ECLI:NL:RBOBR:2020:544

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/01/354736 / FA RK 20-180
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) om een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf van een cliënt, geboren op een onbekende datum en woonachtig op een onbekend adres. Het verzoek was gebaseerd op de Wet zorg en dwang (Wzd), specifiek artikel 24 en de daaropvolgende artikelen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde dag gehouden, waarbij de cliënt, haar echtgenoot, twee zonen en een casemanager aanwezig waren.

De rechtbank heeft de medische verklaring van de specialist ouderengeneeskunde beoordeeld, waarin werd gesteld dat er geen sprake was van ernstig nadeel voor de cliënt. De specialist gaf aan dat de zorg die de echtgenoot verleende voldoende was en dat er geen gevaarlijke situaties of dreiging van suïcide waren. De rechtbank concludeerde dat niet voldaan werd aan de wettelijke criteria voor onvrijwillige zorg, zoals vastgelegd in de Wzd. De rechtbank heeft het verzoek van het CIZ afgewezen, omdat er geen ernstig nadeel kon worden vastgesteld.

De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter mr. J. Iding, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. De zaak benadrukt het belang van de criteria voor onvrijwillige zorg en de rol van medische verklaringen in dergelijke procedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/354736 / FA RK 20-180
Uitspraak : 30 januari 2020
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan [adres] en daar verblijvende,
hierna te noemen: de cliënt,
advocaat: mr. A.A.W.A. Vissers.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift van 21 januari 2020, ingekomen ter griffie op 21 januari 2020, heeft het CIZ verzocht om een rechterlijke machtiging tot onvrijwillige opname en verblijf.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 22 lid 11 Wzd d.d. [datum] ;
  • de medische verklaring als bedoeld in artikel 26 lid 5 onder d Wzd d.d. [datum] ;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wzd;
  • een afschrift van het indicatiebesluit van [datum] , dat op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ is vastgesteld;
  • een afschrift van het ‘Besluit tot opname en verblijf’ d.d. [datum] ;
  • de medische gegevens die bij de Wlz-aanvraag zijn meegestuurd.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020 aan het [adres] in [woonplaats] .
1.3
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- de cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
- de echtgenoot en twee zonen van de cliënt;
- mevrouw [naam] , casemanager dementie.

2.Beoordeling

De Wzd bepaalt dat onvrijwillige zorg alleen als uiterste middel overwogen kan worden indien het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel (artikel 1 lid 2 Wzd). Onder ernstig nadeel wordt verstaan het bestaan van of aanzienlijk risico op gevaar voor de cliënt zelf of voor (een) ander(en), alsmede ook dreigend materieel nadeel.
Uit de bij het verzoek gevoegde medische verklaring van specialist ouderengeneeskunde [naam] d.d. [datum] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet wordt voldaan aan de criteria voor onvrijwillige zorg en volgt evenmin dat opname en verblijf noodzakelijk zijn.
De onafhankelijk arts beantwoordt de vraag waaruit het (risico op) ernstig nadeel bestaat als volgt:
“Vanuit haar dementering is mevrouw verbale agressief en wijst zij van zorg of ondersteuning af, mevrouw heeft weinig initiatief. Er zijn geen gevaarlijke situatie, geen dreigen met suïcide, wel lichamelijke verwaarlozing maar deze is niet levensbedreigend. Mevrouw heeft een bazig karakter en de echtgenoot is volgend. Hij zou steeds meer moeten sturen wat hem belast maar nu nog niet te zwaar belast. De heer zegt bij herhaling dat hij het nog wel aankan.”
Op [datum] heeft de medisch adviseur van het CIZ telefonisch contact opgenomen met deze arts:
“De specialist ouderengeneeskunde geeft aan dat er nu geen sprake lijkt van gevaar/ernstig nadeel voor cliënte. De zorg die haar echtgenoot levert, lijkt voldoende.”
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de echtgenoot desgevraagd aangegeven dat hij in staat is om zijn echtgenote voldoende te helpen. De raadsvrouwe heeft afwijzing van de vordering bepleit nu uit de medische verklaring en de latere toelichting daarop geen ernstig nadeel kan worden vastgesteld.
Op basis van de bevindingen van de specialist ouderengeneeskunde die volgen uit de medische verklaring en het daaropvolgende telefoongesprek met de medisch adviseur van het CIZ, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van ernstig nadeel. Nu niet wordt voldaan aan deze wettelijke eis zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van het CIZ om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Iding, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 30 januari 2020.
Conc: IJ(O
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.