ECLI:NL:RBOBR:2020:5311

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
01/879540-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met mes in Eindhoven met ernstige gevolgen voor nabestaanden

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 18 september 2018 in Eindhoven het slachtoffer met een mes meermalen in de borstholte heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade, waardoor de verdachte is vrijgesproken van moord en is veroordeeld voor doodslag. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 jaar opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en de verdachte is verplicht om schadevergoeding te betalen aan de ouders van het slachtoffer in verband met de shockschade die zij hebben geleden door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte in totaal meer dan € 26.000,-- aan schadevergoeding moet betalen aan de nabestaanden. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces, waarin de rechtbank de bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879540-19
Datum uitspraak: 02 november 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
wonende te [adres 1] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: P.I. Vught, PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 14 augustus 2019, 6 november 2019, 3 februari 2020, 20 april 2020, 3 juli 2020, 28 september 2020 en 19 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juli 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Eindhoven [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de borstholte, althans het (boven)lichaam te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2018 te Eindhoven [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de borstholte, althans het (boven)lichaam te
steken.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] op 18 september 2018 opzettelijk meerdere keren in het lichaam, waaronder de borstholte, heeft gestoken waardoor [slachtoffer] is overleden.
Het benodigde bewijs voor voorbedachte rade ontbreekt, mede omdat niets bekend is geworden over de redenen van dit handelen door verdachte. Daarom vordert de officier van justitie om verdachte van de primair tenlastegelegde moord vrij te spreken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Op basis van de camerabeelden kan niet met zekerheid gezegd worden dat de dader uit de woning aan de [adres 4] te Eindhoven kwam. Ook kan niet worden vastgesteld dat de man op de beelden verdachte was. Op basis van de tapgesprekken, de OVC’s en de getuigenverklaringen kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte op 18/19 september 2018 bebloed is thuisgekomen met een bebloed mes. Dat er DNA van verdachte is aangetroffen op het shirt van het slachtoffer betekent nog niet dat het verdachte moet zijn geweest die het feit heeft gepleegd. Daarvoor is mede bepalend wat de aard van het spoor is, op welke specifieke plaats het spoor is aangetroffen en of aangenomen moet worden dat het spoor daar door de dader is achtergelaten. Gelet op de jurisprudentie kan immers het enkel aantreffen van DNA-materiaal op een verplaatsbaar object, of verplaatsbaar DNA-materiaal, niet leiden tot een bewezenverklaring nu het materiaal buiten verdachte om op het shirt van het slachtoffer terecht gekomen kan zijn.
Inleiding.
Op 18 september 2018 is [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) in zijn woning in Eindhoven aan de [adres 2] neergestoken ten gevolge waarvan hij is overleden. Hij kon nog net het nabij gelegen huis van zijn ouders aan de [adres 3] bereiken, waar hij omstreeks 18:32 uur voor de ogen van zijn ouders in elkaar is gezakt en kort daarna in het ziekenhuis is overleden. Uit de aangetroffen bloedsporen is gebleken dat de steekpartij in de woning van het slachtoffer moet hebben plaatsgevonden. Uit het sectierapport blijkt dat één steekletsel in de borst van het slachtoffer de dood heeft veroorzaakt, en de overige drie steekletsels aan de dood hebben bijgedragen. Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de dodelijke steekpartij. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of verdachte diegene is geweest die het slachtoffer met messteken om het leven heeft gebracht.
De bewijsmiddelen [1]
(verwijderd uit het te publiceren vonnis)

Vaststelling van de feiten en omstandigheden

Op grond van de bewakingsbeelden (zijnde de chronologische compilatie van de bewakingsbeelden, die door de rechtbank ter terechtzitting is bekeken) stelt de rechtbank vast dat de dader de man is in het zwarte trainingsjack met de witte baan/strepen op zijn mouwen.
Deze persoon loopt namelijk om 18.37 uur naar de woning van het slachtoffer en hij verlaat deze woning ongeveer 2 minuten later en rent dan weg in de richting van de garageboxen. Slechts 22 seconden nadat deze persoon de woning van het slachtoffer verlaat, komt het slachtoffer naar buiten die vervolgens bloedend naar de woning van zijn ouders loopt en daar, nadat hij nog op het raam heeft kunnen kloppen, dodelijk verwond in elkaar zakt.
