ECLI:NL:RBOBR:2020:5225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
01/088647-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld bij waterscooter ongeval op de Maas

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 augustus 2019 betrokken was bij een noodlottig ongeval met een waterscooter op de Maas te Ravenstein. De verdachte, die niet in het bezit was van een vaarbewijs, voer met een snelheid tussen de 20 en 45 kilometer per uur in een inham waar zich personen in het water bevonden. Tijdens een poging om een bocht te maken om de aanwezigen nat te spetteren, verloor hij de controle over de waterscooter en botste tegen een van de personen, [slachtoffer], die in het water stond. Het slachtoffer overleed ter plaatse aan de gevolgen van het ongeval.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onachtzaam had gehandeld, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder materiële en immateriële schadevergoeding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [neef] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot shockschade, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld en dat zijn handelen groot en onherstelbaar leed had veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de omstandigheden mee in de strafbepaling, waarbij de verdachte niet ter terechtzitting verscheen om verantwoording af te leggen voor zijn handelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/088647-20
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1986,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 september 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 augustus 2019 te Ravenstein, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, als schipper en/of bestuurder van een snelle motorboot, te weten een waterscooter (merk Seadoo, type RX01, voorzien van [registratienummer] ), als bedoeld in artikel 1.01 onder A, sub 18 van het Binnenvaartpolitiereglement, varende op een voor de scheepvaart openstaand water (vaarweg) binnen het Rijk gelegen, te weten op een (kleine) inham van de rivier de Maas, ter hoogte van kilometerraai 183.5, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
- verdachte is, in strijd met art. 1.04 Binnenvaartpolitiereglement en/of zonder in het bezit te zijn van een klein vaarbewijs, met een waterscooter gaan varen in de inham van de rivier de Maas, ongeveer ter hoogte van kilometerraai 183.5 en/of
- is (vervolgens) met een snelheid gelegen tussen de 20 en 45 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toen aldaar geldende maximum snelheid van 20 kilometer per uur (art. 8.06 lid 1 Binnenvaartpolitiereglement), in elk geval met een snelheid die gelet op de feitelijke situatie aldaar te hoog te achten was, die inham (verder) ingevaren en/of
- is vervolgens, terwijl hij wist en/of had waargenomen dat er in die inham personen in het water stonden, (recht) op die personen af gevaren en/of
- heeft in onvoldoende mate geanticipeerd en/of heeft zijn vaargedrag niet of onvoldoende aangepast aan de plaatselijke omstandigheden en/of
- heeft vervolgens zijn waterscooter niet voldoende onder controle gehad en/of gehouden,
waardoor verdachte met zijn waterscooter op en/of tegen [slachtoffer] is gebotst en/of over [slachtoffer] is gevaren (die aldaar in die inham in het water stond),
waardoor die [slachtoffer] werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 24 augustus 2019 omstreeks 14:35 uur vaart verdachte op de Maas bij Ravenstein een stukje op de waterscooter van zijn neef, [neef] . [neef] wacht samen met onder meer zijn vriendin, [slachtoffer] , in een kleine inham op de terugkomst van verdachte. Bij terugkomst wil verdachte vlakbij hen een bochtje met de waterscooter maken om hen nat te maken. De manoeuvre mislukt, waardoor verdachte met de waterscooter tegen [slachtoffer] botst en/of over haar heen vaart. [slachtoffer] overlijdt diezelfde dag aan de gevolgen daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, conform haar schriftelijk requisitoir, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Qua schuldgradatie stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld. Daarnaast is de officier van justitie van mening dat bij de beoordeling van de mate van schuld het alcoholgebruik van verdachte voorafgaand aan de aanvaring dient te worden betrokken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft het volgende aangevoerd. Verdachte acht zichzelf schuldig aan de dood van [slachtoffer] . Bij het bepalen van de schuldgradatie mag het alcoholgebruik van verdachte echter niet worden meegewogen. In het dossier ontbreekt immers een ademanalyse en daarnaast staat vast dat verdachte geen strafbare hoeveelheid alcohol heeft genuttigd, nu verdachte direct na het ongeval een ‘P’ blies. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1] De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende – zakelijk weergegeven – bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen.Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2019 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [2] :Op zaterdag 24 augustus 2019 omstreeks 14.43 uur waren wij, verbalisanten, met surveillancedienst belast. Wij kregen opdracht te gaan naar de Maasdijk, gemeente Oss. Een meisje zou zijn overvaren door een waterscooter. Ze zou ten gevolge daarvan een slagaderlijke bloeding hebben aan haar nek. Op de Maasdijk zou iemand ons opwachten en de juiste locatie aanwijzen. Terstond gingen wij ter plaatse, waar wij omstreeks 14.53 uur arriveerden. Wij, verbalisanten, zagen dat in de berm van de Maasdijk, gemeente Oss, een man wild stond te springen en te zwaaien. Wij stopten ter hoogte van deze persoon en zagen dat hij hevig geëmotioneerd was. Wij hoorden hem roepen "Help, help. Het is mijn schuld. Ik ben over haar heen gevaren. Help ons gauw".Later bleek ons dat deze persoon [verdachte] was.
Proces-verbaal van bevindingen van 27 augustus 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [3] :
Op zaterdag 25 augustus 2019 (de rechtbank begrijpt: zaterdag 24 augustus 2019) omstreeks 15:10 uur was ik, verbalisant, ter plaatse aan de linkeroever van de Maas ter hoogte van kilometerraai 183.5, omdat er een aanvaring had plaatsgevonden met een waterscooter en een persoon. Ik verkende de omgeving. Ik vernam van collega's ter plaatse dat het ongeluk zich had afgespeeld in een inham van de Maas ter hoogte van KM 183.5. Deze inham werd gevormd door een klein schiereiland. De inham is ongeveer zestig bij zestig meter en was in zijn geheel vrij ondiep.
Proces-verbaal van bevindingen Scheepvaartincident van 31 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [4] :Wij, beiden brigadier van politie en beiden werkzaam bij de Landelijke Eenheid, hebben een nader onderzoek ingesteld aan twee vaartuigen die betrokken waren geweest bij een scheepvaartincident dat had plaatsgevonden op zaterdag 24 augustus 2019 op de Maas.
Bij het incident waren de volgende vaartuigen betrokken:
1. Een waterscooter, merk Seadoo, type RX01, voorzien van het [registratienummer] ;
2. Een motorboot, niet voorzien van een naam, rompkleur blauw, dek- en opbouwkleur wit.
Proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 augustus 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [5] :V: Wat is er vandaag precies gebeurd op de Maas?
A: (…) Opeens voer mijn neefje [neef] achter me. Dit was ter hoogte van de inham waar het ongeval gebeurd is. (…) Ik vroeg hem of ik een stukje op zijn waterscooter mocht en heb zijn zwemvest aangetrokken. Ik ben zelf ook weer richting de brug gevaren en weer omgedraaid. Ik ben vervolgens linksaf weer de inham ingevaren. Ik wilde heel wijs een bochtje maken om ze allemaal nat te maken. Toen ik naar rechts wilde sturen om het bootje te ontwijken, reageerde de waterscooter niet meer omdat ik geen gas gaf. Dat is de grote fout die ik gemaakt heb. Ik had gas moeten geven, anders kun je niet sturen. (…)
Ik was met [persoon 1] , haar dochter en mijn hond. Later kwam ik mijn neefje [neef] tegen met zijn vriendin [slachtoffer] .
Ik heb geen vaarbewijs. Ik wist dat ik voor een waterscooter een vaarbewijs nodig heb.
Ik heb even een foutje gemaakt met sturen met gas erop. Ik weet dat je moet sturen met gas erop, anders doet hij het niet. Ik stuurde en hij ging gewoon rechtdoor.
