ECLI:NL:RBOBR:2020:5076

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
01/860331-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag van vrachtwagenchauffeur

Op 21 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een zwaarbeladen vrachtwagen een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A50 te Nistelrode. Het ongeval vond plaats op 15 februari 2019 en resulteerde in de dood van een persoon en meerdere gewonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen door met een te hoge snelheid en met cruise control te rijden in een drukke verkeerssituatie, zonder tijdig te reageren op de filevorming. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar. De benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de behandeling daarvan te belastend zou zijn voor het strafgeding. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn ervaring als beroepschauffeur, niet voldoende aandacht aan het verkeer had besteed en daardoor een ernstig ongeval had veroorzaakt. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar voor de overtredingen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de dood van een ander en zwaar lichamelijk letsel was veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860331-19
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juni 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2019 te Nistelrode, gemeente Bernheze als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse voor het door verdachte bestuurde motorrijtuig geldende maximumsnelheid en/of (vervolgens) met onverminderde snelheid tegen meerdere voor hem, verdachte, in een file langzaam rijdende en/of stilstaande voertuigen te rijden en/of te botsen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en/of waardoor (een) ander(en) (genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs.

Inleiding.
Op 15 februari 2019 is verdachte op de A50 ter hoogte van Nistelrode met zijn vrachtwagen ingereden op een (zich vormende) file. Daardoor is op die snelweg een ongeval veroorzaakt waarbij achttien voertuigen betrokken zijn geraakt. Bij dit ongeval zijn verschillende mensen gewond geraakt en is één persoon ( [slachtoffer 1] ) om het leven gekomen. Het gaat er in deze zaak om of verdachte strafrechtelijk verwijtbare schuld heeft aan dit verkeersongeval.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op gronden weergegeven in het op schrift gestelde requisitoir (gevoegd in het dossier) het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Kort gezegd meent de officier van justitie dat verdachte een verwijt te maken valt met betrekking tot het achter het stuur in slaap vallen en dat dit – in het licht van alle omstandigheden van het geval – als zeer onvoorzichtig/onoplettend rijgedrag moet worden aangemerkt. Het ter terechtzitting door de verdediging opgevoerde scenario dat verdachte mogelijk zijn bewustzijn heeft verloren vanwege een hartinfarct, is volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd en te weinig concreet en daarom niet aannemelijk. Overigens is van roekeloosheid (zoals tenlastegelegd) geen sprake, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair en kort gezegd op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het geheel van gedragingen van verdachte niet zou leiden tot een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). In de tenlastelegging is deze schuld uitgedrukt met het verwijt dat verdachte “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gehandeld.
Het juridisch kader
Voor strafbaarheid op grond van artikel 6 WVW moet ten minste sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel of zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende omstandigheden en gedragingen van verdachte vast.
Verdachte reed omstreeks 16.00 uur op vrijdagmiddag op de snelweg, waar toen een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur gold, maar voor vrachtwagens een maximum van 80 kilometer per uur. De weersgesteldheid was droog en het zicht werd niet belemmerd. Het voertuig van verdachte vertoonde geen mankementen. Verdachte had zich gehouden aan de voorgeschreven rust- en rijtijden en had geen alcohol of drugs gebruikt. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zich af liet leiden door een telefoon of ander apparaat. Ook blijkt niet van opvallend, afwijkend weggedrag van verdachte voordat het ongeval plaatsvond.
De oplegger die verdachte trok was geladen met staal en het gewicht bedroeg 24.000 kg. Verdachte heeft verklaard dat hij de cruise control had ingesteld. Dit blijkt ook uit de gegevens van de tachograaf, waaruit volgt dat verdachte voor het ongeval met een constante snelheid reed van 89 kilometer per uur. Verdachte reed dus 9 km/u harder dan aldaar was toegestaan. Uit de verklaring van verdachte en uit de verklaringen van getuigen blijkt dat het druk was op de weg, maar uit het gegeven dat verdachte tot aan het ongeval een constante snelheid reed, leidt de rechtbank af dat verdachte wel met het verkeer mee reed.
Op enig moment ontstond er voor de verkeersdeelnemers op de A50 ter hoogte van Nistelrode een noodzaak om af te remmen. Meerdere getuigen verklaren dat ze voor zich een file zagen ontstaan, moesten afremmen en alarmlichten hebben gebruikt om hun achterliggers daarvoor te waarschuwen. Verdachte heeft dit niet opgemerkt, althans te laat, en is met onverminderde snelheid in botsing gekomen met het voertuig voor hem, is doorgeschoten en heeft aldus diverse voertuigen geraakt met fataal gevolg.
De beoordeling
De rechtbank stelt allereerst voorop dat op verdachte in de gegeven omstandigheden een extra, bijzondere mate van verantwoordelijkheid rustte om zich in het verkeer voorzichtig en oplettend en dus veilig te gedragen. Verdachte is een zeer ervaren beroepschauffeur en reed op een snelweg met veel verkeer in de vrijdagmiddagspits met een erg zwaar beladen combinatie.
