ECLI:NL:RBOBR:2020:5115

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
20/2449
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op grond van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een besluit van de burgemeester van Boxmeer. De burgemeester had op 21 augustus 2020 besloten om de woning van verzoeker, gelegen op het adres [adres] in [woonplaats], voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een hennepkwekerij met 106 planten. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting tot de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 6 oktober 2020, waarbij zowel verzoeker als de burgemeester vertegenwoordigd waren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hennepkwekerij en de risico's die daarmee gepaard gingen. De burgemeester heeft voldoende onderbouwd dat de sluiting noodzakelijk was, gezien de brandgevaarlijke situatie en de illegale stroomafname. Verzoeker heeft aangevoerd dat de sluiting niet evenredig was, gezien zijn gezondheidsklachten en de impact op zijn werk, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de sluiting van de woning door de burgemeester mocht doorgaan. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2449

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam] , in [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en

de burgemeester van de gemeente Boxmeer, de burgemeester

(mr. U.V. Birkholz).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2020, verzonden op 24 augustus 2020 (bestreden besluit), heeft de burgemeester besloten de woning op het adres [adres] in [woonplaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet op 15 september 2020 voor drie maanden te sluiten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist.
Bij brief van 9 september 2020 heeft de burgemeester de voorzieningenrechter laten weten dat hij wil wachten met het sluiten van verzoekers woning tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 oktober 2020. Verzoeker is samen met zijn gemachtigde naar de zitting gekomen. Voor de burgemeester is zijn gemachtigde naar de zitting gekomen.

Overwegingen

De feiten
1. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1962 en woont alleen in een woning op het adres [adres] in [woonplaats] . Hij huurt de woning van woonstichting Mooiland in Grave. Verzoeker heeft een aantal medische aandoeningen. Hij werkt 20 uur per week in loondienst bij [bedrijf] en geeft 20 uur per week [soort les] als zelfstandige.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 15 augustus 2020 blijkt dat de politie naar aanleiding van een anonieme melding bij een woonconsulent van Mooiland op 31 juli 2020 op de zolderverdieping van verzoekers woning een in werking zijnde hennepkwekerij met 106 hennepplanten van ongeveer 82 centimeter hoog heeft gevonden. Verder werden er 12 assimilatielampen, een irrigatiesysteem, 3 koolstoffilters en een aan- en afzuiginstallatie aangetroffen. Ook werd geconstateerd dat de stroom voor de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de burgemeester verzoeker laten weten dat hij van plan is verzoekers woning voor drie maanden te sluiten. In zijn zienswijze van 20 augustus 2020 heeft verzoeker de burgemeester laten weten wat hij daarvan vindt.
Het standpunt van de burgemeester
2. De burgemeester vindt dat hij, gelet op wat de politie in verzoekers woning heeft gevonden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid Boxmeer, ex Art. 13 b Opiumwet van 23 maart 2020 (het Handhavingsbeleid), bevoegd is verzoekers woning te sluiten, dat de sluiting noodzakelijk is en dat een sluiting van drie maanden proportioneel, dus redelijk, is.
Soort zaak: een voorlopige voorziening
3. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die moet nu nog worden genomen), kan hij daartegen beroep tegen instellen bij de rechtbank. Bij het beoordelen van dat beroep mag die beroepsrechter anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter nu.
Onverwijlde spoed?
4. De voorzieningenrechter vindt het voldoende aannemelijk dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat verzoeker door het besluit van de burgemeester op korte termijn tijdelijk zijn woning moet verlaten.
De beoordeling van het bestreden besluit
De bevoegdheid van de burgemeester
5. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd is om verzoekers woning te sluiten, omdat er volgens hem in landelijk beleid staat dat sociale woningen niet worden gesloten bij het aantreffen van drugs en de gemachtigde ervan uitgaat dat dat ook voor Boxmeer geldt.