Ik was nog nooit bij deze inham geweest. Dit was de eerste keer dat ik vanuit de Gouden Ham zo ver gevaren heb. Ik heb dit eerder niet aangedurfd. Het is ondiep.
Volgens mij mag je op de Maas op zich wel gas geven. Onder gas geven, versta ik open trekken, vol gas. (…)
Ik heb ervaring met het varen op waterscooters, want ongeveer 5 of 6 jaar geleden ging ik vaker met vrienden varen met een waterscooter op de Maas. Dat was bij Heteren. Ik weet ook wat ik fout gedaan heb dit keer.
Ik heb geen idee hoe snelheden worden aangegeven op een rivier of op het water. Ik geloof met een bord met strepen. Ik weet niet hoe een snel-vaargebied is aangegeven. Vaak valt het wel op, je ziet pionnen drijven en waterskiërs. (…)
Toen ik de inham in kwam varen, zag ik de andere personen. Ik had gefocust op hun. (…)
Ik zag [neef] en [slachtoffer] , die stonden in het water. [slachtoffer] stond er tot haar middel in. [persoon 1] en haar dochter zaten nog op mijn bootje. Iedereen keek mij aan toen ik aankwam. Die zagen het natuurlijk al aankomen dat ze nat werden. [slachtoffer] stond rechts van mijn bootje. [neef] stond links en ze stonden aan de zijkant van het bootje. Ik schat dat ik met ongeveer 40/45 kilometer per uur de inham kwam invaren. Volgens mij raakte ik [slachtoffer] links voor. Ze is denk ik met haar hoofd links voor onder de waterscooter gekomen. Ik voelde plastic op plastic van mijn boot tegen de waterscooter. Ik was me wel bewust dat [slachtoffer] daar gestaan had en ik zag haar opeens drijven. (…)
Ik heb gekozen om een rondje bij de brug te gaan en dan terug te gaan, hun nat te spetteren door een rondje te slippen en dat was het. Dit was allemaal gepland zo. Ik ben me er nu wel van bewust dat het levensgevaarlijk was. Dit is gewoon een gebrek aan ervaring. Ik weet niet hoe lang een waterscooter erover doet om stil te staan bij een snelheid van 40 à 45 kilometer per uur. Ik voer in plané. Ik ging van plané weer terug, ik was aan het inzakken. Ik denk dat ik niet uit plané ben geweest. Ik droeg het dodemanskoord, dat zat aan mijn vest.
Proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [6] :
Ik, [verbalisant] (KLP05770), hoofdagent
van politie Landelijke Eenheid, verklaar het volgende. (…)
Ik, verbalisant, heb uit hoofde van mijn functie en specialisatie op het gebied van nautische wetgeving verdachte [verdachte] tijdens het verhoor enkele vragen gesteld met betrekking tot de regelgeving op de Nederlandse binnenwateren en de Maas. Ik stelde verdachte [verdachte] onder andere vragen over hoe snelheden op het water werden aangegeven en of hij wist was een snel-vaargebied was en hoe dit aangegeven wordt. Ik, verbalisant, hoorde verdachte [verdachte] tijdens zijn verhoor antwoord geven op deze vraag. Uit het antwoord op deze vragen kon ik opmaken dat verdachte [verdachte] niet of nauwelijks verstand heeft van de regelgeving op het water of van de bijbehorende borden. (…)
Proces-verbaal van verhoor [getuige] van 24 augustus 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [7] :Ik was samen met [slachtoffer] aan het varen met mijn jetski en ik kwam mijn neef [verdachte] tegen. Vervolgens vroeg hij of hij zelf mocht varen. Hij is vervolgens zelf gaan varen. Hij liet het gas los van de jetski en als je het gas los laat kun je niet meer sturen. Zodoende is hij tegen [slachtoffer] , mijn vriendin, aan gevaren. Zij is volgens mij met haar hoofd tussen de boot en de jetski terecht gekomen.
