en/of urenlang met die [slachtoffer 4] rond te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.865038.16 is aangebracht bij vordering van 12 februari 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Oost-Brabant van 23 december 2016. Een kopie van de vordering is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan. Deze is bijgevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten integraal bekend. De raadsman heeft zich daarom voor wat betreft de bewezenverklaring van die feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten 4, 5, 6, 7 en 8 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De rechtbank zal de verweren van de raadsman bespreken bij de betreffende feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.

Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal met geweld (feit 1), de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2) en de poging tot afpersing met geweld (feit 3) heeft medegepleegd.

Ten aanzien van de feiten 4 en 5.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] . De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij deze feiten ontkend. Op grond van de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat verdachte samen met anderen bij deze feiten betrokken is geweest. In het bijzonder overweegt de rechtbank nog het volgende ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte] .
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte] niet betrouwbaar zijn, omdat zij er belang bij hebben om belastend over verdachte te verklaren en hun eigen rol daarmee te bagatelliseren.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. [medeverdachte] heeft meerdere keren tegenover de politie, en ook ter terechtzitting, verklaard schoon schip te willen maken. Bij verschillende feiten heeft hij daarmee niet alleen verdachte, maar ook zichzelf belast. Daarnaast heeft hij ten aanzien van de feiten waarbij hij wel een rol speelde, deze rol niet gebagatelliseerd (zo geeft hij bij feit 3 toe de geweldshandeling te hebben gepleegd). Het gegeven dat hij zichzelf niet spaart, maar juist belast, vormt een belangrijke basis voor de (intrinsieke) betrouwbaarheid. Datzelfde geldt ook voor de verklaring van [medeverdachte] , die hiermee ook zichzelf belast, en zijn rol evenmin bagatelliseert. Daarnaast komen hun verklaringen op essentiële punten overeen met de verklaring van aangever [slachtoffer 2] , bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal personen dat aanwezig was in de woning en het feit dat verdachte en [medeverdachte] met aangever in de auto meegingen.
De rechtbank ziet daarom geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen, en gebruikt de voornoemde verklaringen voor het bewijs.
Diefstal.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal (feit 4) wegens het ontbreken van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat het wegnemen van autosleutels, een auto, huissleutels en een telefoon slechts als middel werd gebruikt om de uiteindelijke buit (het geld) van aangever [slachtoffer 2] af te nemen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte (samen met [medeverdachte] ) voornoemde goederen (tijdelijk) aan de feitelijke heerschappij van aangever [slachtoffer 2] heeft onttrokken. Door als heer en meester (tijdelijk) te beschikken over voornoemde goederen heeft verdachte reeds gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daaraan doet niet af dat verdachte heeft gehandeld met de bedoeling om deze goederen terug te geven op het moment dat aangever het geld zou hebben afgegeven. Het achterliggende motief is immers niet relevant voor de vaststelling dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, zoals ook blijkt uit vaste jurisprudentie.
De rechtbank volgt de raadsman derhalve niet in zijn betoog. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van diefstal van voornoemde goederen.
Vrijheidsberoving.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde vrijheidsberoving (feit 5) wegens het ontbreken van wederrechtelijkheid, nu aangever voldoende mogelijkheden zou hebben gehad om te vluchten, maar dit niet heeft gedaan om zijn eigendommen te beschermen.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die avond, in onderling verband en samenhang bezien, met zich brengen dat sprake is van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank overweegt dat verdachte de uitgang van de woning heeft geblokkeerd en diverse goederen van het slachtoffer heeft afgenomen, teneinde geldelijke betaling af te dwingen. Op dat moment waren er nog drie andere mannen in de woning. Toen aangever eenmaal een geldbedrag via internetbankieren had overgemaakt, werd hij door verdachte en [medeverdachte] verplicht om in zijn eigen auto op de achterbank plaats te nemen om samen te gaan pinnen.
Allereerst werd in de woning een situatie gecreëerd die naar het oordeel van de rechtbank zodanig intimiderend en dreigend was dat aangever [slachtoffer 2] redelijkerwijs geen andere mogelijkheid had dan om met verdachte en [medeverdachte] mee te lopen naar de auto en in de auto plaats te nemen. Aangever [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat hij op dat moment erg bang was dat de mannen hem iets zouden aandoen, ook omdat [medeverdachte] erg agressief overkwam. Aangever [slachtoffer 2] is vervolgens in zijn eigen auto meegenomen om te gaan pinnen. Op dat moment was aangever evenmin bij machte om op eigen initiatief de auto te verlaten. Het betrof immers een driedeurs auto en aangever zat achterin. Bovendien werd aangever in de auto met dreigende taal toegesproken door [medeverdachte] , die zei dat hij blij moest zijn dat hij niet kapot werd gestoken of geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel van daadwerkelijke opsluiting of fysieke vrijheidsbeneming van aangever geen sprake was, hij door de besloten setting, de hoeveelheid aanwezige personen en de dreiging van geweld, in een situatie werd gebracht waaraan hij zich niet kon onttrekken. De rechtbank volgt de raadsman derhalve niet in zijn betoog.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd.

