ECLI:NL:RBOBR:2020:5087

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
01/993346-18
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift en gebruik van valse geschriften

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van valse geschriften. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uur. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie in een persbericht niet de vereiste magistratelijkheid in acht heeft genomen door de verdachte over één kam te scheren met een medeverdachte, terwijl de verdenkingen tegen de verdachte aanzienlijk minder zwaar waren. De rechtbank concludeerde echter dat dit niet leidde tot een schending van de onschuldpresumptie of het beginsel van equality of arms.

De tenlastelegging omvatte verschillende documenten die als valse geschriften werden gepresenteerd, waaronder huur- en gebruiksovereenkomsten en gespreksverslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen gebruik heeft gemaakt van deze valse documenten, maar sprak haar vrij van enkele specifieke documenten omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de valsheid ervan. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de rechtszaken op haar leven, wat leidde tot de beslissing om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet zelf de documenten had vervalst, maar dat zij wel gebruik had gemaakt van valse documenten in juridische procedures. De rechtbank vond de opgelegde taakstraf passend, gezien de omstandigheden van de zaak en de rol van de verdachte in het geheel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/993346- [verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/993346-18
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te Nijmegen op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [adresgegevens]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22, 23 en 24 september 2020 en 6 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juli 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij, op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2006 tot en met 12 oktober 2018 te Gorssel, in de gemeente Lochem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalst(e) geschrift(en) (overeenkomsten en/of verklaringen en/of gespreksverslagen en/of een brief), te weten:
- (Doc-001) een huur/gebruikersovereenkomst woning/ weiland tussen [medeverdachte 1] . en [medeverdachte 2] . dd. 1 januari 2006, en/of
- (Doc-002) een "Overeenkomst van Gebruik en Koop" tussen [bedrijf] [stichting] en [medeverdachte 2] gedateerd 29 december 2010, en/of - (Doc-003) een verklaring van 19 februari 2016 waarin [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . aangeven dat de huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland van 01 januari 2006, eind december 2005 door hen is opgesteld en ondertekend, en/of
- (Doc-010) een of meer (schriftelijke) verklaring(en) uit februari 2016 van

respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] waarin zij aangeven bij een bespreking te zijn geweest op 15 december 2010 met de [persoon 1] , en/of

- een of meer gespreksverslag(en) tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , gedateerd (Doc-074) 08 april 2011, (Doc-040) 07 juli 2011 en (Doc-027) 15 oktober 2011, en/of
- (Doc-042) een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] gedateerd 23 januari 2013

(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en/of onvervalst en welk opzettelijk gebruik maken (telkens) bestond uit - het voegen in juridische procedures door verdachte en/of en/of één of meer medeverdachte(n) en/of aan (één van) hen gelieerde bedrijven en/of

- het als bijlage voegen bij gedane aangiftes en/of in brieven gericht aan de Belastingdienst en/of de Minister van Justitie en Veiligheid en/of de Hoge Raad en/of de Landsadvocaat en/of de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket door of namens verdachte en/of haar medeverdachte(n)

en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) in/op die overeenkomsten en/of verklaringen en/of gespreksverslagen en/of de brief

- in strijd met de waarheid een of meer (valse) gegevens heeft/hebben opgenomen/vermeld en/of
- die overeenkomsten en die verklaringen heeft/hebben gedateerd en ondertekend op een andere datum dan waarop de overeenkomsten in werkelijkheid is/zijn opgemaakt en/of ondertekend en/of
- die gespreksverslagen uit naam van [persoon 2] , althans een ander dan verdachte en/of haar medeverdachte(n), heeft/hebben opgemaakt en/of doen voorkomen alsof er gesprekken zijn gevoerd door [persoon 2] , [persoon 4] en [persoon 3] waarbij afspraken zijn gemaakt terwijl deze gesprekken in werkelijkheid nooit hebben plaatsgevonden en/of
- een brief uit naam van een ander dan verdachte en/of haar medeverdachte(n) te weten [persoon 5] heeft/hebben opgemaakt en/of doen voorkomen alsof die [persoon 5] zich (telkens) vereenzelvigt met de inhoud van die brief
terwijl verdachte en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren voor het gebruik daarvan als waren die/dat geschrift(en) echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Aan verdachte wordt medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften verweten.
De verwijten zijn door het onderzoeksteam van de Fiod in twee zaaksdossiers behandeld:

zaaksdossier 2: de in de tenlastelegging opgenomen documenten:
  • DOC-001: de “huur gebruiksovereenkomst”;
  • DOC-002: de “overeenkomst van gebruik en koop”;
  • DOC-003: de verklaring van de [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . d.d. 19 februari 2016;
  • DOC-010: de verklaring van verdachte, de [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . d.d. februari 2016;
door de rechtbank ook wel aangeduid als de
“weilanddocumenten”.

zaaksdossier 1: de in de tenlastelegging opgenomen documenten:
  • DOC-074, DOC-040, DOC-027: gespreksverslagen tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] ;
  • DOC-042: een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] d.d. 23 januari 2013;
door de rechtbank ook wel aangeduid als de
“brievenbusdocumenten”.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten in de variant van het medeplegen wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe gronden aangevoerd in het schriftelijke requisitoir, met daarbij gevoegd een bewijsmiddelenoverzicht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit om redenen die in de pleitnota zijn vermeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Zaaksdossier 2, de weilanddocumenten
(DOC-001, DOC-002, DOC-003, DOC-010)
Vrijspraak DOC-001 en DOC-003
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften is vereist dat verdachte zich bewust is geweest van het feit dat de geschriften die zij gebruikte, vals waren. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat DOC-001 en DOC-003 valsheden bevatten, maar was verdachte daar ten tijde van het gebruik van die geschriften ook van op de hoogte? Uit de dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat verdachte zelf DOC-001 en DOC-003 heeft opgemaakt of ondertekend, noch dat zij bij het opmaken of ondertekenen aanwezig is geweest. Evenmin kan de rechtbank uit andere feiten en omstandigheden afleiden dat verdachte wetenschap had van de valsheid van beide documenten. Dat verdachte in een familiaire relatie staat tot degenen die deze documenten hebben ondertekend, is geen bewijs voor deze wetenschap van verdachte. Dit betekent dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van hetgeen haar met betrekking tot DOC-001 en DOC-003 wordt verweten.
Vrijspraak DOC-002
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen haar ten aanzien van DOC-002 ten laste is gelegd. De verwijzing in DOC-002 naar DOC-001 als “
Deze huur en gebruiksovereenkomst gedateerd 1 januari 2006 (…)” is niet vals, omdat deze overeenkomst “gedateerd 1 januari 2006” daadwerkelijk bestaat. Dat die overeenkomst een valsheid bevat, maakt dit niet anders.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij voor het overige geen oordeel geeft over de inhoudelijke merites en rechtsgeldigheid van DOC-002.
Vrijspraak DOC-010
De rechtbank is van oordeel dat het gepresenteerde bewijs in de vorm van de verklaring van [persoon 1] en het onderzoek naar de agenda van [medeverdachte] geen sluitend bewijs oplevert voor de valsheid van dit geschrift. De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen haar ten aanzien van dit geschrift in de tenlastelegging wordt verweten.
Z
aaksdossier 1, de brievenbusdocumenten
(DOC-074, DOC-040, DOC-027, DOC-042)
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt de rechtbank met betrekking tot het bewijs als volgt.
In zaaksdossier 1 is een brief opgenomen, die is ondertekend door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte. De brief is gedateerd 24 juni 2018 (DOC-043, p. 1895). In de brief staat dat [medeverdachte 1] op 10 april 2018 op zijn woonadres drie enveloppen met bescheiden heeft aangetroffen en dat hij deze bescheiden op 11 april 2018 aan de andere gezinsleden, waaronder verdachte, heeft laten zien. De bescheiden waar het om gaat, zijn opgesomd in de brief. De rechtbank stelt vast dat DOC-074, DOC-040, DOC-027, DOC-042 voorkomen in die opsomming. Met andere woorden, dit zijn dus documenten die in de brievenbus zouden zijn gedeponeerd.