Wij waren bij een inham van de Maas. De maximumsnelheid van mijn jetski is denk ik maximaal 100 kilometer per uur, maar zo hard is [verdachte] echt niet gegaan. Toen de jetski tegen [slachtoffer] aanvaarde stond zij ongeveer tot borsthoogte in het water, naast of achter de boot. De boot lag aangemeerd in de inham. Ik denk dat de jetski [slachtoffer] met de linkerkant geraakt heeft. Ik hoorde de jetski aankomen en ik keek om. Vervolgens zag ik de jetski tegen [slachtoffer] aan komen en zag ik aan haar beweging dat ze met haar hoofd tussen de jetski en de boot in had gezeten.
Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw van 25 augustus 2020 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [8] :
Wij, verbalisanten, hebben als forensische onderzoekers, een forensisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] . Op zaterdag 24 augustus 2019, omstreeks 17:10 uur, kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse op de openbare weg Maasdijk te Ravenstein. Omstreeks 17:30 uur werd door de aangewezen lijkschouwer, GGD-arts [arts] , in het bijzijn van ons verbalisanten, ter plaatse de lijkschouw verricht. Na de schouw deelde de aangewezen lijkschouwer ons mede dat, gelet op hetgeen hij had waargenomen en de verkregen informatie, het slachtoffer op zaterdag 24 augustus 2019 om het leven was gekomen door inwendig hoofdletsel in combinatie met mogelijk een gebroken nek naar aanleiding van de aanvaring met de jetski.
Proces-verbaal aanvaring van 11 september 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [9] :Datum en tijdstip: zaterdag 24 augustus 2019 om 14:35 uur
Plaats ongeval: Maas, Ravenstein, binnen de gemeente Oss
De vaarweg Maas is een voor de scheepvaart openstaand openbaar water binnen het Rijk, waarop het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing is.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte als bestuurder/schipper gevaren heeft op de bij het ongeval betrokken rode Seadoo waterscooter voorzien van [registratienummer] . Een waterscooter valt onder dat wat in het BPR verstaan wordt onder een schip en een snelle motorboot. Derhalve valt een waterscooter onder de werking van het BPR.
Op verzoek van mij, verbalisant, werd door een medewerker van het RTIC van de politiemeldkamer van de Landelijke Eenheid te Driebergen, nagekeken in het systeem van de VAMEX (Vaar,- en Marifoon Examens) of verdachte in het bezit was van een vaarbewijs. De VAMEX is de stichting die in Nederland belast is met de uitgifte van kleine vaarbewijzen. Uit het systeem van de VAMEX bleek dat verdachte niet in het bezit is van een vaarbewijs.
Verdachte heeft verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 40 tot 45 kilometer per uur de inham kwam ingevaren en dat hij in plané de inham in voer. Het varen in plané, ook wel planeren, glijden of scheren, vindt plaats als een vaartuig niet door maar over het water vaart. Een vaartuig planeert en komt dan gedeeltelijk uit het water, wanneer het dankzij een bereikte relatieve grote snelheid niet alleen door de hydrostatische kracht van het water wordt gedragen, maar ook door de dynamische krachten van het snel langs de romp stromende water. Het gewicht van het verplaatste water is dan kleiner dan het gewicht van het vaartuig. Het is mij, verbalisant, bekend dat een snelle motorboot, ongeacht grootte en gewicht, begint te planeren vanaf een snelheid van ongeveer 20 kilometer per uur. Er kan dus worden gesteld dat verdachte met een snelheid van minimaal 20 kilometer per uur en maximaal 45 kilometer per uur de inham ingevaren is.
Op de plaats ongeval is geen snelvaar-gebied conform de Regeling Snelle Motorboten 1995 aangegeven. Derhalve is de toegestane maximum snelheid op dit gedeelte van de Maas maximaal 20 kilometer per uur.