Ten aanzien van feit 6.

Aangever [slachtoffer 3] is op 3 november 2019 aan de [adres] in Helmond gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 70 euro. Volgens de aangever zou hem door een persoon de uitgang van de woning zijn geblokkeerd en hem daarbij de woorden zijn toegevoegd: “Het kan nog wel eens onaangenaam worden als je niet betaalt”. Daarbij waren nog twee andere personen aanwezig die hem insloten. Verdachte heeft ontkend dat hij deze persoon is geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is nu de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar is. Daarnaast blijkt nergens anders uit dat verdachte die dag de telefoon van [medeverdachte] zou hebben gebruikt.
Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte] . Deze is voldoende specifiek en geloofwaardig en wordt op onderdelen bevestigd door de mastgegevens van de telefoon van [medeverdachte] en de taximelding, zoals hieronder nader toegelicht. Daarnaast verwijst de rechtbank naar haar overwegingen over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] hiervoor.
[medeverdachte] heeft verklaard hij een aantal keer op de [adres] is geweest samen met verdachte. Hij verklaart over het signalement dat aangever opgeeft van de man die hem heeft afgeperst dat dit verdachte moet zijn geweest. Hij verklaart over die betreffende dag dat hij zich kan herinneren dat verdachte de deur openmaakte, dat hij een discussie hoorde met een man en dat er ook nog een ander persoon bij was. Verdachte gebruikte die dag zijn telefoon, aldus [medeverdachte] , zoals hij vaker deed.
Uit historische gegevens blijkt dat het telefoonnummer van [medeverdachte] , [telefoonnummer] , op 3 november 2019 zowel voor als kort na de afpersing van [slachtoffer 3] een telefoonmast heeft aangestraald in het gebied waar de [adres] onder valt. Daarnaast blijkt uit de melding van een taxichauffeur dat hij de nacht voor de afpersing een lange Nederlandse man met lang blond haar en een kleine Marokkaanse jongen had afgezet op de Mierloseweg ter hoogte van de [adres] . Hij had met hen contact gehad via het telefoonnummer van [medeverdachte] . De rechtbank gaat ervan uit dat de lange blonde man verdachte moet zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen genoegzaam dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de afpersing van aangever [slachtoffer 3] .
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank daarom van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft medegepleegd.

Ten aanzien van de feiten 7 en 8.

Aangever [slachtoffer 4] is op 1 september 2019 – kort gezegd – beroofd van zijn portemonnee met inhoud, autosleutels en bedrijfsbus. Vervolgens is hij door twee mannen onder dreiging van zijn vrijheid beroofd en urenlang beroofd gehouden. Aangever heeft verklaard dat een van deze mannen zichzelf ‘ [verdachte 2] ’ noemde. Voorts hebben [medeverdachte] verklaard dat verdachte een van die twee mannen was.
Verdachte heeft ten aanzien van de feiten 7 en 8 zijn betrokkenheid ontkend. De verdediging heeft naast een tweetal juridische verweren, het verweer gevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] niet betrouwbaar zijn. De rechtbank ziet echter geen redenen om te twijfelen aan hun verklaringen, gelet op het feit dat zij beiden ook belastend over zichzelf verklaren, zoals hierboven uiteengezet, en het feit dat hun verklaringen op belangrijke punten overeenkomen met die van aangever [slachtoffer 4] .