Nu de politie op de bewakingscamera’s geen andere personen heeft gezien die rond dat tijdstip naar de woning zijn gelopen en in de woning de schuifdeur naar de achtertuin afgesloten was, kan het niet anders dan dat de man in voornoemd zwart trainingsjack degene is geweest die het slachtoffer heeft neergestoken.
Dit tijdsverloop past ook bij de verklaringen van de buren van het slachtoffer die hebben verklaard dat aan de voorkant van de woning van het slachtoffer werd aangeklopt en er vervolgens ruzie was tussen twee mannen en de ruzie maar een tweetal minuten duurde.
De rechtbank stelt op grond van de beveiligingsbeelden en haar waarneming ter zitting vast dat deze man in het zwarte trainingsjack niet alleen vanaf de overkant van de straat naar de woning van het slachtoffer is gelopen, maar dat hij ook afkomstig moet zijn geweest aan de woning aan de [adres 4] , de woning van de moeder van verdachte waar verdachte op dat moment ook verbleef.
De tante van verdachte, die destijds ook in de woning aan de [adres 4] verbleef, heeft verklaard dat verdachte rond het tijdstip van de dodelijke steekpartij de woning van zijn moeder via de voordeur heeft verlaten.
Op de stoep, direct voor de woning van het slachtoffer is een t-shirt aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer dit t-shirt droeg op het moment dat hij werd neergestoken. De beschadigingen in het t-shirt passen namelijk bij het steken of snijden met een mes en op het t-shirt zat bloed van het slachtoffer. Op maar liefst zes plaatsen, verspreid over het t-shirt (van de kraag tot de onderzijde), is DNA aangetroffen van verdachte.
Volgens de getuigenverklaring van [getuige] (de ex-vriendin van [persoon] , de broer van verdachte) heeft zij twee dagen na het steekincident een bebloed mes onder het bed op de slaapkamer van de broer van verdachte zien liggen. Op die slaapkamer sliep verdachte toen ook. Diezelfde dag zag zij verdachte met een rugzak uit de woning vertrekken. Het mes zag zij daarna niet meer liggen op de slaapkamer. Dat verdachte die dag met een rugzak uit de woning is vertrokken wordt ondersteund door de verklaring van [persoon] . Hij heeft verklaard dat dit zijn rugzak betrof, en dat hij deze rugzak daarna niet meer heeft teruggezien. Voorts blijkt uit het OVC-gesprek tussen de vriend van de tante van verdachte en [persoon] van 21 mei 2019 dat [getuige] iets wist wat belastend zou zijn voor verdachte.
Tot slot blijkt uit de verschillende OVC- en tapgesprekken dat de verschillende familieleden van verdachte, in het bijzonder de moeder en broer van verdachte, zowel voor de aanhouding van verdachte als kort daarna, een ernstig vermoeden hadden dat verdachte de dader was van het steekincident. Zij hadden dit ernstige vermoeden omdat verdachte ’s-nachts na de dood van de buurman bebloed of gewond thuiskwam. Zij hebben de link gelegd tussen de dood van de buurman en de verwondingen en/of bloed bij verdachte en hebben hem gevraagd of hij iets te maken had met de dood van de buurman.
Vervolgens blijkt uit diezelfde gesprekken, evenals de verklaring van [getuige] , dat verdachte zich na de dood van de buurman zeer vreemd gedroeg.

De bewijsoverwegingen van de rechtbank.

Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die het slachtoffer dodelijk heeft verwond op 18 september 2018 door hem meerdere keren in de borstholte en in het lichaam te steken.
Het bewijsverweer van de verdediging dat uit de videocompilatie niet zou blijken dat de dader uit de woning aan de [adres 4] komt, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, en in het bijzonder de eigen waarneming van de rechtbank van de videocompilatie. Dat niet zou kunnen worden vastgesteld dat de dader uit een woning komt, maar zich eveneens zou kunnen hebben opgehouden in de tuin van de percelen [huisnummer 1] of [huisnummer 2] , wordt eveneens uitgesloten door de videocompilatie in samenhang met de bewakingsbeelden van CH01 en CH04 op basis waarvan verbalisanten hebben vastgesteld dat de persoon redelijkerwijs niet afkomstig kan zijn vanuit een andere richting.
