ECLI:NL:RBOBR:2020:5004

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
01/860104-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontucht gepleegd door sportleraar met minderjarige pupil, meermalen gepleegd

Op 14 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een sportleraar, die beschuldigd werd van meermalen verkrachting en ontucht met een minderjarige pupil. De feiten vonden plaats tussen 1997 en 2000, waarbij het slachtoffer, geboren in 1984, op verschillende momenten door de verdachte werd gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn rol als karateleraar en het leeftijdsverschil, een overwicht had op het slachtoffer, wat de handelingen intimiderend en bedreigend maakte. De verdachte werd schuldig bevonden aan verkrachting, aanranding en ontucht, en kreeg een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringscontact en een verbod om met minderjarigen te werken in de sportsector. Daarnaast werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel misbruik en de impact op slachtoffers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/860104-19
Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar 1] 1966,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2020 en 30 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 december 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 1997 tot en met 22 april 1997 te Vlijmen, gemeente Heusden, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
hebbende verdachte de hand van die [slachtoffer] op zijn penis gelegd en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] , terwijl hij die [slachtoffer] thuis zou brengen met zijn auto, heeft meegenomen naar een sportzaal en/of de deur van die sportzaal achter hen op slot heeft gedraaid en/of als karateleraar van die [slachtoffer] en/of gelet op het grote leeftijdsverschil en het grote fysieke verschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] , een groot overwicht had op die [slachtoffer] en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "verpest dit nou niet", of woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 1997 tot en met 22 april 1997 te Vlijmen, gemeente Heusden, met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte de hand van die [slachtoffer] op zijn penis gelegd en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
2.
hij op of omstreeks 23 april 1997 te Vlijmen, gemeente Heusden, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het geven van een tongzoen aan die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het stevig vastpakken van die [slachtoffer] en/of
het onverhoeds duwen van zijn tong in de mond van die [slachtoffer] en/of
het feitelijk overwicht dat verdachte als karateleraar van die [slachtoffer] en/of gelet op het grote leeftijdsverschil en het grote fysieke verschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] , had op die [slachtoffer] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 april 1997 tot en met 22 april 2000 te Vlijmen, gemeente Heusden, en/of elders in de gemeente Heusden, meermalen, althans eenmaal,
met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 acht zij het primair ten laste gelegde (verkrachting) wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft op de in de pleitaantekeningen uitgewerkte gronden verzocht verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde verkrachting en de onder feit 2 ten laste gelegde aanranding. Ten aanzien van de ontucht zoals ten laste gelegd onder feit 1 subsidiair en feit 3, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij feit 3 is door de verdediging de kanttekening gemaakt dat verdachte betwist veelvuldig seksueel contact met aangeefster te hebben gehad en stelt zij dat het bij een tiental keren is gebleven.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Nadere bewijsoverwegingen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting ten aanzien van de ten laste gelegde seksuele handelingen een nagenoeg bekennende verklaring heeft afgelegd. Hij ontkent dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden dan wel dat hij enig opzet had op het uitoefenen van dwang (feit 1 primair) en hij ontkent dat hij aangeefster een tongzoen heeft gegeven (feit 2).
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht de verklaring aan aangeefster [slachtoffer] , die over de handelingen gedetailleerd en consequent heeft verklaard, betrouwbaar. Verdachte heeft haar verklaring ook nagenoeg op alle punten bevestigd bij het voorhouden van het dossier. De rechtbank neemt de verklaring van aangeefster [slachtoffer] derhalve als uitgangspunt. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op haar 13e verjaardag stevig had omklemd met zijn armen toen hij haar feliciteerde en onverhoeds met zijn tong haar mond is binnengedrongen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van verdachte dat hij aangeefster op haar mond heeft gezoend om haar te feliciteren en dat hij zijn handelen heeft gestaakt op het moment dat er een deur openging en er iemand binnenkwam. De verklaring van verdachte dat hij niet van tongzoenen houdt en de omstandigheid dat hij verdergaande seksuele handelingen wel heeft bekend, leiden de rechtbank niet tot het oordeel dat in redelijkheid dient te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster op dit punt.
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank kwalificeert de onder feit 1 ten laste gelegde handelingen als ‘verkrachting’ en acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat de voor een bewezenverklaring benodigde dwang aanwezig is. Zoals hiervoor reeds is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar en neemt zij deze verklaring als uitgangspunt. Ook ten aanzien van feit 1 heeft verdachte voor een groot aantal details bevestigd dat het is gegaan zoals aangeefster heeft verklaard. Daar waar de verklaring van aangeefster afwijkt van die van verdachte acht de rechtbank de verklaring van aangeefster gelet op de details en de consistentie van de op verschillende momenten (ook na tijdsverloop van jaren) door haar afgelegde verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig. Uitgaande van deze verklaring heeft verdachte aangeefster met de auto meegenomen naar de gymzaal van een verlaten schoolgebouw en heeft hij de deur achter haar op slot gedaan. Aangeefster kon vanaf dat moment niet zomaar weglopen en zij had geen ander vervoer naar huis. Vervolgens heeft hij haar hand op zijn penis gelegd, de schaamstreek van aangeefster betast en zijn vinger(s) in de vagina van aangeefster geduwd. Aangeefster was twaalf jaar oud op het moment dat deze handelingen plaats vonden en verdachte was vele jaren ouder en haar karateleraar. Hierdoor had hij een fysiek en mentaal overwicht op haar. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze omstandigheden tezamen zodanig intimiderend en bedreigend waren voor aangeefster dat zij zich niet aan de handelingen heeft kunnen onttrekken. Dat blijkt ook uit haar verklaring die erop neer komt dat zij zich machteloos voelde en in shock was.