Voor de bespreking van de door de verdediging gevoerde verweren omtrent het ontbreken van de bestanddelen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening met betrekking tot feit 7 en de wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving met betrekking tot feit 8 verwijst de rechtbank in algemene zin naar hetgeen zij reeds hiervoor in dat kader heeft overwogen ten aanzien van de feiten 4 en 5. Ook ten aanzien van feit 7 geldt dat doordat verdachte als heer en meester heeft beschikt over voornoemde goederen hij reeds gehandeld heeft met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Daarbij is de bedoeling van verdachte, dat hij deze goederen zou teruggeven als aangever het geld zou hebben gepind/afgegeven, niet relevant. Ten aanzien van de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van feit 8 geldt eveneens dat, hoewel van daadwerkelijke opsluiting van aangever geen sprake was, hij door de continue aanwezigheid van twee personen en de dreiging van geweld in een situatie is gebracht waaraan hij zich niet kon onttrekken. Aangever [slachtoffer 4] heeft immers verklaard dat hij zich bedreigd voelde en bang was, omdat ze hadden gezegd dat ze hem zouden pakken als hij er tussenuit zou glippen.
Gelet op bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de onder 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte dan wel opgesomde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 14 november 2019 te Nuenen en Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 50 euro en autosleutels en een auto, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 1] te benaderen op een parkeerplaats aan de A270 en tegen die [slachtoffer 1] aan te duwen en die [slachtoffer 1] achteruit te duwen en in te dringen op die [slachtoffer 1] en aan de zakken van die [slachtoffer 1] te voelen en autosleutels van die [slachtoffer 1] uit diens broekzak te pakken en die [slachtoffer 1] te zeggen dat ze geld wilden hebben en die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij op de bijrijdersplaats van zijn auto moest gaan zitten en met die [slachtoffer 1] naar een pinautomaat te rijden en met die [slachtoffer 1] 50 euro te gaan pinnen en die 50 euro uit de hand van die [slachtoffer 1] te pakken;
2.
op 14 november 2019 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, en te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] de sleutels van zijn auto af te pakken en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij op de bijrijdersplaats van zijn auto moest gaan zitten en met die [slachtoffer 1] in die auto te gaan rijden en die [slachtoffer 1] in die auto mee te nemen naar pinautomaten;
3.
op 14 november 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, die [slachtoffer 1] mee te nemen naar een pinautomaat en die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij moest pinnen voor hen en - nadat die [slachtoffer 1] was weggerend - die [slachtoffer 1] achterna te rennen en die [slachtoffer 1] vast te pakken en met een fles op zijn hoofd te slaan en - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag - op het hoofd van die [slachtoffer 1] te staan en te zeggen: "Ik maak je kop kapot", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 16 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, autosleutels en huissleutels en een telefoon en een auto, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
op 16 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
[slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door de autosleutels en huissleutels en telefoon van die [slachtoffer 2] te pakken en die [slachtoffer 2] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij moest betalen en dat hij zijn spullen zou terug krijgen als hij zou betalen en dat hij mee moest om te gaan pinnen en (vervolgens) met die [slachtoffer 2] naar diens auto te lopen en die [slachtoffer 2] mee te nemen op de achterbank van die driedeursauto en met die [slachtoffer 2] op de achterbank te gaan rijden en dreigend tegen die [slachtoffer 2] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij blij mocht zijn dat hij niet kapot werd gestoken of geschoten;
6.
op 3 november 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 70 euro dat aan die [slachtoffer 3] toebehoorde, door die [slachtoffer 3] onder valse voorwendselen naar een woning te laten komen en in die woning binnen te laten en tussen die [slachtoffer 3] en de deur in te gaan staan en de arm van die [slachtoffer 3] stevig vast te pakken en met zijn mededaders om die [slachtoffer 3] heen en dichtbij die [slachtoffer 3] te gaan staan en tegen die [slachtoffer 3] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij moest betalen en dat het wel eens onaangenaam zou kunnen worden als hij niet zou betalen;
7.