De verdediging heeft daarnaast twee alternatieve scenario’s geschetst over hoe het DNA op het T-shirt van het slachtoffer terecht is gekomen, te weten (i) door een eerdere ontmoeting van het slachtoffer met verdachte, of (ii) doordat het DNA-materiaal op kleding zou hebben gezeten die verdachte eerder heeft gedragen en door een dader (niet zijnde verdachte) zou zijn gedragen ten tijde van het steekincident. De rechtbank gaat aan deze scenario’s voorbij om de volgende reden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zijn DNA mogelijk op het T-shirt van het slachtoffer is terechtgekomen omdat, iedere keer als hij het slachtoffer tegenkwam, hij hem begroette door een arm om hem heen te slaan. Volgens verdachte lijkt dit op een knuffel. Verdachte kwam naar eigen zeggen het slachtoffer bijna dagelijks tegen, maar hij weet niet meer wanneer de laatste keer was.
Deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op het feit dat verdachte over dit onderwerp eerder heeft gezwegen bij de politie en op 28 september 2020 tijdens een pro forma zitting heeft verklaard het slachtoffer alleen een hand te hebben gegeven. Daarnaast blijkt uit de ovc-gesprekken [2] dat hij volgens zijn moeder een ‘einzelganger’ was en in Nederland geen vriend, vriendin of maatje had. Dit strookt niet met de amicale knuffel die verdachte het slachtoffer zou hebben gegeven ter begroeting. Tevens heeft moeder tijdens het getuigenverhoor verklaard dat verdachte geen contact had met het slachtoffer (p. 366 en 369 van de getuigenverklaringen).
Daarmee acht de rechtbank niet aannemelijk dat het materiaal afkomstig is van een eerdere ontmoeting tussen het slachtoffer en verdachte. In elk geval had het op de weg van de verdediging gelegen om dit scenario nader te onderbouwen, hetgeen niet is gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging evenmin geen begin van aannemelijkheid ter onderbouwing van het tweede scenario opgeworpen, noch wordt dit scenario ondersteund door enige verklaring of ander bewijsmiddel uit het dossier.
Tot slot heeft de verdediging, zoals de rechtbank het begrijpt, een betrouwbaarheidsverweer gevoerd ten aanzien van de verklaringen van [getuige] . De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de verklaringen van deze getuige zijn verzonnen, aangedikt of door derden zijn beïnvloed. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan haar verklaringen, gelet op de feit dat zij zowel bij de politie als bij de rechter commissaris consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat zij heeft gezien, authentiek in haar verklaringen overkomt. Voorts worden haar verklaringen voor een deel, ten aanzien van de verdwenen rugzak, ondersteund door de verklaring van [persoon] . Daarnaast heeft zij ook geen reden om anders dan de waarheid te verklaren. Bovendien blijkt uit het OVC-gesprek tussen de vriend van de tante van verdachte en [persoon] van 21 mei 2019 dat [getuige] iets wist wat belastend zou zijn voor verdachte.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende: Volgens artikel 289 Wetboek van Strafrecht (Sr.) wordt hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroofd schuldig bevonden aan moord. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm overleg, of van bedaard nadenken door de dader voorafgaand aan de uitvoering. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is in de onderhavige zaak, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de primair tenlastegelegde moord niet wettig en overtuigen bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet exact te reconstrueren wat zich op 18 september 2018 te Eindhoven in de woning van het slachtoffer [slachtoffer] heeft afgespeeld en derhalve niet kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een tijdspanne waarin verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de primair aan hem ten laste gelegde moord en zal veroordelen voor de subsidiair aan hem ten laste gelegde doodslag.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(subsidiair:)
op 18 september 2018 te Eindhoven [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes meermalen in de borstholte, althans het lichaam te steken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om in het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt een zo kort mogelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit gelet op jonge leeftijd van verdachte, zijn blanco documentatie en het gegeven dat hij het als niet-Nederlands sprekende buitenlander extra zwaar heeft tijdens detentie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn buurtgenoot [slachtoffer] in zijn eigen woning met een mes dermate ernstige steekwonden toegebracht dat [slachtoffer] hieraan korte tijd later is overleden. Verdachte heeft een brute en onomkeerbare daad gepleegd waarmee hij [slachtoffer] het meest kostbare recht, het recht op leven, heeft ontnomen.