Uit de verklaring van aangeefster volgt verder dat zij heeft gezegd dat ze het niet wilde en dat ze heeft geprobeerd om hem weg te duwen. Reeds hierdoor had verdachte moeten weten dat de handelingen tegen de wil van aangeefster plaatsvonden. Verdachte is hier volledig aan voorbij gegaan, terwijl hij zich bewust moet zijn geweest van de ongelijkwaardige positie waarin aangeefster verkeerde en de afhankelijke positie waarin hij haar had gebracht.
Hieruit volgt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook opzet had op het doen ontstaan en laten voortduren van de door aangeefster ervaren dwang.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde, overweegt de rechtbank ten overvloede dat verdachte stelt ‘slechts’ vijf tot zes keer seks te hebben gehad met aangeefster in de ten laste gelegde periode, terwijl zijn raadsvrouw spreekt over een “tiental keren”. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode meerdere malen seks heeft gehad met aangeefster waarbij hij haar (ook) heeft gepenetreerd. Verdachte woonde tot 1999 bij zijn ouders en heeft verklaard dat hij en aangeefster daar voor het eerst seks hebben gehad. Aangeefster was destijds hoogstens 15 jaar. Zij bevond zich in een afhankelijkheidsrelatie en kon gezien haar leeftijd nog moeilijk “nee” zeggen. Verdachte heeft verklaard dat er ook nadat hij is verhuisd naar de [adres 2] nog seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen hem aan aangeefster. Daarmee staan de ontuchtige handelingen in de ten laste gelegde periode vast.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van het hiervoor overwogene, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. primair)
in de periode van 13 februari 1997 tot en met 22 april 1997 te Vlijmen, gemeente Heusden, door feitelijkheden [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte de hand van die [slachtoffer] op zijn penis gelegd en de schaamstreek van die [slachtoffer] betast en zijn vingers in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte die [slachtoffer] , terwijl hij die [slachtoffer] thuis zou brengen met zijn auto, heeft meegenomen naar een sportzaal en de deur van die sportzaal achter hen op slot heeft gedraaid en als karateleraar van die [slachtoffer] en gelet op het grote leeftijdsverschil en het grote fysieke verschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] , een groot overwicht had op die [slachtoffer] en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "verpest dit nou niet", of woorden van gelijke aard en/of strekking en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
op 23 april 1997 te Vlijmen, gemeente Heusden, door feitelijkheden [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het geven van een tongzoen aan die [slachtoffer] , en bestaande die feitelijkheden uit het stevig vastpakken van die [slachtoffer] en het onverhoeds duwen van zijn tong in de mond van die [slachtoffer] ;
3.
in de periode van 24 april 1997 tot en met 22 april 2000 in de gemeente Heusden, meermalen met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar 2] 1984), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaren en met als bijzondere voorwaarden:
- reclasseringscontact;
- de verplichting om mee te werken aan diagnostiek en een eventuele behandeling indien de reclassering dit nodig acht;
- een voorwaarde het gedrag betreffende, namelijk het verbod op het begeleiden of trainen van minderjarigen binnen iedere sport.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat de feiten zich 20 tot 23 jaar geleden hebben afgespeeld. De wereld en het leven van verdachte zijn sindsdien drastisch veranderd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is niet meer passend en zouden een zeer grote, negatieve, impact hebben op het gezin van verdachte. Verzocht wordt, met name gelet op het grote tijdsverloop in deze zaak, te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met de (bijzondere) voorwaarden die daarbij door de rechtbank passend worden geacht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee decennia geleden als sportinstructeur gedurende een periode van drie jaar ontucht gepleegd met een minderjarige waarbij het ook ging om seksueel binnendringen. Verdachte heeft het slachtoffer als 12-jarige verkracht door haar te vingeren en haar zijn penis te laten betasten in de gymzaal, haar als 13-jarige aan te randen door haar onverhoeds te tongzoenen in de kleedkamer van het sportcomplex en haar als 14- en 15-jarige vaginaal te penetreren. De verdachte heeft zich hierbij geen rekenschap gegeven van de (later tot uiting gekomen) psychische gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Dat de verdachte zich hier wel rekenschap van had moeten geven spreekt voor zich, te meer nu hij haar karateleraar was en tot taak had haar te leren zichzelf te verdedigen en haar zelfvertrouwen te geven. Uit de spreekrechtverklaring van het slachtoffer en haar verklaring bij de politie volgt duidelijk dat zij zich in een van verdachte afhankelijke positie bevond en weinig weerbaar was. Verdachte had als volwassene moeten onderkennen dat er geen sprake kon zijn van gelijkwaardigheid en dat het niet in het belang van het slachtoffer was een seksuele relatie met hem aan te gaan terwijl zij nog een puber was. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde. Het gedrag van verdachte wordt hem door de rechtbank ernstig aangerekend.