op 1 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met anderen, een portemonnee met inhoud en autosleutels en een bedrijfsbus, die aan [slachtoffer 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
op 1 september 2019 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
door de portemonnee en autosleutels van die [slachtoffer 4] weg te nemen en tegen die [slachtoffer 4] te zeggen - zakelijk weergegeven - dat hij mee moest werken als hij zijn portemonnee terug wilde en dat hij mee moest en dat hij niet moest proberen om er tussenuit te glippen, want dan zouden ze hem pakken en zou hij niet ver komen en die [slachtoffer 4] mee te nemen in diens auto en urenlang met die [slachtoffer 4] rond te rijden.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in haar adviesrapport van 22 oktober 2010 zijn geadviseerd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman voor wat betreft de straftoemeting zich op het standpunt gesteld dat volstaan dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, althans voor de duur van ten hoogste 12 maanden. Dit zou volgens de raadsman voldoende recht doen aan de strafdoelen vergelding en generale preventie. Voorts heeft de raadsman in overweging gegeven om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat de verdachte (langdurig) wordt opgenomen in een kliniek om te werken aan zijn verslavingsproblematiek.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder diefstallen (al dan niet met geweld en bedreiging met geweld), afpersingen en wederrechtelijke vrijheidsberovingen. Alle feiten heeft hij in vereniging met een ander of anderen gepleegd. Ten aanzien van één feit is het bij een strafbare poging gebleven. Deze feiten rechtvaardigen op zichzelf een gevangenisstraf van langere duur. Delicten als de onderhavige veroorzaken veel maatschappelijke onrust en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verdachte heeft in ieder geval één van zijn slachtoffers, zijnde een bezoeker van een homo-ontmoetingsplaats, doelbewust uitgekozen. Hij dacht dat mannen die een homo-ontmoetingsplaats bezoeken uit angst voor ontdekking geen aangifte zouden doen. Het baart de rechtbank grote zorgen dat de verdachte dermate doelbewust heeft gehandeld. Het voorgaande toont aan dat hij berekenend te werk is gegaan en ook dat hij geen respect heeft voor het lichaam en eigendommen van derden. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte een sturende rol vervulde bij het medeplegen van de feiten. Dit alles rekent de rechtbank hem dan ook zwaar aan.
Bovendien ontkent verdachte het merendeel van de bewezenverklaarde feiten en verklaart hij aantoonbaar leugenachtig. Daarmee neemt hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen ten aanzien van die feiten, hetgeen de rechtbank verdachte eveneens kwalijk neemt.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld tot een forse taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft voorts de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van deze eerdere veroordeling. Tevens houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte bij het plegen van de feiten een sturende rol had.
Over verdachte is door GZ-psycholoog [deskundige] op 24 april 2020 een psychologisch rapport opgemaakt. Uit dit rapport volgt onder meer dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken, aan ADHD, aan een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en aan matig ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en cannabis. Deze problemen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten. De conclusie van de rapporteur is dat verdachte bij het plannen en de uitvoering van de feiten niet gehinderd werd door een adequaat functionerend geweten. Ten tijde van het plegen van de feiten heeft verdachte impulsief en ondoordacht gehandeld. Zijn stoornissen, met uitzondering van de ADHD, hebben hem belemmerd in het maken van andere keuzes. Vanwege deze problematiek wordt geadviseerd om verdachte ten aanzien van de feiten te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. Dit advies wordt door de rechtbank overgenomen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het adviesrapport van de reclassering van
22 oktober 2020. Uit dit rapport volgt dat verdachte sinds jeugdige leeftijd kampt met verslavingsproblematiek. Ten tijde van de feiten basede hij dagelijks cocaïne, gebruikte hij heroïne en dronk hij alcohol. Sedert jonge leeftijd is er sprake van gewelddadig en antisociaal gedrag. Verdachte groeide op met huiselijk geweld. Gebruik van middelen lijkt de pro-criminele houding en gedrag van verdachte te triggeren. Zijn afhankelijkheid van middelen overschaduwt zijn hele leven. Verdachte pleegt voornamelijk vermogens- en geweldsdelicten om in zijn gebruik te voorzien. Hij heeft problemen op alle leefgebieden; hij beschikt al enkele jaren niet over huisvesting en verblijft met periodes bij maatschappelijke opvangvoorzieningen, heeft geen werk, geen inkomen en geen sociaal netwerk. Het feit dat verdachte geen enkel leefgebied op orde heeft, bezorgt hem stress, wat ervoor zorgt dat hij gaat gebruiken om zijn emoties te verdringen. Verdachte zit in een vicieuze cirkel.
Uit genoemde rapporten volgt dat de combinatie van de persoonlijkheidsstoornis en de stoornissen in het gebruik van middelen, eerder heeft geleid tot vermogens- en geweldsdelicten, en een hoog risico op recidive geeft indien deze stoornissen onbehandeld blijven.
Verder volgt uit de rapporten het advies om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een intensieve, langdurige klinische behandeling in een instelling met expertise op het gebied van stoornissen in middelengebruik, persoonlijkheidsstoornissen, ADHD en forensische problematiek, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, alsmede een alcohol- en drugsverbod en het meewerken aan controles daarop.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij positief tegenover een behandeling van zijn stoornissen staat. Daarnaast lijkt verdachte gemotiveerd om te stoppen met het gebruiken van harddrugs.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank – conform het advies van de reclassering – aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering in haar adviesrapport van 22 oktober 2020 zijn geadviseerd. Met het opleggen van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds gepoogd verdachte af te houden van dit handelen in de toekomst, zodat de strafoplegging dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de hierna in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld: opname in een kliniek, aansluitend op de klinische opname begeleid wonen, abstinentie van drugs en alcohol en meewerken aan controles daarop.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] (ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3).