Verdachte heeft daarmee de ouders van het slachtoffer, bij wie het slachtoffer zeer kort voor zijn overlijden levensgevaarlijk verwond heeft aangeklopt, het jonge zoontje van het slachtoffer die nu moet opgroeien zonder zijn vader, de zus en andere nabestaanden onbeschrijflijk en onherstelbaar leed aangebracht. Voor deze personen blijft het gebeuren op 18 september 2018 een gebeurtenis die zij de rest van hun leven bij zich zullen dragen. Ook op buurtbewoners zal dit feit diepe indruk hebben gemaakt.
Geconfronteerd met de bevindingen uit het opsporingsonderzoek heeft verdachte geen enkele openheid of inzicht gegeven in zijn beweegredenen voor deze gruwelijke daad. Hij heeft op meerdere punten onsamenhangend en deels aantoonbaar leugenachtig verklaard dan wel gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. De nabestaanden zullen zich de rest van hun leven blijven afvragen waarom [slachtoffer] moest worden gedood. Door de proceshouding van verdachte blijft deze vraag onbeantwoord, hetgeen hem is aan te rekenen.
Uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij en uit de slachtofferverklaring, die door de zus van het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat deze onbeantwoorde vraag het verwerkingsproces voor de nabestaanden erg bemoeilijkt heeft en de herinnering aan dit feit de nabestaanden nog steeds ernstig hindert in hun dagelijkse bestaan.
Gelet op de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In de persoonlijke omstandigheden en de persoon van verdachte, voor zover de rechtbank daarin enig inzicht heeft verkregen, ziet de rechtbank geen aanleiding tot strafvermindering.
De rechtbank vindt, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest recht doen aan de ernst van het feit .
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] ad € 5.256,74 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moet worden opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.Samen met de officier van justitie acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] ad € 23.241,09 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moet worden opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de gevorderde bedragen ter zake reiskosten en kosten medicatie gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In het gevorderde bedrag ter zake toekomstige schade en shockschade behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een bedrag van
€ 10.241,09 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 10.241,09 bestaat uit € 241,09 aan materiële schade (de gevorderde reiskosten ad € 4,59 en de kosten voor de medicatie ad € 236,50), en € 10.000 aan immateriële schade (de ‘shockschade’). De toegewezen shockschade zal de rechtbank hieronder nader toelichten. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gevorderde bedrag ter zake toekomstige schade nu deze schade onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gevorderde shockschade
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Het gaat dus om schade bij anderen dan het ‘directe’ slachtoffer. Dit zal zich in de praktijk met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is in beginsel nodig dat bij degene die de schade claimt sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
Uit het dossier blijkt dat de ouders nog erg betrokken waren bij (het leven van) het slachtoffer en een goede band met hem hadden. Het slachtoffer woonde slechts 100 meter bij hen vandaan en kwam regelmatig bij hen langs. Het slachtoffer werkte in het dakdekkersbedrijf van zijn vader en zij werkten veel samen. Zijn ouders regelden nog veel (financiële) zaken voor hem. Uit het dossier blijkt tevens dat zij direct geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van het misdrijf: zij hebben hun zwaargewonde zoon bij hun voordeur opgevangen, en eerste hulp verleend, al dan niet met hulp van omstanders. Vervolgens hebben zij hun zoon voor hun ogen steeds bleker en grauwer zien worden. Dit moet een zeer traumatische gebeurtenis voor hen zijn geweest met grote gevolgen, hetgeen ook blijkt uit de toelichting bij hun vorderingen. Het is daarmee zonder meer aannemelijk dat, mede gelet op de nauwe effectieve familieband, deze confrontatie bij hen een hevige schok heeft teweeggebracht.
De vraag is vervolgens of sprake is van een ‘aantasting in de persoon’ als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. In de jurisprudentie is aanvaard dat daarvan niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en ernst van de onrechtmatigheid en de gevolgen daarvan voor de benadeelde(n) die conclusie rechtvaardigen. Daarbij kunnen de nadelige gevolgen zo zeer voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen zonder onderbouwing aan de hand van stukken (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
Weliswaar is in de onderhavige zaak namens de benadeelde partij geen objectief vastgesteld psychisch letsel aangetoond, maar gelet op de directe confrontatie met haar stervende zoon liggen de nadelige gevolgen voor haar zo voor de hand dat sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt deze schade naar billijkheid vast op € 10.000,00.
Ten aanzien van het meer gevorderde is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Immers kan vanwege het ontbreken van een verklaring van een hulpverlener niet worden vastgesteld of behandeling noodzakelijk is, hoe lang die behandeling zal duren en wat daarvan de te verwachten uitkomst zal zijn. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3] .
