ECLI:NL:RBOBR:2020:5303

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
19/623
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor pluimveehouderij met betrekking tot geluidsbelasting en milieu-effecten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 29 oktober 2020, staat de verlening van een omgevingsvergunning voor een pluimveehouderij centraal. Het bevoegd gezag heeft aan de vergunninghoudster, [naam] B.V., een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een inrichting en voor de activiteit gebiedsbescherming. Eisers, waaronder [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreesden voor een toename van geluidsbelasting door de uitbreiding van het aantal toegestane dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bevoegd gezag ten onrechte geen akoestisch onderzoek heeft verricht, ondanks de vrees van eisers voor geluidsoverlast door de toename van het aantal vleeskuikens. De rechtbank oordeelt dat de vrees van eisers terecht is en dat de vergunning niet kan worden gehandhaafd zonder een gedegen onderzoek naar de geluidsbelasting. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het bevoegd gezag op om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de milieugevolgen van de vergunning opnieuw moeten worden beoordeeld. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/623

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres 1] (eiseres 1)

[eiseres 2](eiseres 2)
[eiseres 3](eiseres 3)
alle gevestigd te [vestigingsplaats 1] , gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mw. mr. A.J.H.W. Coppelmans)
,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernheze, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Wintjens, E. Dekkers en E. Ploegmakers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam] B.V.te [vestigingsplaats 2] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. N. Crooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam] B.V. (hierna: derde-partij) voor het perceel [adres 1] een omgevingsvergunning verleend voor:
-het veranderen van een inrichting (artikel 2.1, lid 1, onder e, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
-de activiteit gebiedsbescherming (artikel 2.1, lid 1, onder i, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 2.2aa, onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 16 januari 2020 heeft de rechter-commissaris van deze rechtbank een telefonische
inlichtingencomparitie gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigden van eisers, verweerder en vergunninghoudster.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft nadere vragen gesteld. Verweerder heeft nadere stukken overgelegd. Partijen hebben hierop gereageerd. Partijen hebben binnen de daarvoor gestelde termijn niet aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling, waarna de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

inleiding
1. De rechtbank zal in deze uitspraak eerst de feiten op een rij zetten. Daarna gaat de rechtbank in op enkele formele punten. Vervolgens worden de beroepsgronden over de vrees voor toename van de geluidsbelasting behandeld. Deze beroepsgronden slagen. De rechtbank zal daarna de gevolgen hiervan voor de overige beroepsgronden bespreken en de resterende beroepsgronden behandelen.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Vergunninghoudster heeft een pluimveehouderij aan de [vestigingsplaats 2] . Voor het in werking hebben van deze inrichting is een omgevingsvergunning (revisie) verleend op 3 juli 2012. Daarna zijn nog vergunningen verleend voor een milieuneutrale verandering op 27 november 2012 en 1 augustus 2013 en een veranderingsvergunning op 20 mei 2015. De inrichting bevat een IPPC installatie.
  • Op 9 augustus 2016 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanmeldingsnotitie-milieueffectrapportage ingediend voor een verandering van de veehouderij. Hierin is aangegeven dat binnen de inrichting 2 stallen traditioneel zijn uitgevoerd en 2 stallen (nr. 3 +4) zijn voorzien van een erkend emissiearm systeem.
  • Op 5 december 2016 heeft verweerder aangegeven dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
  • Daarna heeft vergunninghoudster op 7 december 2016 een aanvraag ingediend voor het veranderen van de inrichting. De aanvraag ziet tevens op de activiteit “gebiedsbescherming” (art. 2.1, aanhef, eerste lid, onder i, van de Wabo gelezen in verbinding met artikel 2.2aa, onder a, van het Bor). De aanvraag voorziet in een vergunning waarbij vergunninghoudster kan kiezen tussen drie varianten van de samenstelling van het pluimvee. De vergunde situatie van het houden van ouderdieren van vleeskuikens of opfokdieren van legrassen wordt gewijzigd in: het houden van ouderdieren van vleeskuikens óf opfokdieren van legrassen óf vleeskuikens (een zogenaamde of/of/of-vergunning). Binnen de inrichting zijn de volgende aantallen aangevraagd:
1. 48.746 ouderdieren van vleeskuikens in opfok, of
2. 59.550 opfokdieren van legrassen, of
3. 84.990 vleeskuikens.