6. Uit artikel 4, eerste lid, van het Handhavingsbeleid van de gemeente Boxmeer blijkt dat als in een woning sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs of als sprake is van een voorbereidingshandeling, de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden. In het Handhavingsbeleid is verder bepaald dat bij wijze van uitzondering in concrete gevallen, waar het middel van sluiting onevenredig zou zijn in verhouding tot de met de maatregelen te dienen belangen, gemotiveerd kan worden afgeweken van de beleidslijn en de daarin genoemde (zwaarte van de) maatregel. In het Handhavingsbeleid is in artikel 2, vijftiende lid verder vermeld dat specifiek ten aanzien van huurwoningen kan worden gesteld dat een wijziging in de huursituatie in beginsel als niet ter zake doende wordt beschouwd. De ratio is dat een verhuurder niet met het plaatsen van een andere huurder onder de toepassing van bestuursdwang kan uitkomen. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk om de bekendheid van een dergelijk(e) huurlokaal/ huurwoning als drugsadres in het criminele circuit weg te nemen. Het enkel plaatsen van een nieuwe/andere huurder garandeert in beginsel niet dat herhaling van een met de wet strijdige situatie voorkomen wordt.
7. Het Handhavingsbeleid van de gemeente Boxmeer bevat dus geen uitzondering op de bevoegdheid om een woning waarin een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen te sluiten als het gaat om sociale huurwoningen. Dat er een landelijk beleid bestaat, zoals verzoekers gemachtigde stelt, is de voorzieningenrechter niet gebleken en door verzoeker ook niet voldoende geconcretiseerd.
8. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd of mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen (zie onder meer de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1807). Omdat er 106 hennepplanten op de zolder van verzoeker zijn aangetroffen, mocht de burgemeester er volgens deze rechtspraak van uitgaan dat die voor de handel zijn bestemd. Verzoeker heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zodat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Dat er geen zogenoemde verzwarende indicatoren zijn aangetroffen en geen oogst is geweest, zoals verzoeker heeft gesteld, doet aan die bevoegdheid niet af.
Noodzakelijkheid van de sluiting
9. Verzoeker heeft vervolgens aangevoerd dat sluiting van zijn woning niet noodzakelijk is. Volgens verzoeker is onvoldoende gebleken dat het woon- en leefklimaat bij de woning ernstig is aangetast, dat sprake zou zijn van overlast en van een grote mate van onveiligheidsgevoelens bij de direct omwonenden van de woning. Verzoeker zegt dat hij niet bij de hennepkwekerij was betrokken en deze niet zelf heeft opgezet. Daarom is sprake van een geringe verwijtbaarheid. Ook is het strafrechtelijk traject nog niet afgerond.
10. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester de noodzakelijkheid van de sluiting voldoende heeft onderbouwd. Daarbij heeft de burgemeester terecht gewezen op de gevaarzetting die gepaard ging met de aanwezigheid van een illegale hennepkwekerij van een omvang als aangetroffen in verzoekers woning. De ruimte was brandgevaarlijk en voldeed niet aan de veiligheidseisen. Met name de combinatie van vocht met een illegaal afgetapte, ondeugdelijke stroominstallatie leverde een brandgevaarlijke situatie op. Bij de exploitatie van de kwekerij wordt gebruik gemaakt van diverse warmte producerende elektrische kweekapparatuur. Ondeugdelijke beveiliging, overbelasting van materialen en een hoge vochtigheid, kunnen brand en elektrocutie tot gevolg hebben. Ook zijn de sproei installaties een broedplaats voor legionellabacteriën. Het gevaar van besmetting met deze bacterie is niet beperkt tot de woning waar de kwekerij is aangetroffen, maar strekt zich uit tot de directe omgeving.