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3] a € 27.234,58 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht behoort te worden opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de gevorderde bedragen ter zake reiskosten en kosten behandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
In het gevorderde bedrag ter zake toekomstige schade, shockschade en gederfde inkomsten behoort de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten een bedrag van
€ 10.634,58 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 10.634,58 bestaat uit € 634,58 materiële schade (reis- en parkeerkosten ad € 334,58 en kosten behandeling ad € 300,-), en € 10.000,- aan immateriële schade (de ‘shockschade’).
Voor een onderbouwing van de toegewezen shockschade verwijst de rechtbank naar haar overwegingen onder de benadeelde partij [nabestaande 2] . Evenals bij [nabestaande 2] is bij de benadeelde partij [nabestaande 3] geen objectief vastgesteld psychisch letsel aangetoond, maar gelet op de directe confrontatie met zijn stervende zoon liggen de nadelige gevolgen voor hem zo voor de hand dat sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt deze schade naar billijkheid vast op € 10.000,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in het resterende gevorderde bedrag ter zake shockschade. Ook hier geldt dat ten aanzien van het meer gevorderde de rechtbank van oordeel is dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Immers kan vanwege het ontbreken van een verklaring van een hulpverlener niet worden vastgesteld of behandeling noodzakelijk is, hoe lang die behandeling zal duren en wat daarvan de te verwachten uitkomst zal zijn.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het gevorderde bedrag ter zake toekomstige schade en gederfde inkomsten nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Door de benadeelde partij zijn geen enkele stukken overlegd (zoals bijvoorbeeld een sms of een app naar klanten dat hij in verband met het tragisch overlijden van zijn zoon niet kan komen werken) ter onderbouwing van deze vorderingen.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 287.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslag.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen:
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5.256,74 subsidiair 61 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [nabestaande 1] van een bedrag van EUR 5.256,74 (zegge: vijfduizendtweehonderdzesenvijftig euro en vierenzeventig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling. Het bedrag is een vergoeding voor materiële schade (post kosten gederfd levensonderhoud).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de [nabestaande 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [nabestaande 1] , van een bedrag van EUR 5.256,74 (zegge: vijfduizendtweehonderdzesenvijftig euro en vierenzeventig eurocenten). Het bedrag is een vergoeding voor materiële schade (post kosten gederfd levensonderhoud).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.241,09 subsidiair 86 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 2] van een bedrag van EUR 10.241,09 (zegge: tienduizendtweehonderdeenenveertig euro en negen eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een vergoeding voor reiskosten (EUR 4,59), kosten medicatie ( EUR 236,50) en shockschade (door de rechtbank naar billijkheid geschat op een bedrag van EUR. 10.000,-).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de [nabestaande 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2] van een bedrag van EUR 10.241,09 (zegge: tienduizendtweehonderdeenenveertig euro en negen eurocenten). Het bedrag bestaat uit een vergoeding voor reiskosten (EUR 4,59), kosten medicatie (EUR 236,50) en shockschade (door de rechtbank naar billijkheid geschat op een bedrag van EUR 10.000,-).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.634,58 subsidiair 88 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [nabestaande 3] van een bedrag van EUR 10.634,58 (zegge: tienduizendzeshonderdvierendertig euro en achtenvijftig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 88 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een vergoeding voor reis- en parkeerkosten (EUR 334,58), kosten behandeling (EUR 300,-) en shockschade (door de rechtbank naar billijkheid geschat op EUR 10.000,-).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de [nabestaande 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de [nabestaande 3] , van een bedrag van EUR 10.634,58 (zegge: tienduizendzeshonderdvierendertig euro en achtenvijftig eurocenten). Het bedrag bestaat uit een vergoeding voor reis- en parkeerkosten (EUR 334,58), kosten behandeling (EUR 300,-) en shockschade (door de rechtbank naar billijkheid geschat op EUR 10.000,-).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. L.R.H. Koekoek en A.A.M. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 2 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Team Grootschalige Opsporing, genummerd 2018188050, van 2 december 2019. Het einddossier bestaat uit zes ordners, te weten een persoonsdossier, een algemeen dossier, een methodiekendossier, een zaakrelaas en een forensisch dossier.
2.Uit een gesprek van maandag 6 mei 2019, sessie 4216, p. 539 tussen [persoon 2] en [persoon 3]