Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven in een bodemzaak betreffende de wijziging van een zorgmachtiging. De officier van justitie had op 29 oktober 2020 een verzoek ingediend om de zorgmachtiging, die op 30 september 2020 was afgegeven, te wijzigen. Dit verzoek was noodzakelijk vanwege een dreigende noodsituatie, zoals bedoeld in artikel 8:11 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, die verblijft in een GGz-instelling, vertoonde agressief gedrag en was niet in staat om deel te nemen aan een open kamerprogramma. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 2 november 2020 gehouden, waarbij de zorgverantwoordelijke en de advocaat van de betrokkene aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgverantwoordelijke verzocht om insluiting van de betrokkene, met als doel de veiligheid van zowel de betrokkene als het personeel te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke verplichte zorg van insluiting noodzakelijk was en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De rechtbank heeft de zorgmachtiging gewijzigd, zodat de insluiting kan worden voortgezet voor een periode van maximaal een maand, tot en met 30 maart 2021. Het verzoek om beperkingen in de vrijheid van de betrokkene werd afgewezen, omdat dit niet in het verzoekschrift van de officier van justitie was opgenomen.
De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde wijziging van de zorgmachtiging voldeed aan de criteria van de Wvggz en dat de insluiting noodzakelijk was om de veiligheid te waarborgen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.