De diercategorieën ouderdieren en opfokdieren zijn reeds vergund. Alle dieren worden binnen de inrichting inpandig gehouden. Voor deze wijziging van dieraantallen is geen omgevingsvergunning nodig voor de activiteit “bouwen” en/of “afwijken van het bestemmingsplan”.
  • Eisers zijn eigenaar respectievelijk beheerder respectievelijk huurder van het perceel met opstallen aan de [adres 2] .
  • Ter plaatse zijn kantoren, binnen- en buitensportvoorzieningen en woonruimten in de vorm van een bedrijfswoning en eenheden voor de (permanente) huisvesting van 200 arbeidsmigranten gesitueerd.
  • Bij brief van 20 juni 2018 heeft verweerder aan eiseres 1 medegedeeld dat hij voornemens is om haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van wooneenheden voor arbeidsmigranten op het perceel [adres 2] te weigeren.
  • De gewenste woonunits vallen in de geurcontour van de aanvraag van vergunninghoudster.
  • Op 30 juli 2018 heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 6 huisvestingsunits (A t/m F) met elk 24 logiesverblijven. Alle gebouwen zijn buiten een straal van 220 meter van de veehouderij van vergunninghoudster geplaatst. Deze vergunning is onherroepelijk.
  • Verweerder heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eisers hebben binnen de daartoe gestelde termijn zienswijzen ingediend.
  • Op 17 juni 2020 heeft vergunninghoudster een nieuwe aanvraag ingediend. Het doel van deze aanvraag is om tegemoet te komen aan de bezwaren van eisers.
formele punten
3.1
Er zijn geen beroepsgronden ingediend tegen de omgevingsvergunning voor de verlening van de activiteit gebiedsbescherming.
3.2
Optie 1 en 2 in het bestreden besluit zijn al vergund vóór het bestreden besluit en die omgevingsvergunning is onherroepelijk. De rechtmatigheid van opties 1 en 2 is in zoverre niet in geschil in deze procedure.
3.3
De aanvraag van vergunninghoudster van 17 juni 2020 ziet op een wijziging van het aantal vleeskuikens (optie 3 in het bestreden besluit). Er wordt een vergunning gevraagd voor het houden van 65.200 vleeskuikens in de stallen 1 tot en met 4. In geen van de stallen neemt het aantal vleeskuikens toe ten opzichte van de aantallen vergund in optie 3 van het bestreden besluit. Hierdoor neemt de geluidsbelasting van de inrichting (als deze in werking is conform optie 3) af, evenals de fijnstofemissie. De rechtbank is van oordeel dat het besluit dat verweerder zal nemen op de aanvraag van 17 juni 2020 géén besluit is in de zin van
artikel 6:19 van de Awb. Het is een aparte procedure die leidt tot een nieuw besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Zolang de aanvraag van vergunninghoudster van 17 juni 2020 niet is ingewilligd, is optie 3 van het bestreden besluit (dus het houden van meer vleeskuikens) toegestaan. Tot dat moment hebben eisers een actueel procesbelang. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtmatigheid van het bestreden besluit nu te beoordelen. De rechtbank had de behandeling kunnen aanhouden tot latere datum, maar kan niet overzien hoe lang het besluitvormingsproces zal gaan duren.
beroepsgrond inzake geluidsbelasting
4.1
Eisers vrezen geluidsoverlast door de toename van het maximaal toegestaan aantal stuks pluimvee (van 59.550 stuks naar 84.990 dieren). Als de inrichting in werking is conform opties 1 en 2 worden 2,8 keer per jaar dieren aangevoerd. Dat stijgt naar 7 keer per jaar als er vleeskuikens conform optie 3 worden gehouden. Ook de hoeveelheid veevoer (dus het aantal daarmee samenhangend aantal vervoersbewegingen) neemt toe.