Ik, verbalisant, ben lid van het Landelijke waterscooter team. Dit team bestaat uit een groep van 32 collega's welke allemaal een speciale interne opleiding hebben gevolgd voor het besturen van een waterscooter. Tijdens de bovengenoemde opleiding wordt geleerd dat men te allen tijde moet mispeilen met een waterscooter. Dit houdt in dat men nooit recht op een object, voorwerp of persoon moet afvaren, maar altijd iets ernaast moest peilen om ongevallen te voorkomen. De reden hiervoor is dat een waterscooter zeer snel accelereert en bij een bedienfout van de bestuurder er zeer snel ongevallen kunnen gebeuren. Tweede reden hiervoor is dat een waterscooter geen rem heeft en ook niet heel krachtig achteruit kan varen om af te remmen.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij recht op de groep personen is afgevaren zonder mis te peilen. Ongeacht de snelheid is dit een zeer risicovolle manoeuvre gezien het bovenstaande. De waterscooter voorzien van [registratienummer] heeft volgens de gegevens in het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) een vermogen van 130 PK.
Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – [10] :
Ik, verbalisant, kreeg van de plaatselijke OVD het verzoek om een testvaart uit te voeren op de waterscooter welke bij het ongeval betrokken was. Dit was de waterscooter voorzien van [registratienummer] . Toen ik de inham binnenvoer heb ik trachten te sturen zonder gas te geven. Het is mij, verbalisant, door mijn ervaring met het varen met een waterscooter bekend dat het niet mogelijk is om te sturen als er geen gas gegeven word. Doordat er geen
voortstuwing is, reageert de waterscooter niet op stuurbewegingen en gaat deze rechtdoor.
Er zijn mij tijdens deze testvaart geen afwijkingen of mankementen opgevallen aan de waterscooter.
Bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte als bestuurder van de motorscooter tegen [slachtoffer] is gebotst en/of over haar heen is gevaren. Ook stelt de rechtbank vast dat het overlijden van [slachtoffer] het logisch gevolg is geweest van het handelen van verdachte.
De belangrijkste vraag in deze zaak is of de verdachte schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] . Schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik gehanteerd wordt. Schuld komt in beeld als een verdachte een bepaald gevolg (bijvoorbeeld letsel of de dood) duidelijk niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout die iemand maakt voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Het moet gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout. In strafrechtelijke bewoordingen: er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’ om tot een veroordeling te kunnen komen. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, zijn verschillende factoren van belang, namelijk het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst van die gedragingen en alle overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat verdachte met de motorscooter, in plané en met overschrijding van de maximum snelheid, een kleine inham in is gevaren. Hij is welbewust recht op het slachtoffer af gevaren, die zich in de inham tot haar middel in het water – en dus in een kwetsbare positie – bevond. Verdachte heeft daarbij niet misgepeild en derhalve niet geanticipeerd op een mogelijk door hem te maken bedienfout. Vlakbij het slachtoffer heeft hij getracht een manoeuvre uit te voeren (een bochtje varen en haar en de anderen nat spatten), zonder dat hij daarvoor de vereiste kennis en ervaring had. Zijn ervaring met een waterscooter dateerde immers van 5 à 6 jaar geleden en hij was bovendien niet in het bezit van het, voor de waterscooter benodigde, klein vaarbewijs. Verdachte heeft het gas losgelaten en draaide vervolgens aan het stuur, maar realiseerde zich te laat dat een waterscooter zonder voortstuwing niet op stuurbewegingen reageert en rechtdoor gaat. Door deze ondoordachte actie heeft verdachte een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen. Verdachte is vervolgens met de waterscooter op en/of tegen het slachtoffer gebotst en/of over het slachtoffer heen gevaren, als gevolg waarvan het slachtoffer korte tijd later ter plekke is overleden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld, als gevolg waarvan hij met de waterscooter op en/of tegen [slachtoffer] is gebotst en/of over haar heen is gevaren, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook aan verdachtes schuld te wijten dat [slachtoffer] is overleden.