11. Over de stelling van verzoeker dat hij niet betrokken was bij de kwekerij heeft de burgemeester er in het verweerschrift terecht op gewezen dat het feit dat verzoeker derden toegang heeft verschaft tot de zolder, wist dat daar een hennepkwekerij werd aangelegd en dit niet heeft voorkomen, betekent dat verzoeker volledig kan worden verweten wat er is aangetroffen. Hij wist wat er gebeurde en heeft niets gedaan om dit te voorkomen of beëindigen. Hij is als huurder verantwoordelijk voor wat er in zijn woning gebeurt. Dat het strafrechtelijk traject nog niet is afgerond, maakt niet dat de burgemeester de woning niet mag sluiten. Het bestuursrechtelijk handhavingstraject is een geheel ander beoordelingskader dan het strafrechtelijk traject. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De evenredigheid van de sluiting, artikel 4:84 van de Awb
12. Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester afwijken van het Handhavingsbeleid als handelen volgens dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Deze afwijkingsbevoegdheid is ook in het Handhavingsbeleid vermeld. In de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) worden als relevante bij de vraag of de sluiting evenredig is mee te wegen omstandigheden genoemd, de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de eventuele aanwezigheid van minderjarige kinderen.
13. Verzoeker vindt sluiting van zijn woning voor drie maanden niet evenredig. De burgemeester heeft bij het bestreden besluit verzoekers belangen onvoldoende betrokken en is onvoldoende ingegaan op de aanwezige bijzondere omstandigheden, zoals zijn gezondheid en zijn leef- en woonsituatie.
14. Verzoeker heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat hij een bijzondere binding met zijn woning heeft. Hij woont al acht jaar in de woning en heeft gezondheidsklachten. Hij heeft in mei 2020 een TIA gehad en heeft de ziekte van Hashimoto; een auto-immuunziekte waarbij stress en onregelmatigheden een groot gezondheidsrisico vormen. Ook heeft verzoeker diabetes 2 waarvoor hij insuline moet spuiten. Daarbij is van belang dat diabetespatiënten meer kans op ernstige klachten door het coronavirus hebben.
15. Over de stelling dat verzoeker al acht jaar in de woning woont, heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen vinden dat verzoeker zich hierdoor weliswaar mogelijk met de buurt verbonden voelt, maar dat dit niet maakt dat hij daardoor per se aan zijn huidige woning gebonden is. Ook heeft de burgemeester niet hoeven aannemen dat verzoeker door zijn gezondheidsklachten aan de woning gebonden is of dat sluiting hierdoor onevenredig is. Op het moment dat de burgemeester het bestreden besluit nam, had verzoeker zijn medische klachten niet onderbouwd met medische stukken. De burgemeester heeft zich toen op het standpunt gesteld dat de gezondheidsklachten van verzoeker niet maken dat hij aan zijn woning is gebonden. Hij gebruikt voor zijn klachten alleen medicatie. Die kan hij volgens de burgemeester ook in een andere tijdelijke woning gebruiken. Verder zijn er geen aanpassingen aan de woning gerealiseerd. Daarbij acht de burgemeester het ook van belang dat verzoeker ondanks zijn klachten twee banen heeft waarmee hij in zijn onderhoud voorziet. Op 2 oktober 2020 heeft verzoeker een brief van zijn huisarts overgelegd, waarin de huisarts bevestigt dat verzoeker bovenstaande gezondheidsklachten heeft en zijn gezondheid redelijk precair noemt. De burgemeester heeft in die brief geen aanleiding gezien om zijn standpunt te herzien. De voorzieningenrechter kan de burgemeester hierin volgen. De onderbouwing van de medische klachten is erg summier. Verzoeker licht niet toe waarom zijn gezondheidsklachten maken dat hij is aangewezen op de woning en verzoeker is ondanks zijn klachten in staat om twee banen te hebben. Zijn gezondheidsklachten belemmeren hem daar kennelijk niet bij.
16. Verzoeker heeft er ook op gewezen dat hij sinds 1 februari 2018 20 uur per week in loondienst werk bij [bedrijf] en dat hij daarnaast 20 uur per week als zelfstandige thuis [soort les] geeft, waardoor hij naar zijn zeggen ook gebonden is aan de woning.