4.2
Volgens verweerder is de vrees van eisers niet terecht. Vergunninghoudster heeft in brieven van 4 juli 2017 en 18 juni 2018 aangegeven dat zij maximaal 60 dagen per kalenderjaar vleeskuikens wil kunnen houden. Dit is vastgelegd in voorschrift 2.1.3 van het bestreden besluit. Omdat er maar één keer per kalenderjaar vleeskuikens zullen worden gehouden, valt op voorhand uit te sluiten dat sprake is van een zodanige stijging van vervoersbewegingen in verband met de aanvoer van dieren en veevoer, dat de inrichting niet meer aan de geluidsvoorschriften in de onherroepelijke omgevingsvergunningen voor optie 1 en 2 kan voldoen. Daarom heeft verweerder het bestreden besluit genomen zonder dat een akoestisch onderzoek was verricht. Later heeft verweerder alsnog onderzoek verricht waaruit blijkt dat het wegladen van vleeskuikens in de nachtperiode zou kunnen leiden tot het overschrijden van de geluidsnormen in de representatieve bedrijfssituatie. Verweerder wil hiervoor het bestreden besluit wijzigen en een incidentele bedrijfssituatie toe gaan staan.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om te onderzoeken of de wijziging van de omgevingsvergunning een toename van de geluidsbelasting tot gevolg kan hebben. Het had op de weg van verweerder gelegen een onderzoek te verrichten of te verlangen dat vergunninghoudster een onderzoek zou overleggen ook al ligt de inrichting op aanzienlijke afstand van geluidgevoelige objecten. Gelet op het aantal dieren, leidt het verladen van vleeskuikens mogelijk tot een grotere geluidsbelasting dan het verladen van ouderdieren of opfokdieren. De omstandigheid dat vergunninghoudster toch een akoestisch onderzoek moet verrichten als de inrichting in werking is, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat als duidelijk is dat de inrichting niet aan vergunningsvoorschriften kan voldoen, in dat geval de vergunning moet worden geweigerd. Deze mogelijkheid heeft verweerder niet meer als de vergunning eenmaal is verleend. Deze beroepsgrond slaagt.
5.1
Eisers zijn van mening dat door verweerder ten onrechte niet is getoetst of de warmtewisselaars en de circulatieventilatoren voldoende capaciteit bieden voor het houden van in totaal 30.600 vleeskuikens in stallen 3 en 4. Op de plattegrond van de inrichting behorende bij de vergunningaanvraag blijkt dat er twee warmtewisselaars zijn. De ventilatiecapaciteit per warmtewisselaar is 12.184 m³. Het aantal vleeskuikens in stal 3 en in stal 4 zal volgens de vergunning 30.600 bedragen. Dit betekent dat de ventilatiecapaciteit 0,398 m³ per vleeskuiken is. Dan is de ventilatiecapaciteit van de warmtewisselaars onvoldoende en moeten de ventilatoren harder draaien, zeker als het warm is. Dit leidt tot hogere emissies van fijn stof en dus ook van endotoxinen en leidt tot een hogere geluidsbelasting.
5.2
Verweerder stelt dat uit de aanvraag en “Aanvullende gegevens Wabo voor de activiteit milieu” duidelijk blijkt welk huisvestingssysteem (leaflet) voor de stallen 3 en 4 wordt aangevraagd. Met de precieze omschrijving van de werking van deze warmtewisselaars in de leaflets BWL 2017.03.V1 en BWL 2018.05.V1 was hiermee voor verweerder duidelijk welke ventilatiecapaciteit voor deze warmtewisselaars wordt gehanteerd. Met deze leaflets en de hierin opgenomen minimale ventilatiecapaciteit is door verweerder bij de beoordeling van de aanvraag rekening gehouden. Met voorschrift 2.1.1. is geborgd dat in de stallen 3 en 4 warmtewisselaars worden geïnstalleerd met een voldoende ventilatiecapaciteit. Hier komt bij dat de werking van de droge stoffilters los staat van de werking van de ventilatiecapaciteit van de warmtewisselaars. De fijnstofreductie wordt hierdoor niet nadelig beïnvloed. De stof in de lucht uit deze stallen wordt, voordat deze door de warmtewisselaar gaat, met een stoffilter gefilterd.
5.3
De huisvestingssystemen voor optie 3 zijn beschreven in de bijlage bij de aanvraag “Aanvullende gegevens Wabo voor de activiteit milieu”. In voorschrift 2.1.1 is aangegeven welke huisvestingssystemen in de vier stallen voor het houden van vleeskuikens moeten worden toegepast en dat moet worden voldaan aan de leaflets BWL 2017.03.V1 en BWL 2018.05.V1.
