ECLI:NL:RBOBR:2020:5185

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
19/2503
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die is toegekend in het kader van een bezwaar tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot vastgestelde waarde van zijn woning, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 285.000 en later verlaagd naar € 270.000. Eiser stelt dat de kosten van een taxatierapport, dat in opdracht van hem is opgemaakt, ten onrechte niet zijn vergoed. De rechtbank heeft op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding ter discussie stond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het taxatierapport aan de verweerder is toegezonden. Verweerder ontkent de ontvangst van het taxatierapport en de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat dit rapport daadwerkelijk is verzonden. Eiser heeft enkel een brief overgelegd waarin staat dat het taxatierapport is verzonden, maar dit is onvoldoende om aan te tonen dat verweerder het rapport heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de bestreden uitspraak van de heffingsambtenaar in stand kan blijven, en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 oktober 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/2503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot, verweerder
(gemachtigde: P. van Haren).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2019, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld op
€ 285.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2019 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2019 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van de woning verlaagd naar € 270.000. Hierbij is tevens een proceskostenvergoeding toegekend van € 508 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, waarde per punt € 254, wegingsfactor 1).
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van den Dool, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is alleen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet de kosten heeft vergoed van het in bezwaar in opdracht van eiser opgemaakte taxatierapport. In dat kader heeft de taxateur op 11 juli 2019 een inpandige opname verricht, waarna op 17 juli 2019 een taxatierapport is opgesteld. Dit rapport is volgens eiser op dezelfde dag en bij brief van dezelfde datum naar verweerder verzonden. Daarbij is ook de factuur van de taxateur gevoegd. De hiermee gemoeide kosten bedragen € 256,52. Van die brief, het taxatierapport en de factuur heeft eiser in beroep een afschrift overgelegd.
3. Verweerder ontkent dat hij in bezwaar een taxatierapport van eiser heeft ontvangen en vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat taxatierapport aan verweerder is toegezonden. Ook overigens was er volgens verweerder in bezwaar geen aanleiding om aan te nemen dat er een taxatierapport is opgemaakt dan wel zou worden opgemaakt.
4. De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken niet blijkt dat er voor verweerder aanleiding was te veronderstellen dat eiser een taxatierapport heeft ingebracht dan wel zou inbrengen. In het bezwaarschrift, noch in het aanvullend bezwaarschrift is melding gemaakt van een nog op te maken taxatierapport. Evenmin is gebleken dat op de hoorzitting is gesproken over een nog te verwachten taxatierapport, hetgeen op de zitting door de gemachtigde van eiser is erkend. Gelet hierop is verweerders ontkenning van de ontvangst van het betreffende taxatierapport naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig. Eisers stelling op de zitting dat in de uitspraak op bezwaar wel dezelfde vergelijkingsobjecten worden genoemd als in het betreffende taxatierapport, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat verweerder dat taxatierapport in bezwaar heeft ontvangen. Blijkens de uitspraak op bezwaar zijn die vergelijkingsobjecten immers ook door (de gemachtigde van) eiser genoemd tijdens de hoorzitting.
5. Volgens vaste rechtspraak rust in een geval als het onderhavige de bewijslast op eiser, in die zin dat hij aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het enkel door eiser overleggen van de brief van 17 juli 2019 met daarop “kopie” en de stelling dat deze brief met het taxatierapport aan verweerder is verzonden, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Eiser heeft die stelling verder niet onderbouwd met bijvoorbeeld een bewijsstuk van verzending van het taxatierapport. Om die reden is niet aannemelijk dat het stuk aan verweerder is toegezonden. De stelling van eisers gemachtigde op de zitting dat zijn kantoor met verweerder een werkafspraak heeft dat alle correspondentie per (gewone) post verloopt, waardoor er sprake zou zijn van bewijsnood, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6. Verweerder heeft dus terecht geen proceskostenvergoeding voor het betreffende taxatierapport toegekend. De bestreden uitspraak kan in stand blijven.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.