Anders dan de officier van justitie heeft de rechtbank het alcoholgebruik van verdachte niet meegewogen bij de beoordeling van de mate van schuld, nu uit de voorlopige ademtest is gebleken dat verdachte geen strafbare hoeveelheid alcohol had genuttigd en in het strafdossier een ademanalyse ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte niet als roekeloos worden aangemerkt. In het algemeen zal bij roekeloosheid sprake moeten zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging.

De bewezenverklaring.Op grond van de feiten, omstandigheden en gedragingen die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

op 24 augustus 2019 te Ravenstein, gemeente Oss, als schipper en bestuurder van een snelle motorboot, te weten een waterscooter, merk Seadoo, type RX01, voorzien van [registratienummer] , als bedoeld in artikel 1.01 onder A, sub 18 van het Binnenvaartpolitiereglement, varende op een voor de scheepvaart openstaand water (vaarweg), binnen het Rijk gelegen, te weten op een kleine inham van de rivier de Maas, ter hoogte van kilometerraai 183.5, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onachtzaam te handelen als volgt:
- verdachte is, in strijd met art. 1.04 Binnenvaartpolitiereglement en zonder in het bezit te zijn van een klein vaarbewijs met een waterscooter gaan varen op de rivier de Maas, ongeveer ter hoogte van kilometerraai 183.5 en
- is vervolgens met een snelheid gelegen tussen de 20 en 45 kilometer per uur, zijnde een hogere snelheid dan de toen aldaar geldende maximum snelheid van 20 kilometer per uur (artikel 8.06 lid 1 Binnenvaartpolitiereglement), voormelde inham (verder) ingevaren en
- is vervolgens, terwijl hij wist en had waargenomen dat er in die inham personen in het water stonden, recht op die personen af gevaren en
- heeft in onvoldoende mate geanticipeerd en
- heeft vervolgens zijn waterscooter niet voldoende onder controle gehad en gehouden,

waardoor verdachte met zijn waterscooter op en/of tegen [slachtoffer] is gebotst en/of over [slachtoffer] is gevaren die aldaar in die inham in het water stond, waardoor die [slachtoffer] werd gedood.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank een geheel voorwaardelijke, forse taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 24 augustus 2019 heeft door toedoen van verdachte een afschuwelijk ongeval plaatsgevonden, met dodelijke afloop. Verdachte heeft op een waterscooter getracht een gevaarlijke manoeuvre uit te voeren, zonder dat hij daarvoor de vereiste kennis en ervaring had. Hierdoor kwam hij in aanvaring met het 23-jarige slachtoffer, die in de inham tot haar middel in het water stond. Als gevolg van deze aanvaring is het slachtoffer overleden.
Verdachte heeft door zijn handelen groot en onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer. De ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de moeder, zus en partner van het slachtoffer hebben duidelijk gemaakt hoe zeer het slachtoffer wordt gemist en hoe zij nog dagelijks geconfronteerd worden met de gevolgen van haar overlijden. De partner van het slachtoffer heeft bovendien de aanvaring voor zijn ogen zien gebeuren. Hij heeft eerste hulp verleend, hetgeen niet heeft mogen baten. Dit moet verschrikkelijk zijn geweest.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte, als strafverzwarende omstandigheid, rekening met het gegeven dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld. Op 26 september 2008 is verdachte door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het betrof een ongeval waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht. Hiervoor is aan verdachte destijds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden alsmede 18 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. De rechtbank heeft er acht op geslagen dat deze eerdere ervaring – die weliswaar vele jaren geleden heeft plaatsgevonden – verdachte kennelijk niet tot voorzichtigheid heeft gebracht.