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van
€ 3.241,72, bestaande uit € 91,72 voor materiële schade en € 3.150,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht tot matiging van de vordering tot een bedrag van € 1.000,-. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het vermeende psychische leed niet voldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding van de benadeelde partij toewijzen, nu deze vordering niet is betwist en de vordering haar niet ongegrond of onredelijk voorkomt.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten nadeel van niet-vermogensrechtelijke aard heeft ondervonden. Het nadeel van de benadeelde partij bestond uit lichamelijk en geestelijk letsel. Uit de onderbouwing van de schadevordering blijkt dat de angst en schrik van het moment, de kwetsbare positie waarin de benadeelde partij zich bevond en de dreiging die van de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte uitging nadelige en belastende effecten hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijkse leven en functioneren van de benadeelde partij.
Weliswaar is in de onderhavige zaak namens de benadeelde partij geen objectief vastgesteld psychisch letsel aangetoond, maar gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij zo voor de hand dat sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt deze schade naar billijkheid vast op € 2.000,-.
Ten aanzien van het meer gevorderde is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Immers kan vanwege het ontbreken van een verklaring van een hulpverlener niet worden vastgesteld of behandeling noodzakelijk is, hoe lang die behandeling zal duren en wat daarvan de te verwachten uitkomst zal zijn. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De toegewezen schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten waarop bovenstaande civiele vordering betrekking heeft samen met een ander heeft gepleegd. Omdat verdachte en zijn mededader samen deze onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij ingevolge artikel 6:102, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

De motivering met betrekking tot het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog beslag rust op een mobiele telefoon, merk Huawei.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd te verklaren, nu er strafbare feiten zijn gepleegd met de telefoon. Op de telefoon staan vergelijkbare berichten die lijken op de eerder gemaakte seksafspraken met mannen.
De verdediging heeft teruggave van de telefoon aan verdachte bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen nieuwe strafbare feiten uit de telefoon naar voren zijn gekomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de in beslag genomen mobiele telefoon vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat uit onderzoek gebleken is dat op deze telefoon chatgesprekken zijn aangetroffen van verdachte met andere personen op grond waarvan een voornemen van verdachte kan worden afgeleid tot het plegen van soortgelijke delicten als die welke in de onderhavige zaak zijn bewezen verklaard. De rechtbank acht het daarom niet wenselijk dat de mobiele telefoon aan verdachte wordt teruggegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het ongecontroleerde bezit van de mobiele telefoon in deze omstandigheden in strijd met het algemeen belang. De rechtbank zal daarom bepalen dat de in beslag genomen mobiele telefoon wordt onttrokken aan het verkeer.
De motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01.865038.16.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 23 december 2016 is veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 124 dagen.
De officier van justitie heeft zijn vordering ter terechtzitting van 29 oktober 2020 gewijzigd, in die zin dat thans afwijzing van de vordering is gevorderd.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt het volgende.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De rechtbank kan bij gebrek aan voldoende stukken daaromtrent de einddatum van de proeftijd niet met voldoende zekerheid vaststellen. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling heeft schuldig gemaakt aan de onder parketnummer 01.031151.20 bewezen verklaarde strafbare feiten. De rechtbank zal daarom, in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie, de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 63, 282, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak.

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2, feit 5 en feit 8, telkens:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
Ten aanzien van feit 3:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 4 en feit 7, telkens
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 6:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek de Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er plaats is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aaneensluitend op de opname van verdachte. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd,
geeft aan de reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
legt op de volgende
maatregelen:
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen goed, te weten een mobiele telefoon, merk Huawei;
maatregel van schadevergoeding van € 2.091,72, te vervangen door 30 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.091,72 , bestaande uit € 91,72 voor materiële schade en
€ 2.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 30 dagen.
bepaalt dat de toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat verdachte niet gehouden is tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.091,72, bestaande uit € 91,72 voor materiële schade en € 2.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
beslissing na
voorwaardelijke veroordeling:
wijst af de vordering met parketnummer 01.865038.16 van de officier van justitie d.d.
12 februari 2020.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. T. Kraniotis en mr. A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. T.F.M. Eijkhout, griffier,
en is uitgesproken op 12 november 2020.
Bijlage A – de bewijsmiddelen.
(...)