ECLI:NL:RBOBR:2020:508

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
01/865002-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en verwerping van putatief noodweer(exces)

Op 3 februari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 1 januari 2019 in Eindhoven een slachtoffer heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt en met een schroevendraaier geslagen, terwijl het slachtoffer al op de grond lag en weerloos was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, ondanks dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden. Het verweer van de verdediging, dat de verdachte handelde uit noodweer, werd verworpen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding van € 15.010,52 aan de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vereisten. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865002-19
Datum uitspraak: 03 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2019, 17 juni 2019, 9 september 2019, 2 december 2019 en 20 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 januari 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- achterna heeft/hebben gerend en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heeft/hebben laten struikelen, in elk geval op de grond heeft/hebben laten vallen en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp en/of puntig voorwerp, tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen en/of in zijn hoofd/gezicht heeft/hebben geprikt/gestoken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te Eindhoven aan de openbare weg, (Ten Hagestraat, althans in een parkeergarage), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- achterna rennen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te laten struikelen, in elk geval op de grond te laten vallen en/of - (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam te slaan/stompen en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht/hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam te schoppen/trappen en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meerdere malen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een schroevendraaier, althans een scherp voorwerp en/of puntig voorwerp, tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of in zijn hoofd/gezicht te steken/prikken

welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenletsel en/of verlies van een oog en/of verlies/verminderd visueel zicht) voor die [slachtoffer] ten gevolg heeft gehad

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om verdachte van het primair ten laste gelegde vrij te spreken aangezien niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] (hierna: aangever) als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het medeplegen en het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met zijn neef [medeverdachte] en een kennis [betrokkene] op 1 januari 2019 in Eindhoven was. In de parkeergarage van Q-park heeft hij aangever, terwijl deze op de grond lag, een aantal keer tegen zijn hoofd en lichaam geschopt. Ook heeft hij aangever een paar vuistslagen in zijn gezicht gegeven, terwijl hij een schroevendraaier in zijn hand had. Zijn neef, [medeverdachte] , geboren op [1994] (hierna: medeverdachte) stond op dat moment naast hem. [2]
[betrokkene] heeft verklaard dat hij de oudere [medeverdachte] op de zwarte man zag inslaan. Hij pakte de oudere [medeverdachte] vast en probeerde hem mee te trekken, maar dat lukte niet. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij een jongen op de grond zag liggen, die niet meer bewoog. Hij zag twee jongens met hun vuisten tegen het hoofd van de jongen slaan en op en tegen het hoofd van de jongen op de grond stampen. Deze jongens liepen toen terug naar de auto en stapten in. Vervolgens stapte een jongen uit de auto en liep terug naar de jongen op de grond. Die begon toen weer met slaan en stampen. De jongen op de grond heeft al die tijd niet bewogen. [4]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat een man op de grond lag die al buiten bewustzijn was. Hij zag dat twee jongens om de beurt aan het schoppen waren tegen de man op de grond. Ze schopten in zijn gezicht met hun voeten. [5]
[getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een man bewusteloos op de grond zag liggen en dat deze man door twee mannen continu heel hard op zijn gezicht werd getrapt. Desgevraagd heeft [getuige 2] aangegeven dat hij duidelijk heeft gezien dat de twee jongens om de beurt aan het schoppen/trappen waren. [6]
[getuige 3] heeft verklaard dat de man schopte tegen het hoofd en het lichaam. Hij bleef maar schoppen, 5,6 of 7 keer. Hij bleef maar trappen alsof hij tegen een bal trapte. [7]
[getuige 4] heeft verklaard dat aangever zo hard tegen het hoofd werd geschopt dat hij iedere keer dat hij tegen zijn hoofd werd getrapt met zijn hoofd tegen het ijzeren rek waar hij naast lag aankwam. [8]
Bij aangever is kort na het incident het volgende letsel vastgesteld: contusie-haard links temporaal met schedelfractuur, passend bij penetratieverwondingen gezien vrij langwerpig aspect. [9] Uit medische informatie van 4 januari 2019 blijkt dat aangever een fractuur in het linker slaapbeen, twee streepvormige (hersen-)bloedingen en een kleine bloeduitstorting heeft opgelopen. [10] De conclusie van de revalidatiearts is dat aangever een neurotrauma heeft opgelopen ten gevolge van mishandeling met een scherp voorwerp.