Daarnaast houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte, ondanks aandringen van onder meer de nabestaanden van het slachtoffer, niet ter terechtzitting is verschenen om verantwoording af te leggen voor zijn handelen en dat ook voor het overige niet is gebleken dat verdachte verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft getoond.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunt ten aanzien van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, meer specifiek het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood van het slachtoffer tot gevolg. Dit oriëntatiepunt kent (in ernst oplopend) drie categorieën van schuld: aanmerkelijke schuld, ernstige schuld en een zeer hoge mate van schuld. Een ‘zeer hoge mate van schuld’ is niet enkel aan de orde in het geval van roekeloosheid. Ook indien de mate van schuld geringer is dan roekeloosheid, kan van een ‘zeer hoge mate van schuld’ sprake zijn.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in het bijzonder in aanmerking heeft genomen, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank in zeer hoge mate schuldig aan de dood van het slachtoffer.
Bij een zeer hoge mate van schuld, zonder dat sprake is van alcoholgebruik, is bij dood door schuld in het wegverkeer het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaren. De schuld die verdachte heeft aan het overlijden van [slachtoffer] heeft niet in het wegverkeer plaatsgevonden maar op het water. De rechtbank merkt daarbij op dat aan verdachte geen ontzegging van de vaarbevoegdheid kan worden opgelegd, aangezien op grond van artikel 35b van de Scheepvaartverkeerswet alleen aan de houder van een vaarbewijs de bevoegdheid tot het voeren van schepen kan worden ontzegd. Verdachte is geen houder van een vaarbewijs.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en gezien de hiervoor vermelde, strafverzwarende, omstandigheden niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. De rechtbank zal deze straf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel een proeftijd van 2 jaren verbinden.
Het pleidooi van de raadsman om aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, volgt de rechtbank niet. Een taakstraf zou naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde en evenmin aan de persoon van verdachte, nu verdachte al eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] .

De benadeelde partij [persoon 2] vordert een schadevergoeding van
€ 21.609,71, bestaande uit € 1.609,71 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering integraal voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.De verdediging refereert zich ten aanzien van de gevraagde schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank.
In het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzoekt de verdediging de rechtbank het aantal dagen gijzeling drastisch te beperken dan wel te bepalen op nihil.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het, door de wet bepaalde, aantal dagen gijzeling te beperken.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Proceskosten
[persoon 2] verzoekt om de gemaakte reiskosten naar haar advocaat (€ 12,53) en de rechtbank (€ 19,24) alsmede de parkeerkosten (€ 7,-) te vergoeden, tot een totaalbedrag van € 38,77.
Daarnaast verzoekt zij – op verzoek van rechtsbijstandsverzekering DAS – primair om de proceskosten conform het liquidatietarief te vergoeden. Subsidiair verzoekt [persoon 2] om het eigen risico dat zij aan rechtsbijstandsverzekering DAS heeft moeten afdragen te vergoeden, te weten een bedrag van € 250,00.
Het standpunt van de officier van justitie.De officier van justitie is van mening dat enkel de werkelijk gemaakte proceskosten ad € 250,00 voor vergoeding in aanmerking komen en dus niet het primair gevorderde liquidatietarief. Zij stelt zich op het standpunt dat de gevorderde reiskosten en parkeerkosten dienen te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ook de verdediging is van mening dat enkel de werkelijk gemaakte proceskosten ad € 250,00 voor vergoeding in aanmerking komen en dus niet het primair gevorderde liquidatietarief. De verdediging maakt geen bezwaar tegen vergoeding van de gevorderde reiskosten en parkeerkosten.
Beoordeling.Aangezien DAS rechtsbijstand geen rechtstreekse benadeelde is in deze strafzaak wijst de rechtbank het verzoek dat door [persoon 2] namens DAS rechtsbijstand is ingediend, om de proceskosten conform het liquidatietarief te vergoeden, af.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij [persoon 2] werkelijk gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 288,77 (€ 250,00 eigen risico rechtsbijstandverzekering en € 38,77 reis- en parkeerkosten).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

De vordering van de benadeelde partij [persoon 3] .