5.4
De rechtbank heeft verweerder gevraagd om te onderbouwen (bijvoorbeeld met een akoestisch rapport) of de inrichting kan voldoen aan de gestelde geluidsnormen als de inrichting in werking is conform optie 3 als het huisvestingssysteem BWL 2018.05.v1 met de ventilatiecapaciteit die wordt vereist conform de leaflet wordt uitgevoerd. Dat heeft verweerder gedaan. Uit het onderzoek van M&A Omgeving BV van 19 mei 2020 blijkt dat de inrichting in optie 3 op een aantal controlepunten niet kan voldoen aan de geluidsvoorschriften in de geldende vergunning voor de representatieve bedrijfssituatie met de ventilatiecapaciteit die wordt vereist conform de leaflet. Deze omstandigheid bevestigt de rechtbank in het oordeel dat hierboven al werd gegeven. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om te onderzoeken of de wijziging van de omgevingsvergunning een toename van de geluidsbelasting tot gevolg kan hebben. Deze beroepsgrond slaagt ook.
gevolgen voor overige beroepsgronden
6.1
Verweerder heeft in het verweerschrift al aangegeven dat hij voornemens is om het bestreden besluit te wijzigen. Verweerder zou in een gewijzigd besluit technische maatregelen willen voorschrijven om de geluidsbelasting in de representatieve situatie in optie 3 te beperken (stofkappen) en zou een incidentele bedrijfssituatie (met hogere geluidsgrenswaarden) willen toestaan voor het verladen van vleeskuikens gedurende twee keer per jaar.
6.2
Vergunninghoudster zoekt de oplossing in een substantiële verlaging van het aantal te houden vleeskuikens in optie 3 van 84.990 naar 65.200 vleeskuikens. Deze verlaging is aangevraagd op 17 juni 2020. Deze verlaging leidt ook tot een verlaging van de geurbelasting en van de uitstoot van endotoxinen en de emissie van fijn stof.
6.3
Omdat de beroepsgronden slagen, zal de rechtbank het gehele bestreden besluit vernietigen. De toestemming voor de gebiedbeschermingsactiviteit wordt hierdoor ook getroffen, want die is onlosmakelijk verbonden met de toestemming voor het wijzigen van de inrichting. De rechtbank ziet geen aanleiding om een besluit tot wijziging van de omgevingsvergunning van verweerder af te wachten, zeker nu de door verweerder beoogde wijzigingen niet stroken met de aanvraag van vergunninghoudster. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Eerst zal verweerder de milieugevolgen van het houden van minder dieren moeten onderzoeken en vervolgens moeten beoordelen of de milieugevolgen aanvaardbaar zijn. De rechtbank volstaat daarom met de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal verweerder ook opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Hierbij kan de reeds ingediende aanvraag van 17 juni 2020 worden betrokken.
6.4
Gelet op de aanvraag van vergunninghoudster van 17 juni 2020, zal de rechtbank de beroepsgronden over milieugevolgen die afhankelijk zijn van het aantal te houden dieren niet behandelen. Dit zijn de beroepsgronden met betrekking tot de emissies van ammoniak, fosfor en fijn stof, geurhinder en de uitstoot van endotoxinen alsmede de toetsing aan het Besluit emissiearme huisvesting. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de beroepsgronden met betrekking tot het risico op verspreiding van zoönosen (vogelgriep) te behandelen, omdat verweerder in het verweerschrift ook heeft aangekondigd dat hij in een wijzigingsbesluit expliciete voorschriften hierover gaat opnemen. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit verband op dat zij tot nu toe geen aanleiding heeft gezien haar vaste rechtspraak op dit onderwerp te wijzigen (zie de uitspraak van 12 juli 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:2855). De beroepsgrond inzake het al dan niet verplichten om een milieurapport op te stellen, hangt samen met de beroepsgronden over milieugevolgen die afhankelijk zijn van het aantal dieren. Ook die beroepsgrond zal de rechtbank dus niet behandelen.
overige beroepsgronden
7.1
Eisers hebben in algemene zin aangevoerd dat de vergunning hen beperkt in de gebruiksmogelijkheden van hun perceel met opstallen aan de [adres 2] De huidige hindercirkels worden fors uitgebreid, waardoor grote delen van hun bouwvlak ten behoeve van de geldende bestemming (conferentieoord/migrantenhuis-vesting/wonen) onbruikbaar worden voor de daadwerkelijke realisering ten behoeve van deze bestemming.
