Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[eiser 1],
[eiser 2],
1. De procedure
- de dagvaarding van 22 september 2020 met producties, genummerd 1 en 2;
- de brief van mr. Van Ingen van 1 oktober 2020 met producties, genummerd 3 en 4;
- de brief van mr. Kuijken van 5 oktober 2020 met producties, genummerd 1 tot en met 4;
- de mondelinge behandeling via een Skype-verbinding ter zitting van 6 oktober 2020;
- de pleitnota van mr. Van Ingen;
- de pleitnota van mr. Kuijken.
2. De feiten
1.[eiser 1] ,(…);
voor zich in privé;
in zijn hoedanigheid van enig bevoegd bestuurder van(…)[naam] Beheer B.V.(…),
[gedaagde], (…)
3.[eiser 2]
(…) Gehuwd met de heer [eiser 1] voornoemd
De schuldeiser aan de schuldeiser mede op heden, omwille van een identiek verzoek van schuldeiser als vooromschreven, een bedrag van driehonderd duizend euro (€ 300.000,00) heeft geleend.
De ondergetekenden sub 1. en 3. zijn tezamen enig eigenaar van de navolgende kadastrale percelen:
De hoofdsom van onderhavige Lening bedraagt vier honderd vijftig duizend euro (€ 450.000);
De Lening heeft een looptijd van een (1) jaar en zal uiterlijk op één en dertig maart tweeduizend dertien (31-03-2013) in haar geheel moeten worden afgelost.
9. De ondergetekenden sub 1. en 3. verplichten zich op eerste verzoek van schuldeiser onverwijld hun medewerking te verlenen tot het vestigen van een hypotheek 3e in rang ten behoeve van hem dan wel een door hem aan te wijzen hypotheeknemer, indien en zodra de schuldeiser haar daartoe schriftelijk verzoekt;
(…)
11. De vorderingen van schuldeiser c.q. de verplichtingen van schuldenaar uit hoofde van de Lening zijn slechts achtergesteld bij de verplichtingen aan de (huis)bankier van de schuldenaar.
- i)
- ii)
- De rechtbank heeft in haar vonnis miskend dat de door [eiser 2] ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging rechtskracht heeft. De buitengerechtelijke vernietiging had dan ook als vaststaand (rechts)feit in de beoordeling door de rechtbank betrokken moeten worden. Hoewel [eiser 2] geen partij was in die procedure, heeft de rechtbank toch geoordeeld omtrent de rechtsgeldigheid van de buitengerechtelijke vernietiging door [eiser 2] van de door [eiser 1] verrichte rechtshandeling strekkende tot het zich als (hoofdelijk) (mede)schuldenaar in privé verbinden tot terugbetaling van de leensom aan [gedaagde] . Dit is een evidente, aanstonds duidelijke en redelijkerwijs niet voor discussie vatbare misslag.
- De rechtbank overweegt in rechtsoverweging 4.15 van het vonnis van 26 augustus 2020 dat [eiser 1] geen omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit zou blijken dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] pas aanspraak kan maken op betaling nadat [eiser 1] alle schulden bij de Rabobank zou hebben afgelost. Feitelijk oordeelt de rechtbank daarmee dat [eiser 1] de stelling van [gedaagde] (dat artikel 11 van de Akte van geldlening aan opeisbaarheid niet in de weg staat en partijen niet anderszins zijn overeengekomen dat [gedaagde] alleen aanspraak zou kunnen maken op betaling als de vorderingen van Rabobank zouden zijn afgelost) als onbetwist heeft erkend. [eiser 1] heeft de stellingen van [gedaagde] met betrekking tot de opeisbaarheid van de vordering en de bijbehorende achterstelling echter niet erkend maar gemotiveerd betwist. Door deze betwisting niet in haar oordeel te betrekken heeft de rechtbank een misslag begaan.
- De rechtbank heeft in haar vonnis van 26 augustus 2020 ten onrechte geoordeeld dat zijdens [eiser 1] geen (sluitende) bewijsstukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat er reeds een substantieel bedrag aan [gedaagde] is betaald. Dit is evident onjuist. Bovendien is de rechtbank in het geheel niet ingegaan op het door [eiser 1] in zijn conclusie van antwoord gepresenteerde verrekeningsverweer. [gedaagde] heeft blijkens een eerder door deze rechtbank gewezen vonnis tussen [gedaagde] en Aannemingsbedrijf [naam BV] BV van 19 februari 2020 nota bene zelf de verrekening ingeroepen van zijn vordering jegens [eiser 1] met hetgeen [eiser 1] jegens hem verschuldigd is. Wanneer de rechtbank dit verweer had betrokken bij de beoordeling, zou de vordering van [gedaagde] op een substantieel lager bedrag zijn uitgekomen. Ook in dit opzicht is sprake van een kennelijke misslag in het vonnis van 26 augustus 2020.
.Uit de door [eisers] overgelegde beslagexploiten blijkt ook niet dat ten laste van [eiser 2] beslagen zijn gelegd; dit is ook niet door haar gesteld.
- Griffierecht: € 304,-
- Salaris advocaat