Uit informatie van het Elkerliek Ziekenhuis van 12 maart 2019 blijkt dat aangever op dat moment last heeft van duizeligheid en visusklachten aan zijn linkeroog waarvoor hij binnenkort een bril krijgt. [11]
Bewijsoverweging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte meerdere keren hard tegen het hoofd van aangever hebben geschopt en hem tegen het hoofd hebben geschopt. Verdachte deed dat terwijl hij een schroevendraaier in zijn hand had.
De rechtbank kan het op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte de bedoeling had om aangever om het leven te brengen. Dat betekent dat van vol opzet geen sprake is.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het met kracht met geschoeide voet meerdere keren schoppen tegen of trappen op het hoofd en/of het met een schroevendraaier slaan tegen het hoofd, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, de aanmerkelijke kans met zich dat aangever ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Een verwonding aan het hoofd of de hersenen kan snel tot de dood leiden. Dit geldt te meer nu dit is gebeurd toen aangever al buiten bewustzijn was en dus weerloos op de grond lag. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt bovendien dat er met kracht is geschopt. Het feit dat het slachtoffer niet dodelijk is verwond, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte te danken geweest.
Het kan niet anders zijn dan dat ook verdachte zich bewust moet zijn geweest van het bestaan van die aanmerkelijke kans en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties waaruit zou moeten worden afgeleid dat verdachte niet de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer bij verdachte bestond.
Dat betekent dat de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 1 januari 2019 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meerdere malen die [slachtoffer] met kracht tegen het gezicht/hoofd en het lichaam heeft geslagen/gestompt en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meerdere malen, die [slachtoffer] met kracht tegen het gezicht/hoofd en het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag die [slachtoffer] met een schroevendraaier tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. Zij stelt daartoe het volgende.
In eerste instantie was sprake van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Immers stond aangever voor verdachte en medeverdachte met in zijn hand een steekvoorwerp waarmee hij stekende bewegingen maakte. Verdachte heeft hierop een schroevendraaier uit de auto gepakt en heeft hiermee naar aangever gedreigd.
Nadat [betrokkene] een deodorantbusje gooide naar aangever, om de situatie te de-escaleren, is aangever weggerend. Hiermee was de voor verdachte dreigende situatie ten einde.
Vervolgens werd door verdachte en medeverdachte de achtervolging op aangever ingezet. Deze achtervolging is op geen enkele wijze aan te merken als verdedigingshandeling. Uit het dossier blijkt niet dat vanaf het moment van het wegrennen door aangever nog een dreiging van hem uit ging waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte en medeverdachte werden zelfs meermalen aangespoord door [betrokkene] om te stoppen en in de auto te stappen. Verdachte en medeverdachte hebben meermalen de kans gehad om de achtervolging te staken en samen met [betrokkene] weg te rijden. Zij hebben daar welbewust niet voor gekozen.
De handelingen na het wegrennen van aangever van zowel verdachte als medeverdachte kunnen volgens de officier van justitie enkel tot conclusie leiden dat hier sprake was van een aanval van beiden. Dat betekent dat van (putatief) noodweer(exces) geen sprake kan zijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces.