Gegeven dat uitgangspunt heeft verdachte zich in dit geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gedragen. Verdachte reed rond spitstijd, bij een drukke verkeerssituatie, met de cruise control ingesteld op een hogere snelheid dan de voor het voertuig waarin hij reed toegestane snelheid, zulks met een zeer zware lading en heeft niet tijdig opgemerkt dat zich inmiddels een file gevormd had. Hij heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen met alle gevolgen van dien.
Het op de cruise control in een drukke verkeerssituatie te hard rijden met een zwaar beladen vrachtwagencombinatie brengt met zich dat verdachte daarmee bewust het risico heeft gelopen niet tijdig te kunnen reageren op een plotselinge filevorming. Deze situatie heeft zich daadwerkelijk voorgedaan en dat merkt de rechtbank aan als aanmerkelijk tekortschietend rijgedrag.
De vervolgvraag is of dit aanmerkelijk tekortschietend rijgedrag ook verwijtbaar is.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij denkt in slaap te zijn gevallen. Hoewel hij daarvoor geen verklaring kon noemen, heeft hij wel verklaard een druk op zijn ogen gevoeld te hebben.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte de mogelijkheid benoemd dat verdachte door een hartinfarct is getroffen, waardoor hij korte tijd het bewustzijn heeft verloren. Bij een in het afgelopen jaar uitgevoerd ECG-onderzoek, naar aanleiding van een recent hartinfarct bij verdachte, is door de arts vastgesteld dat verdachte ook al eerder een hartinfarct heeft gehad. Overigens is niet te zeggen wanneer dit is geweest.
De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk geworden dat het niet opmerken van de file door een hartinfarct is veroorzaakt. Nog afgezien van het feit dat dit niet met stukken is of kan worden onderbouwd, heeft verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor ook geen symptomen benoemd die bij een hartinfarct passen. De wel door hem genoemde druk op de ogen past naar het oordeel van de rechtbank veel meer bij zijn verklaring dat hij mogelijk in slaap is gevallen. Ook is niet gebleken van een andere medische oorzaak van (plotseling) bewustzijn verliezen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat verdachte in slaap is gevallen.
Daarnaast blijkt uit de getuigenverklaringen dat sprake was van filevorming, waarbij werd afgeremd en achteropkomend verkeer met knipperlichten werd gewaarschuwd; er deed zich geen situatie voor waarbij één of meer verkeersdeelnemers een noodstop maakten. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte langer dan een enkele seconde zijn ogen dicht had en daardoor meer dan een kort moment niet op het verkeer heeft gelet.
Verdachte werd als chauffeur geacht voldoende uitgerust te zijn. Als er dan toch een tot slaap leidende vermoeidheid optreedt, dan kan het niet anders of daar zijn signalen, zoals zware oogleden of ‘druk op de ogen’, aan voorafgegaan. Die signalen hadden minst genomen aanleiding moeten zijn om de snelheid te verminderen, geen cruise control te gebruiken of deze te deactiveren en, indien er geen geschikte plaats was om het voertuig tot stilstand te brengen, alle geoorloofde middelen te hanteren om te voorkomen dat er daadwerkelijk slaap zou intreden. Dat heeft verdachte nagelaten.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat verdachte in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een kort moment van onoplettendheid, waarbij verdachte voor het overige voldeed aan alle eisen die aan hem als oplettende en voorzichtige bestuurder worden gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het tekortschietend rijgedrag van verdachte aan zijn schuld te wijten is.
Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. Voor zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte, zoals door de officier van justitie is bepleit, ziet de rechtbank geen aanwijzingen. Dan had er sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden in het gedrag van verdachte die hem verweten hadden kunnen worden. Daarvan is niet gebleken.
Vast staat dat de heer [slachtoffer 1] door toedoen van het ongeval om het leven is gekomen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat door de aanrijding bij de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] is ontstaan, zwaar lichamelijk letsel is in de zin van artikel 6 WVW. [slachtoffer 3] heeft ter zitting verklaard dat de kruisband van zijn knie door het ongeval voor driekwart is ingescheurd. Een knieoperatie levert een te groot risico op, waardoor hij de rest van zijn leven van zijn gekwetste knie last zal houden. Uit het dossier is gebleken dat bij [slachtoffer 5] sprake was van een forse hoofdwond, een gebroken nekwervel, meerdere gebroken ribben en een gebroken schouderblad. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel bij deze slachtoffers kan worden bewezen verklaard.
Wat betreft de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat hen zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij door de aanrijding last heeft (gehad) van pijnklachten aan de rug en nek, spanning, duizeligheid en slecht slapen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, met name omdat voldoende medische informatie ontbreekt. Wel staat op basis van de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat het letsel in de maanden na het ongeval hem in zijn normale dagelijkse bezigheden hebben beperkt. Hij staat onder behandeling bij een revalidatiecentrum en een psycholoog en werkt slechts vier uur in plaats van een normale werkweek. Het betreft dan ook letsel waaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] aan te merken valt als letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Voor haar whiplash en PTSS heeft zij zich onder behandeling moeten stellen. Zij werd beperkt in haar werkend en dagelijks bestaan, maar kan inmiddels weer 30 uur per week werken.
Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 6] blijkt dat hij een gebroken sleutelbeun heeft opgelopen, maar dat is op zichzelf onvoldoende om aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW. Voor het overige bevat het dossier geen aanknopingspunten om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan.
Gelet de bewijsmiddelen en voorgaande overwegingen acht de rechtbank overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in geval van een hoger beroep nader uit te werken bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 15 februari 2019 te Nistelrode, gemeente Bernheze als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse voor het door verdachte bestuurde motorrijtuig geldende maximumsnelheid en vervolgens met onverminderde snelheid tegen meerdere voor hem, verdachte, in een file langzaam rijdende en/of stilstaande voertuigen te rijden en te botsen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood, en waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, en waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Voorts heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 3 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met te hoge snelheid in zijn zwaar beladen vrachtwagen gereden en zijn aandacht onvoldoende bij de weg gehouden waardoor hij een verkeersongeval met zeer grote gevolgen heeft veroorzaakt. Een persoon is hierbij om het leven gekomen en een aantal andere personen hebben hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen of zijn tijdelijk verhinderd in hun normale bezigheden als gevolg van lichamelijk letsel.
Het ongeval heeft het leven van de slachtoffers, en dat van hun directe naasten, voorgoed veranderd. De ingrijpende gevolgen van de aanrijding zijn treffend weergegeven in verschillende slachtofferverklaringen die de voorzitter van de rechtbank tijdens de terechtzitting heeft voorgelezen. [slachtoffer 3] heeft tijdens de zitting verklaard wat het ongeluk voor hem teweeg heeft gebracht. Hij kampt nog iedere dag met pijn als gevolg van de aanrijding en zal voor de rest van zijn leven met de gevolgen van de aanrijding worden geconfronteerd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte dat hij in een uitvoerige brief, die door de tolk ter zitting is vertaald en voorgelezen, zijn oprechte spijt heeft betuigd. Verdachte heeft aangegeven dat ook hij zeer grote psychische gevolgen heeft ondervonden van het ongeval, hetgeen de rechtbank zeer begrijpelijk acht. Verdachte heeft als gevolg van dit ongeval zijn baan als internationaal vrachtwagenchauffeur opgezegd en verricht nu ander werk, tegen een fors lager salaris. Verdachte heeft eveneens gezegd dat hij elke straf accepteert die de rechtbank hem op zal leggen. De rechtbank weegt ook in het voordeel van verdachte mee dat uit het uittreksel van zowel het Nederlandse als het Roemeense justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten houden bij een veroordeling ter zake artikel 6 WVW rekening met de mate van schuld en de ernst van de gevolgen van het ongeval. De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie heeft bepleit, tot een bewezenverklaring van de laagste schuldgradatie. Wel is sprake van het ergst denkbare gevolg, namelijk de dood van een ander. Bij die combinatie gaan de oriëntatiepunten uit van de oplegging van een forse taakstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid van lange duur. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke straf niet passend is, nu verdachte in Roemenië woonachtig is waardoor hij niet in Nederland onder toezicht van de reclassering een taakstraf zal kunnen uitvoeren.
Nog afgezien van hetgeen hiervoor over de oriëntatiepunten is overwogen zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf volgens de rechtbank geen recht doen aan de situatie van verdachte. De verdachte is door het ongeval voor het leven getekend en hij en zijn gezin kampen als gevolg daarvan ook met een forse inkomensterugval in een toch al moeilijke financiële situatie. De onmiddellijke executie van een gevangenisstraf in Nederland (waarvoor verdachte door Roemenië aan Nederland zou moeten worden uitgeleverd) zou voor verdachte een onevenredig zware straf betekenen.
Omdat de rechtbank wel van oordeel is dat vanwege aard van de normschending en de gevolgen die het ongeval heeft gehad aan verdachte een straf moet worden opgelegd, acht de rechtbank in dit geval passend aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, onder meer omdat naar aanleiding van de bewijstukken bij de rechtbank vragen zijn gerezen over de ingediende vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] veroordelen in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering, onder meer omdat de bewijstukken thans ontbreken en bij de rechtbank vragen zijn gerezen over de ingediende vordering. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 4] veroordelen in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994
14a, 14b, 14c, 57 van het Wetboek van strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongevalbetreft waardoor een ander wordt gedood,

en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander letsel wordt toegebracht waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:

Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaren

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 1 jaar

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de gehele vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet ontvankelijk verklaren in de gehele vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.A.H.A Schnitzler-Strijbos en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen-Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 21 oktober 2020.