7.2
Verweerder stelt dat hij op grond van artikel 2.14, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo bij het verlenen van een veranderingsvergunning milieu de redelijkerwijs te verwachtingen ontwikkelingen in de omgeving moet betrekken. In 2018 heeft verweerder de aanvraag voor een omgevingsvergunning op het oostelijk deel van het perceel van eisers geweigerd. Dit besluit is onherroepelijk. Dit betekent dat op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning geen sprake was van een redelijkerwijs te verwachten ruimtelijke ontwikkeling die verweerder bij het besluit tot het verlenen van de vergunning had moeten betrekken.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de milieugevolgen van het bestreden besluit uit heeft kunnen gaan van het gebruik van het perceel van eisers dat is vergund in de omgevingsvergunning van 30 juli 2018. Verweerder hoefde geen rekening te houden met de toekomstplannen van eisers die niet rechtstreeks mogelijk waren op basis van het geldende bestemmingsplan of waren vergund in een omgevingsvergunning. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1750). De rechtbank is van oordeel dat onder het regime van artikel 2.14, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo hetzelfde toetsingskader geldt als daarvoor gold op basis van artikel 8.8, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.
8.1
Eisers hebben een aantal beroepsgronden aangevoerd met betrekking tot de vraag of de best beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. De BBT staan in het referentiedocument (BREF): Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs. In de voorschriften bij de vergunning is volgens hen ten onrechte niet opgenomen dat dient te worden voldaan aan de in het referentiedocument (BREF) genoemde aspect van goede landbouwpraktijken (voorlichting en opleiding personeel en het onderhouden van installaties).
8.2
Verweerder stelt dat het onderhoud van installaties rechtstreeks is geregeld in
artikel 3.123 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Voorschriften die zien op de bescherming van personen binnen de inrichting kunnen niet aan de veranderingsvergunning worden verbonden. Deze aspecten komen in andere wet- en regelgeving primair aan de orde. Voorts zijn deze voorschriften voor veilig en gezond werken niet in het belang van eisers.
8.3
In paragraaf 1.1. van de revisievergunning van 3 juli 20212 is een aantal gedragsvoorschriften opgenomen, waaronder de verplichting om de inrichting in een goede staat van onderhoud te houden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende mogelijkheden heeft om op basis van deze paragraaf, dan wel op basis van het Abm vergunninghoudster te verplichten om alle onderdelen van de inrichting goed te onderhouden.
8.4
De eis met betrekking tot een veilig en schoon werkklimaat alsmede de eisen die worden gesteld aan opleiding in kader van een goede bedrijfspraktijk, strekken tot bescherming van het personeel van vergunninghoudster. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de veiligheid van het personeel al is geborgd in andere wetgeving en niet hoeft te worden geborgd in het bestreden besluit. Personeel dat niet goed is opgeleid, kan natuurlijk ongelukken veroorzaken die ook een uitstraling zouden kunnen hebben naar de omgeving, maar de voorschriften in paragraaf 1.1 van de revisievergunning bieden eisers hiertegen al genoeg bescherming. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank laat in het midden of deze onderdelen van de BREF strekken tot bescherming van de belangen van eisers.
9.1
Eisers wijzen op enkele waterbesparende en energiebesparende maatregelen in de BREF. Hierbij noemen zij ook het controleren en onderhouden van drinkwaterinstallaties. Zij stellen ook dat als niet wordt voldaan aan isolatiewaarden, systemen harder moeten werken en er meer geluidsoverlast is.
9.2
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Er moet een verband bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de verplichting om de beschrijving van waterbesparende en energiebesparende maatregelen in de BREF in acht te nemen niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers in het bijzonder, maar eerder een verbetering van het klimaat en het milieu in algemene zin beoogt. Voor zover eisers beogen te stellen dat ouderwetse stallen zouden kunnen leiden tot meer geluidsoverlast, wijst de rechtbank er op dat vergunninghoudster ongeacht de BREF de geluidgrenswaarden in acht moet nemen die in de voorgaande omgevingsvergunningen zijn opgelegd. Voor zover eisers stellen dat had moeten worden geborgd dat installaties goed werken, heeft de rechtbank hierboven al geoordeeld dat dit in de revisievergunning van 3 juli 2012 al voldoende is geborgd. Deze beroepsgrond leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor deelname aan een inlichtingencomparitie,
0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van
€ 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen binnen 26 weken na de bekendmaking van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.