De benadeelde partij [persoon 3] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 20.000,00 bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering integraal voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de gevraagde schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank.
In het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzoekt de verdediging de rechtbank het aantal dagen gijzeling drastisch te beperken dan wel te bepalen op nihil.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het, door de wet bepaalde, aantal dagen gijzeling te beperken.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
ProceskostenDe rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, ter zake van kosten rechtsbijstand.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [neef] .
De benadeelde partij [neef] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 40.000,00, bestaande uit € 20.000,00 affectieschade en € 20.000,00 shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter staving van deze vordering heeft de verdediging de slachtofferverklaring van [neef] voorgedragen en het journaal van de huisarts van [neef] over de periode van 9 september 2019 tot 26 februari 2020 overgelegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de immateriële schadevergoeding zowel ten aanzien van de affectieschade als ten aanzien van de shockschade integraal voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde shockschade onvoldoende is onderbouwd en de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde affectieschade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
In het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzoekt de verdediging de rechtbank het aantal dagen gijzeling drastisch te beperken dan wel te bepalen op nihil.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding bestaande uit € 20.000,00 ter zake van affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij [neef] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding wegens shockschade (€ 20.000,00). Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is toegebracht, onder meer aangezien nadere bewijstukken thans ontbreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor vergoeding van shockschade is op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is (geweest) van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde partij en uit de daarbij overgelegde stukken kan niet een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek daarnaar noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van shockschade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover dit de shockschade betreft. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het, door de wet bepaalde, aantal dagen gijzeling te beperken.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, ter zake van kosten rechtsbijstand.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 60a, 307 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan
3 maanden voorwaardelijk,met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Maatregelen van schadevergoeding
Legt aan veroordeelde op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 2] van een bedrag van € 21.609,71. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 143 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 1.609,71 materiële schadevergoeding en € 20.000,00 immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan veroordeelde op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 3] van een bedrag van € 20.000,00. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan veroordeelde op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [neef] van een bedrag van € 20.000,00. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 135 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [persoon 2] :Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [persoon 2] , van een bedrag van € 21.609,71, bestaande uit € 1.609,71 materiële schadevergoeding en € 20.000,00 immateriële schadevergoeding. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Proceskostenvergoeding [persoon 2] :
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [persoon 2] gemaakt, tot op heden begroot op € 288,77, en in de proceskosten die de benadeelde partij [persoon 2] ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [persoon 3] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [persoon 3] , van een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding.
Indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Proceskostenvergoeding [persoon 3] :
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [persoon 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij [persoon 3] ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [neef] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [neef] , van een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding voor affectieschade.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige (€ 20.000,00 bestaande uit immateriële schadevergoeding voor shockschade) niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Proceskostenvergoeding [neef] :
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [neef] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij [neef] ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Teruggave in beslag genomen goederen
Teruggave aan verdachte van het in beslag genomen goed, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen: 1 motorboot 6pk Suzuki, lengte 5 meter, breedte 2 meter, rompkleur blauw, dek- en opbouwkleur wit.
Teruggave aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon [neef] van het in beslag genomen goed, vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen:
1 waterscooter met [registratienummer] , merk Sea-Doo, type RX01.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.P.C. Kuijs, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maasland, registratienummer PL2100-2019240069 Z.
2.Proces-verbaal, p. 11-13.
3.Proces-verbaal, p. 59-60.
4.Proces-verbaal met bijlagen, p. 68-88.
5.Proces-verbaal, p. 115-121.
6.Proces-verbaal, p. 123.
7.Proces-verbaal met bijlagen, p. 28-33.
8.Proces-verbaal, p. 65-67.
9.Proces-verbaal, p. 90-104.
10.Proces-verbaal, p. 56-58.