17. De burgemeester heeft daar echter in redelijkheid tegenin kunnen brengen dat verzoeker zijn leerlingen ook bij de leerlingen thuis les kan geven en dat verzoeker zelf op zijn website aangeeft dat dat ook zijn voorkeur heeft. Dat dat nu tijdens de coronacrisis lastiger ligt, omdat ouders aangeven dat zij liever niet willen dat verzoeker bij hen thuis lesgeeft, is vervelend maar maakt nog niet dat sluiting niet evenredig is. Van belang hierbij is dat zijn werk bij de [bedrijf] wél doorloopt.
18. Verzoeker heeft ook gesteld dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden en dat de burgemeester hem had moeten helpen bij het vinden daarvan.
19. De voorzieningenrechter wijst erop dat het op de eerste plaats aan verzoeker is om vervangende woonruimte te vinden. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op geen enkele manier heeft onderbouwd dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden. Dat verzoeker een alleenstaande ongehuwde man is die vrijwel geen contact met zijn familie heeft, maakt nog niet dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zelf probeert om vervangende woonruimte te krijgen. Tijdens de zitting heeft verzoeker echter verklaard dat hij nog niet heeft geprobeerd om vervangende woonruimte te vinden. Ook heeft verzoeker zijn stelling dat hij geen vervangende woonruimte kan betalen, niet onderbouwd met stukken die inzicht geven in zijn financiële situatie. De burgemeester heeft in het verweerschrift in reactie op verzoekers stelling concreet vermeld dat verzoeker bijvoorbeeld onderdak kan krijgen op vakantiepark de Vers in Overloon of in het Verdihuis in Oss. Met het aandragen van die mogelijkheden heeft de burgemeester verzoeker bij deze stand van zaken voldoende geholpen.
20. Verzoeker heeft ook gezegd dat de kans is groot is dat de verhuurder het huurcontract zal ontbinden, wat zal leiden tot onomkeerbare gevolgen. Ook zal hij dan een negatieve verhuurdersverklaring krijgen waardoor hij niet (snel) een andere huurwoning zal krijgen. Dienaangaande heeft de burgemeester er terecht op gewezen dat de verhuurder daarover zelf een beslissing kan nemen, onafhankelijk van de bestuursrechtelijke maatregel. Inmiddels is de verhuurder een ontbindingsprocedure is gestart die losstaat van deze procedure over de sluiting van de woning.
21. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat hij problematische schulden heeft, waarvoor hij zich recent heeft aangemeld bij Servatorem Bewindvoering B.V. en inmiddels een intakegesprek met zijn beoogde bewindvoerder heeft gehad. Er wordt gewerkt aan het voorbereiden van een verzoek tot onderbewindstelling van alle (toekomstige) goederen van verzoeker. Verzoeker wil een stabiele financiële situatie opbouwen. Een woningsluiting kan volgens verzoeker een succesvol schuldhulptraject belemmeren. Verzoeker heeft tijdens de zitting echter desgevraagd niet kunnen concretiseren welke onoplosbare problemen zouden ontstaan bij dit traject door de sluiting. Een eventuele financiële administratie kan verzoeker voor de duur van de sluiting meenemen en de burgemeester heeft toegezegd dat bij dringende noodzaak verzoeker toegang tot de woning kan krijgen om stukken op te halen. In de op te starten onderbewindstelling heeft de burgemeester dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van de sluiting af te zien.
22. Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. De burgemeester heeft daarom niet op grond van artikel 4:84 van de Awb hoeven af te wijken van het Handhavingsbeleid. De belangenafweging heeft de burgemeester in redelijkheid in het nadeel van verzoeker mogen laten uitvallen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Conclusie
23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de burgemeester verzoekers woning mag sluiten.
24. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 20 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.