1.Zijn de brievenbusdocumenten valse of vervalste geschriften?

De brievenbusdocumenten zijn alle geschriften en hebben ook ieder voor zich naar hun aard een bewijsbestemming.
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de getuigenverklaringen van de beweerdelijke gespreksdeelnemers genoemd in de gespreksverslagen, van de beweerdelijke auteur en geadresseerde van de brief en van de getuigenverklaring van de persoonlijke secretaresse van de in 2017 overleden heer [persoon 2] , komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat alle in de tenlastelegging opgenomen brievenbusdocumenten vals zijn.

2.Wist verdachte dat de brievenbusdocumenten valselijk opgemaakt waren?

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ten laste gelegde documenten vals waren. De rechtbank acht de volgende omstandigheden redengevend:
- De opmerkelijke wijze van verkrijging van de documenten door [medeverdachte 1] ;
- Het onbekend zijn en blijven van de afzender van de documenten;
- Het moment van het aantreffen van de documenten in relatie tot de lopende procedures en rechtszaken van [medeverdachte 1] : de timing was opmerkelijk gunstig;
- De diversiteit van de documenten: het gaat om verschillende soorten documenten (een brief en meerdere gespreksverslagen) die niet van één bron afkomstig geweest kunnen zijn, gelet op de verschillende auteurs en geadresseerden;
- De inhoud van de documenten: de informatie in de documenten paste precies in de theorie van [medeverdachte 1] dat anderen zijn bedrijf moedwillig kapot hebben gemaakt. De snode planen van hooggeplaatste personen zijn in de documenten breed uitgemeten. In de documenten stond veel gedetailleerde informatie over de betrokkenheid van verschillende personen bij het faillissement van Eurocommerce, het voormalige bedrijf van [medeverdachte 1] , informatie die onmiskenbaar geheim had moeten blijven. De documenten hadden daarmee een inhoud die “te mooi was om waar te zijn”.
Verdachte heeft desondanks de authenticiteit van de documenten niet gecontroleerd.

3.Heeft verdachte gebruik gemaakt van de brievenbusdocumenten?

Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van DOC-040, DOC-027 en DOC-042 gebruik heeft gemaakt door:
- deze te voegen in juridische procedures en
- deze als bijlage te voegen bij aangiftes en in brieven gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid, de Hoge Raad en de Belastingdienst.
In de bewijsmiddelen is uitgewerkt om welke juridische procedures, aangiftes en brieven het gaat.
Partiële vrijspraak
Dat verdachte ook gebruik heeft gemaakt van DOC-074, het gespreksverslag tussen [persoon 2] [persoon 3] en [persoon 4] van 8 april 2011, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank acht evenmin
medeplegenvan het gebruik maken van valse documenten wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte ook in zoverre vrijspreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 mei 2018 tot en met 12 oktober 2018 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften (gespreksverslagen en een brief), te weten:
- gespreksverslagen tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , gedateerd (Doc-040) 07 juli 2011 en (Doc-027) 15 oktober 2011, en
- (Doc-042) een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] gedateerd 23 januari 2013
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat geschrift telkens echt en onvervalst
en welk opzettelijk gebruik maken bestond uit - het voegen in juridische procedures door verdachte en/of aan één of meer aan haar gelieerde bedrijven en
- het als bijlage voegen bij gedane aangiftes en/of in brieven gericht aan de Belastingdienst en/of de Minister van Justitie en Veiligheid en/of de Hoge Raad door verdachte
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in die gespreksverslagen en de brief
in strijd met de waarheid een of meer valse gegevens zijn opgenomen/vermeld en
- die gespreksverslagen uit naam van [persoon 2] zijn opgemaakt en/of deze doen voorkomen alsof er gesprekken zijn gevoerd door [persoon 2] , [persoon 4] en [persoon 3] waarbij afspraken zijn gemaakt terwijl deze gesprekken in werkelijkheid nooit hebben plaatsgevonden en
- een brief uit naam van een ander te weten [persoon 5] is opgemaakt en deze doet voorkomen alsof die [persoon 5] zich vereenzelvigt met de inhoud van die brief
terwijl verdachte wist dat die geschriften bestemd waren voor het gebruik daarvan als ware die geschriften echt en onvervalst.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
In het kader van de straftoemeting heeft de verdediging de rechtbank verzocht uitdrukkelijk in het vonnis op te nemen dat de wijze waarop het Openbaar Ministerie in deze zaak het persbeleid heeft uitgevoerd een flagrante schending van de onschuldpresumptie inhoudt. De verdediging heeft gevraagd deze schending in de strafmaat mee te wegen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van valse geschriften in diverse procedures. Zij beoogde daar haar voordeel mee te doen en instanties van haar standpunten te overtuigen.
De strekking van de valse stukken is dat sprake is van een complot tegen de familie [verdachte(n)] , in het bijzonder [medeverdachte 1] , teneinde de familie en het bedrijf van [medeverdachte 1] ten gronde te richten. Een complot dat zich op het hoogste niveau in de bancaire wereld afspeelt en dat gefaciliteerd wordt door het Openbaar Ministerie, de advocatuur en de rechtspraak. In de stukken worden curatoren, een officier van justitie en een rechter beticht van corruptie.
Verdachte heeft deze stukken zonder enig voorbehoud ten aanzien van de waarachtigheid ingediend bij diverse (rechterlijke) instanties en gepresenteerd als de waarheid. Verdachte heeft daarmee geen enkel respect getoond voor deze personen, voor wie integriteit en onkreukbaarheid kernwaarden van hun ambt of beroep zijn.
De rechtbank bekijkt de bewezenverklaring ten aanzien van verdachte echter wel in perspectief. Verdachte heeft zich in veel beperktere mate bediend van valse documenten dan [medeverdachte 1] . Haar belang daarbij was ook veel beperkter. Aan verdachte is bovendien niet het strafrechtelijke verwijt gemaakt dat zij zelf documenten heeft vervalst. Verdachte heeft op verschillende momenten gebruik gemaakt van drie valse documenten met zeer verstrekkende inhoud; de rechtbank zal daar een passende straf voor opleggen.
De rechtbank houdt anderzijds rekening met het volgende. De rechtbank vindt dat het Openbaar Ministerie in het persbericht van 23 september 2020 niet de magistratelijkheid in acht heeft genomen die van het Openbaar Ministerie verwacht mag worden. Verdachte is over één kam geschoren met [medeverdachte 1] terwijl de verdenkingen tegen verdachte een fractie waren van de verdenkingen tegen [medeverdachte 1] Het persbericht kenmerkt zich door felle bewoordingen, ontleend aan het requisitoir dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft gehouden. Dat dit bericht verdachte heeft geraakt, is voorstelbaar.
Anders dan de verdediging, komt de rechtbank niet tot de conclusie dat de onschuldpresumptie is geschonden. Het persbericht bevat een weergave van het standpunt dat de officier van justitie op de openbare terechtzitting heeft ingenomen en vermeldt ook dat de verdediging nog het woord zal voeren. Het persbericht heeft er naar het oordeel van de rechtbank niet toe geleid dat er niet langer sprake was van een eerlijk proces.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat de rechtszaken tegen haar en haar familieleden diepe sporen trekken in haar persoonlijke leven en dat haar leven feitelijk tot stilstand is gekomen. In zekere zin is zij tegen wil en dank betrokken geraakt diverse procedures.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak moet worden volstaan met een taakstraf. De rechtbank acht een taakstraf van 100 uren passend en geboden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 22c, 22d, 57, 225.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
een
taakstrafvoor de duur van
100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 20 oktober 2020.