ECLI:NL:RBOBR:2020:5134

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
01/040743-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag op moeder met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder heeft gedood. De verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek van voorarrest voor doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte raad. De feiten vonden plaats in de periode van 13 tot en met 14 februari 2020 in Rosmalen, waar de verdachte zijn moeder opzettelijk van het leven beroofde door haar te slaan en haar keel dicht te drukken. De rechtbank verwierp het verweer van putatief noodweer, omdat er geen aanwijzingen waren dat er een indringer in de woning was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat zijn verklaringen over de gebeurtenissen niet betrouwbaar waren. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op van € 31.982 aan de benadeelde partij, bestaande uit overlijdensschade, schoonmaakkosten en affectieschade. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van het gepleegde feit zwaar hebben meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/040743-20
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,geboren [geboortejaar] 1962, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 mei 2020, 20 juli 2020 en 9 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 april 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 oktober 2020is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2020 tot en met 14 februari 2020 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door het slaan en/of stompen op het hoofd en/of de hals/keel, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of het dichtdrukken/dichthouden van de hals/keel en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelenbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van de tenlastegelegde moord omdat er geen aanwijzingen zijn voor voorbedachte raad en tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde doodslag. Verdachte heeft het opzet gehad om zijn moeder van het leven te beroven.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte verzoekt verdacht vrij te spreken van moord omdat er niet kan worden vastgesteld dat sprake is van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte.
De tenlastegelegde doodslag kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.

Vrijspraak moord.

Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven of dat hij zijn daad pleegde na kalm beraad en rustig overleg.
Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van moord.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 13 februari 2020 tot en met 14 februari 2020 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door het slaan en/of stompen op het hoofd en de hals en het lichaam van die [slachtoffer] en het dichtdrukken/dichthouden van de hals/keel en/of de neus en de mond van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Beroep op een schulduitsluitingsgrond (putatief noodweer).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ter zake van het tenlastegelegde op gronden zoals aangevoerd in de overgelegde pleitnota betoogd dat verdachte niet strafbaar is omdat hij het feit heeft begaan terwijl hij abusievelijk en verschoonbaar in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijk dreigend gevaar
.Verdachte meende dat een man de woning van zijn moeder was binnengedrongen en dat hij zijn moeder, die in de woning was, moest beschermen.
Verdachte heeft verschoonbaar gedwaald ten aanzien van een noodweer situatie zodat sprake is van afwezigheid van alle schuld en verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft niet expliciet gereageerd op het verweer van de raadsman. Zij heeft gepersisteerd bij hetgeen zij in haar requisitoir heeft aangevoerd en is van oordeel dat verdachte strafbaar is voor de bewezen te achten doodslag op zijn moeder.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt voorop dat onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeert dat hij zich tegen dreigend gevaar moet of mag verdedigen. Het beroep op putatief noodweer(exces) slaagt indien verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Daartoe dient te worden vastgesteld dat verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat om te kunnen aannemen dat er een (mannelijke) indringer in de woning van de moeder van verdachte was.
Aan de bewijsmiddelen ontleent de rechtbank, voor zover hier van belang, de volgende objectieve vaststellingen.
Verdachte is op 13 februari 2020 aan het begin van de avond door zijn moeder in haar woning toegelaten. Verdachte is gedurende de verdere avond in de woning van zijn moeder geweest, afgezien van een moment dat hij naar zijn zeggen omstreeks 23.00 uur even naar buiten is gegaan om uit zijn auto sigaren te gaan halen.
Bij de komst van de politie in de woning zijn alleen verdachte en de op dat moment reeds overleden moeder van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft bij zijn meldingen bij het alarmnummer 112 (op 14 februari om 02.17 uur en om 02.29 uur) gemeld dat er mannen in de woning waren. Op dat moment was verdachte ernstig verward en verklaarde hij onsamenhangend. Hij geeft in die meldingen aan: “die andere gast heb ik KO geslagen”, “ik denk dat ie dood is. Dood door mij”. Bij aankomst van de politie ter plaatse verklaart verdachte dat hij een man een klap heeft gegeven. Zijn moeder heeft hij naar zijn zeggen op dat moment niet meer gezien.
Op grond van de bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte in de avond van 13 februari 2020 of in de vroege nacht van 14 februari 2020 zijn moeder door geweld om het leven heeft gebracht.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op 13 februari 2020 bij aankomst bij het appartement van zijn moeder zijn auto heeft geparkeerd en door zijn moeder is binnengelaten in haar woning. Ook herinnert hij zich dan dat hij in de loop van de avond een doosje sigaren uit zijn auto is gaan halen en weer naar binnen is gegaan.
Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij zich van de avond van 13 februari 2020 en de daarop volgende gebeurtenissen niets kan herinneren. Alles is voor hem “een zwart gat”. Pas bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie is verdachte, zo stelt hij, tot de conclusie gekomen dat zijn moeder de overledene in de woning was. Dit was hem pas enkele dagen na zijn arrestatie verteld door de verhorende agenten.
Uit onderzoek naar de persoon van verdachte is niet gebleken van het bestaan van een psychose bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde of van andere mogelijke psychiatrische, psychologische of neurologische oorzaken voor een nagenoeg volledig gebrek aan herinnering van de gebeurtenissen ten tijde van het tenlastegelegde.
Wel staat vast dat verdachte op de avond van 13 februari 2020 onder invloed was van aanzienlijke hoeveelheden alcohol. Van algemene bekendheid is dat hierdoor verstoringen in de waarneming en herinnering kunnen optreden. Verdachte was hiermee bekend, omdat hij vaker veel alcohol dronk en de gevolgen hiervan voor zijn gedrag kende.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte op de avond van het tenlastegelegde zwaar onder invloed was van alcohol en dat dit zijn gedrag en zijn oordeelsvermogen heeft beïnvloed. Zijn verklaringen over wat er zich die avond heeft afgespeeld zijn echter zo vaag en onsamenhangend dat de rechtbank deze niet als basis kan gebruiken voor de beoordeling van het beroep op putatief noodweer. In feite geeft verdachte aan eigenlijk helemaal niet meer te weten wat er is gebeurd en komt hij niet verder dan dat er ‘een man de woning binnenkwam en dat hij denkt dat hij die man heeft aangevallen’. Uit deze verklaring blijkt op geen enkele wijze van een vermeende noodweersituatie.
Conclusie van de rechtbank.
De rechtbank komt tot de vaststelling dat er geen sprake is van een situatie waarin verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten en kon menen dat hij zijn moeder moest verdedigen tegen een tegen haar gerichte aanval van een indringer. Daarmee is er geen sprake van putatief noodweer.
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht in geval van strafoplegging een zo laag mogelijke gevangenisstraf op te leggen. Een lange gevangenisstraf is gelet op de aard van de zaak niet nodig uit het oogpunt van preventie en vergelding en evenmin om de maatschappij te beschermen tegen gewelddadig gedrag van verdachte nu het recidiverisico als laag wordt ingeschat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn 83-jarige moeder in haar eigen woning met geweld om het leven gebracht. Uit forensisch onderzoek blijkt dat de moeder van verdachte om het leven is gekomen door zeer forse gewelduitoefening, met als gevolg dat gezicht haast onherkenbaar was. De uitwendige lijkschouwing toonde tekenen van stompe geweldpleging ter hoogte van het hoofd en de handen. Voorts waren er tekenen van geweldpleging tegen de hals.
Bij het aantreffen van het slachtoffer zag de verbalisant ernstig letsel aan het hoofd en een grote hoeveelheid bloed. Verdachte heeft een brute en onomkeerbare daad gepleegd waarmee hij zijn moeder het meest kostbare recht, het recht op leven, heeft ontnomen.
Verdachte heeft aan de familieleden en de overige naasten van het slachtoffer enorm en onherstelbaar leed toegebracht. Voor deze personen is het een gebeurtenis die zij de rest van hun leven bij zich zullen dragen.
Ook op buurtbewoners en andere dorpsbewoners zal dit feit diepe indruk hebben gemaakt.
Verdachte zegt nauwelijks herinnering te hebben aan wat er in de avond van 13 februari 2020 en de nacht van 14 februari 2020 in de woning van zijn moeder is voorgevallen. Geconfronteerd met de bevindingen uit het opsporingsonderzoek doet verdachte voorkomen alsof het hem allemaal is overkomen. Hij neemt hierbij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen en toont geen gevoelens van spijt of berouw.
Bij een dergelijk ernstig misdrijf als doodslag past in het algemeen een gevangenisstraf van lange duur.
Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank in aanmerking het referentiekader dat volgt uit recente veroordelingen in zaken waarin sprake was van een voltooide doodslag, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tussen acht en tien jaar. De rechtbank zal deze bandbreedte als uitgangspunt nemen bij haar beslissing ten aanzien van de strafoplegging.
De rechtbank heeft bezien of er redenen zijn om ten gunste van verdachte naar beneden af te wijken van dit uitgangspunt. Dergelijke redenen acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank acht deze straf gerechtvaardigd gelet op:
- de kwetsbaarheid van het slachtoffer,
- het feit dat het verdachtes eigen moeder betreft,
- de mate van geweld die gebruikt is,
- het feit dat de doodslag in de eigen woning van het slachtoffer heeft plaatsgevonden,
- het niet nemen van verantwoordelijkheid en het niet tonen van spijt of berouw door
verdachte.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering voor het gehele bedrag, met toepassing van de maatreel tot schadevergoeding en toekenning van de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte stelt dat de vordering voor wat betreft de kosten van lijkbezorging en voor wat betreft de gevorderde rente niet eenvoudig is te beoordelen, mede gezien de laattijdige indiening van de vordering op 7 oktober 2020. Met name kan de verdediging niet beoordelen of de kosten van lijkbezorging in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene
nen of er sprake was van uitkering door een uitvaartverzekering. In zoverre dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige is de vordering niet betwist.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van € 17.500,00 euro ter zake van affectieschade, en een bedrag van € 14.482,04 ter zake van overlijdensschade en schoonmaakkosten, in totaal (afgerond) € 31.982,00.
Het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (13 februari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van de overledene overeenkomstig de gevorderde uitvaartkosten en acht de vordering ook voor dit onderdeel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de maatregel tot schadevergoeding opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (13 februari 2020) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

doodslag.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel:
-
gevangenisstrafvoor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
-
maatregel van schadevergoedingten bedrage van € 31.982,00.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] van een bedrag van € 31.982,00 (zegge: éénendertigduizend negenhonderd en tweeëntachtig euro).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 197 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het bedrag betreft een vergoeding van € 14.482,04 voor materiële schade (overlijdensschade en schoonmaakkosten) en een vergoeding van € 17.500,00 voor immateriële schade (affectieschade).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (13 februari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van € 31.982,00 (zegge: éénendertigduizend negenhonderd en tweeëntachtig euro).
Het bedrag betreft een vergoeding van € 14.482,04 voor materiële schade (overlijdensschade en schoonmaakkosten) en een vergoeding van € 17.500,00 voor immateriële schade (affectieschade).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (13 februari 2020) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Bossink, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 23 oktober 2020.
Mr. B. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.