In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige, die onder toezicht staat, heeft verzocht om zijn zorgregeling te wijzigen zodat hij in plaats van om de week bij zijn moeder, één weekend in de veertien dagen bij haar kan verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] samen het gezag over hem uitoefenen en dat er al een ondertoezichtstelling is sinds 26 juli 2018. De rechtbank heeft op 21 december 2018 bepaald dat [minderjarige] om de week bij zijn ouders verblijft.
Tijdens de zitting heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over zijn verzoek en de situatie tussen zijn ouders. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij het moeilijk vindt om tussen zijn ouders in te zitten en dat hij meer aandacht van zijn moeder zou willen. De rechter heeft ook gesproken met de ouders, de gezinsvoogd en iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechter heeft geconcludeerd dat er momenteel onvoldoende basis is om een beslissing te nemen over de wijziging van de zorgregeling. De ouders moeten eerst meer hulp krijgen om beter met elkaar te kunnen communiceren en de zorg voor [minderjarige] te verbeteren.
De rechtbank heeft daarom de beslissing op het verzoek van [minderjarige] pro forma aangehouden tot uiterlijk 15 april 2021. De Stichting Jeugdbescherming Brabant is gevraagd om een schriftelijk verslag te sturen over de voortgang van de hulpverlening en de resultaten daarvan. De rechter wil over zes maanden opnieuw kijken naar de situatie en bepalen of er een nieuwe zitting nodig is of dat er zonder nieuwe zitting op het verzoek van [minderjarige] kan worden beslist. Deze beschikking is gegeven door mr. M. Lammers, rechter en kinderrechter, en is in het openbaar uitgesproken.