Aangever bleef immers meermalen de confrontatie met verdachte opzoeken terwijl hij een mes in zijn handen had en de dreiging steeds erger werd. Verdachte wilde aangever stoppen en kon zich niet op een andere wijze aan de situatie onttrekken dan de manier waarop hij heeft gehandeld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van het dossier en wat er op de terechtzitting is besproken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Onder andere verdachte, medeverdachte en [betrokkene] waren in de parkeergarage. Aangever komt op enig moment ook de parkeergarage in en heeft een mes bij zich. Met dat mes maakt hij zwaaiende bewegingen. [betrokkene] gooit een deodorantbusje naar aangever met het doel aangever weg te jagen. Dat heeft effect, want aangever rent weg. Verdachte wilde aangever bang maken en hij en medeverdachte zijn aangever achterna gerend. Verdachte had een schroevendraaier bij zich, die hij net daarvoor uit de auto had gehaald. Nadat aangever ten val was gekomen, hebben zij hem meermalen tegen het hoofd geschopt en geslagen, ook toen aangever al buiten bewustzijn was. Verdachte is even later teruggekomen en heeft aangever toen opnieuw meerdere malen hard tegen het hoofd geschopt.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) vereist dat de verweten gedraging was geboden voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf of dat van anderen tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, door aangever. Uit de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de ‘verdediging’ van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard, als de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of putatief noodweer niet slagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend heeft verklaard over zijn bedoeling. Hij heeft verklaard dat hij zich wilde verdedigen, maar ook dat hij het mes uit de handen van aangever wilde hebben en hem wilde aanhouden. Omdat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, is voor de rechtbank niet duidelijk geworden wat de bedoeling van verdachte is geweest. De rechtbank kijkt daarom naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte. Die moeten naar haar oordeel worden aangemerkt als aanvallend. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat verdachte en zijn medeverdachte op het moment dat aangever wegrende, achter hem aan zijn gegaan en dus zelf de confrontatie met aangever hebben opgezocht.
Omdat de rechtbank de gedragingen van verdachte als aan aanvallend aanmerkt, komt aan hem geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toe. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van primair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om - indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring - aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever meermalen hard tegen zijn hoofd aan te schoppen en door met een schroevendraaier in zijn hand tegen het hoofd van aangever te slaan. Het lijkt er op enig moment op dat verdachte en medeverdachte hun geweld hebben gestaakt, maar dan gaat verdachte opnieuw naar aangever toe en schopt hem weer meerdere keren tegen het hoofd. Aangever was op dat moment nog steeds buiten bewustzijn en volgens één van de getuigen zat een van zijn ogen helemaal dicht en was dat dik. Volgens getuigen heeft verdachte aangever geschopt alsof hij tegen een voetbal schopte, heel extreem hard. Verdachte en medeverdachte hebben aangever vervolgens voor dood achtergelaten.
De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit, dat fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen. Door deze handelswijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om samen met een ander zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en zijn slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Hieruit blijkt onder meer dat het door verdachte en medeverdachte toegepaste geweld nog steeds impact heeft op zijn dagelijks functioneren vanwege blijvende restklachten door hoofdletsel. Ook voor de toevallig aanwezige omstanders die dit geweldsincident hebben gezien heeft het impact gehad. Enkele getuigen verklaarden dat zij in shock waren geraakt door dit extreme geweld.
Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor wat betreft de hoogte van deze straf heeft de rechtbank gekeken naar wat voor straffen in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft verder het Nederlandse en Belgische strafblad over verdachte gezien. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Deze hebben daarom geen strafverzwarende invloed.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 12 december 2019, waaruit onder meer blijkt dat de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig en schat het recidivegevaar in als laag.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en gelet op het voorgaande niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden. Een gevangenisstraf voor de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals verzocht door de verdediging, doet op geen enkele wijze recht aan de ernst van het feit dat verdachte heeft begaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij heeft een bedrag van € 55.312,59 (bestaande uit materiële en immateriële schade) gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tijdens de terechtzitting heeft de benadeelde partij zijn vordering vermeerderd met € 315,- voor vergoeding voor een tijdelijk verblijf in een revalidatievoorziening. Aangever heeft daar namelijk 21 dagen verbleven en verzoekt hem daarvoor € 15,- per dag toe te kennen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde materiële schade voor wat betreft de posten verlies verdienvermogen 2019, voorschot verlies verdienvermogen 2020, daggeldvergoeding ziekenhuisopname, bril eenmalig, toekomstig schade bril, reiskosten moeder, reiskosten bezoek revalidatiecentrum en huishoudelijke hulp door moeder toe te wijzen. De officier van justitie heeft verzocht om bij de post schoenen rekening te houden met de afschrijvingskosten. De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de post eigen risico zorgverzekeraar en de post incassokosten. De officier van justitie meent dat het bedrag van de gevorderde immateriële schade, te weten € 34.668,- geheel kan worden toegewezen.
