ECLI:NL:RBOBR:2020:5175

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
C/01/353446 / FA RK 19-5847
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een huwelijk gesloten in het buitenland en de echtscheiding tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding tussen een vrouw en een man, die beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man betwist echter de rechtsgeldigheid van het huwelijk, dat volgens hem religieus is gesloten toen de vrouw 14 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op het moment van de huwelijksvoltrekking 18 jaar oud was, en dat het huwelijk in Nederland erkend kan worden op basis van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek, mits het huwelijk volgens het recht van de staat waar het gesloten is rechtsgeldig is.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat het huwelijk niet rechtsgeldig is. De man heeft zijn verweer dat er geen duurzame ontwrichting is ingetrokken, en de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, wat vereist is bij een verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om alsnog een ouderschapsplan op te stellen, en de verdere behandeling is aangehouden tot 16 september 2020. De beschikking is gegeven door mr. F.E. Roll, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
locatie 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/353446 / FA RK 19-5847
Beschikking d.d. 6 augustus 2020
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.P. van Empel-Bouman, gevestigd te 's-Hertogenbosch,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. B.A. van Mens, gevestigd te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 9 december 2019;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- de correspondentie waaronder:
 een brief met bijlagen d.d. 9 januari 2020 van mr. Van Empel-Bouman;
 een brief met bijlagen d.d. 7 februari 2020 van mr. Van Empel-Bouman;
 een brief d.d. 8 mei 2020 van mr. Van Empel-Bouman;
 een brief d.d. 13 mei 2020 van mr. Van Mens.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020.
Bij die gelegenheid zijn verschenen: partijen en hun advocaten. Zowel de vrouw als de man zijn op de mondelinge behandeling bijgestaan door een eigen tolk.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 18 december 1983 te [plaats] , [land x] , zo is op de mondelinge behandeling komen vast te staan.
2.2.
Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit, zodat de rechtbank bevoegd is van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen en op het verzoek Nederlands recht wordt toegepast.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.4.
Scheiding
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.4.2.
De man betwist primair dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk en verzoekt om die reden de vrouw niet ontvankelijk te verklaren. De man stelt dat partijen een religieus huwelijk hebben gesloten ten overstaan van een Iman en dat de vrouw op dat moment 14 jaar oud was. Volgens de man kan iemand van 14 jaar oud geen rechtsgeldig huwelijk aangaan. Op de mondelinge behandeling heeft de man zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.3.
Gelet op het primaire verweer van de man dient de rechtbank eerst te oordelen over de vraag of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Uit de basisregistratie personen blijkt dat de vrouw is geboren op [datum] . Dit betekent dat de vrouw op het moment van de huwelijksvoltrekking 18 jaar oud was. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat haar geboortedatum in Nederland is gewijzigd, maar dat partijen zich steeds hebben voorgedaan als zijnde gehuwd en dat dit ook onder ede is verklaard.
Van de stelling van de vrouw dat haar geboortedatum is gewijzigd, waaruit de rechtbank begrijpt dat de vermelding in de basisregistratie personen niet juist zou zijn, is door de vrouw geen onderbouwing gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gehuwd is toen zij de leeftijd van 18 jaar had. Zowel naar [X] recht als naar Nederlands recht kan op die leeftijd rechtsgeldig een huwelijk worden aangegaan.
2.4.4.
Op grond van artikel 10:31 BW wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden.
Door de vrouw en de man is op de mondelinge behandeling verklaard dat zij met elkaar gehuwd zijn. Voorts is door de vrouw onweersproken verklaard dat de huwelijksakte in [land x] is geregistreerd bij een rechtbank en daarmee officieel is geworden. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijk dat partijen niet rechtsgeldig met elkaar gehuwd zijn. Het buitenlands huwelijk wordt dan ook in Nederland erkend en de vrouw kan daarvan ontbinding vragen.
2.4.5.
De man heeft op de mondelinge behandeling zijn verweer dat geen sprake is van een duurzame ontwrichting ingetrokken.
2.4.6.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.4.7.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overgelegd. Zij stelt dat het partijen niet lukt om te komen tot afspraken over de minderjarige, mede gelet op de onderlinge verstandhouding tussen partijen.
De man stelt dat de vrouw kennelijk geen noodzaak ziet tot het maken van afspraken. Hij wijst er op dat door de vrouw geen voorstel is gedaan om te komen tot een ouderschapsplan, noch een concept ouderschapsplan is toegezonden aan hem.
2.4.8.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen beiden het beste voor hebben met de minderjarige. De in het kader van de voorlopige voorzieningen vastgestelde zorgregeling wordt nageleefd en het lukt partijen, al dan niet via tussenkomst van hun meerderjarige kinderen, hierover overleg met elkaar te hebben. Door de advocaten is op de mondelinge behandeling aangegeven dat een ouderschapsplan alsnog kan worden opgesteld, te meer nu het probleem rond de huisvestring van de man op afzienbare termijn zal zijn opgelost.
2.4.9.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat partijen geen ouderschapsplan kunnen opstellen. Zoals op de mondelinge behandeling besproken zal de vrouw in de gelegenheid worden gesteld alsnog een ouderschapsplan over te leggen. De verdere behandeling en beslissing zal dan ook worden aangehouden tot de hierna te vermelden pro forma datum.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt iedere verdere behandeling en beslissing pro forma aan tot
16 september 2020en stelt de vrouw in de gelegenheid uiterlijk op die datum een door beiden partijen opgesteld en ondertekend ouderschapsplan over te leggen dan wel gemotiveerd aan te geven waarom het niet lukt om te komen tot een ouderschapsplan.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.E. Roll, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 6 augustus 2020.