De officier van justitie heeft verzocht om het totaalbedrag hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering af te wijzen en meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om het gevorderde bedrag sterk te matigen in verband met eigen schuld ingevolge artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding een bedrag dat de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid begroot op € 10.000,- en materiële schadevergoeding de posten: eerste kwartaal 2019 verlies verdienvermogen, eigen risico ziektekostenverzekeraar, daggeldvergoeding ziekenhuisopname, schoenen (een bedrag dat de rechtbank, rekening houdend met afschrijving, begroot op € 300,-), bril eenmalig, reiskosten moeder, reiskosten bezoek revalidatiecentrum, huishoudelijke hulp door moeder.
Het totaal toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, de datum van het delict, tot de dag der algehele voldoening.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

primairmedeplegen van poging tot doodslag; verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straf en maatregel:
t.a.v. primair: gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
t.a.v. primair: maatregel van schadevergoeding van € 15.010,52 subsidiair 110 dagen gijzeling;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 15.010,52, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 109 dagen gijzeling;
het bedrag bestaat uit een bedrag van € 10.000,- immateriële schade en € 5.010,52 materiële schade (post: eerste kwartaal 2019 verlies verdienvermogen, eigen risico ziektekostenverzekeraar, daggeldvergoeding ziekenhuisopname, schoenen, bril eenmalig, reiskosten moeder, reiskosten bezoek revalidatiecentrum, huishoudelijke hulp door moeder);
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening;
indien de verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van €15.010,52, te weten € 10.000,- immateriële schade en € 5.010,52 materiële schade (posten: eerste kwartaal verlies verdienvermogen, eigen risico ziektekostenverzekeraar, daggeldvergoeding ziekenhuisopname, schoenen, bril eenmalig, reiskosten moeder, reiskosten bezoek revalidatiecentrum, huishoudelijke hulp door moeder);
het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
teruggave van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 linkerschoen (1448930),
1 spijkerbroek (1448943), 1 hemd (1448944), 1 trui (1448947), 1 broek met riem (1448965), 1 truitje (1448966), 1 hemd (1448967), 2 stuks schoeisel (1448968) en 1 rechterschoen (1448926) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. N. Flikkenschild, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 3 februari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, genummerd OB2R019001 (onderzoek Vermilion), aantal pagina’s: 644. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 20 januari 2020.
3.Verklaring van [betrokkene] d.d. 1 januari 2019, proces-verbaal pag. 619.
4.Verklaring van [getuige 1] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 december 2019.
5.Verklaring van [getuige 2] , afgelegd d.d. 9 januari 2019, proces-verbaal pag. 299.
6.Verklaring van [getuige 2] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 december 2019.
7.Verklaring van [getuige 3] d.d. 9 januari 2019, proces-verbaal pag. 302.
8.Verklaring van [getuige 4] d.d. 5 januari 2019, proces-verbaal pag. 289.
9.Verslag Spoedeisende Hulp, proces-verbaal pag. 120
10.Proces-verbaal van bevindingen medische informatie [slachtoffer] , p. 106.
11.Brief van het Elkerliek Ziekenhuis d.d. 12 maart 2019, proces-verbaal pag, 76-77.