Verdachte heeft de seksuele ontwikkeling en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze aangetast. Slachtoffers van seksueel misbruik ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan en veelal ook bij latere seksuele ervaringen. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de door het slachtoffer zelf voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak in ernstige mate het geval is.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder en ook niet na de gepleegde feiten voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte heeft aanvankelijk steeds ontkend dat hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Ter terechtzitting heeft verdachte echter uit eigen beweging een bekennende verklaring afgelegd. Bovendien heeft verdachte berouw getoond voor wat hij heeft gedaan. De erkenning van de feiten en het leed dat hij aangeefster heeft aangedaan kunnen een belangrijke rol spelen bij de verwerking hiervan. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van verdachte rekening bij de strafoplegging.
De rechtbank heeft zich ook rekenschap gegeven van de gevolgen van een jarenlange gevangenisstraf op het leven van verdachte en de impact daarvan op zijn gezin. De rechtbank realiseert zich dat er een gezin zal worden ontwricht en dat de vriendin van verdachte de zorg en de financiële kosten voor twee minderjarige kinderen enige jaren alleen zal moeten dragen. De rechtbank heeft deze gevolgen afgewogen tegen de doelen die met het opleggen van straf worden gediend en is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Het enorme tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en de strafoplegging staat aan het opleggen van een gevangenisstraf niet in de weg. Verdachte heeft immers al die jaren zijn mond gehouden en zich op alle mogelijke manieren verweerd tegen geruchten die over zijn persoon de ronde deden. Zo heeft hij het slachtoffer al die jaren ook de officiële erkenning als slachtoffer onthouden en daarmee mogelijk ook de verwerking belemmerd.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en verbindt aan deze voorwaardelijke straf een aantal bijzondere voorwaarden zoals in het dictum omschreven en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat er sprake is van een ernstig recidiverisico en zodoende een situatie als bedoeld in artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat zij de officier van justitie niet volgt in haar eis tot het opleggen van een proeftijd van 10 jaren.
De rechtbank heeft geen inzicht kunnen krijgen in de psyche van verdachte. Hoewel de persoonlijke situatie van verdachte op het moment al een aantal jaren stabiel lijkt, valt niet in te schatten hoe verdachte zal reageren indien bijvoorbeeld zijn relatie onder druk komt te staan. Daarnaast heeft verdachte de rechtbank niet de indruk gegeven dat hij echt beseft dat van een door hem beleefde min of meer gelijkwaardige relatie geen sprake was en kon zijn. De rechtbank acht het hierom en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en uit het oogpunt van preventie geboden dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek in relatie tot de kans op herhaling van seksuele delicten met minderjarigen. Dit klemt te meer omdat verdachte heeft toegegeven behalve met aangeefster destijds ook met tenminste één andere minderjarige leerling seksuele handelingen te hebben gepleegd. Verdachte heeft toegezegd te zullen meewerken aan diagnostiek en een eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling.
De rechtbank is verder, in navolging van de officier van justitie, van oordeel dat verdachte het recht om minderjarigen te coachen binnen de sportwereld moet worden ontzegd. De rechtbank zal daarom aan verdachte een beroepsverbod opleggen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van (in totaal) 7 jaren, zoals in het dictum nader staat omschreven.
De raadsvrouw van verdachte heeft, overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities, betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 september 2018 in verzekering is gesteld en merkt deze handeling aan als het moment waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een geringe overschrijding van de tweejaarstermijn, dat de inhoudelijke behandeling op 21 januari 2020 geen doorgang heeft kunnen vinden doordat de raadsman van verdachte zich had onttrokken vanwege een financieel geschil met verdachte en dat de geplande inhoudelijke behandeling op 6 april 2020 niet heeft kunnen doorgaan vanwege de maatregelen die in verband met de coronapandemie waren getroffen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van ‘undue delay’ en dat verdachte binnen een redelijke termijn is berecht.
De rechtbank komt al met al tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen passend en geboden is en rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van het geval.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een vergoeding van materieel geleden schade van € 8.058,01 en € 15.000,00 aan immaterieel geleden schade. Het verzoek tot vergoeding van materieel geleden schade bestaat uit de posten “eigen bijdrage ziektekosten van 2008-2013”, “therapiekosten, niet vergoed van 2008-2018” en “reiskosten 2008-2019, in totaal 11070,8 km x 0,26”, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek voor dat bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij goed onderbouwd en heeft verzocht deze in haar geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materieel geleden schade onvoldoende is onderbouwd en het causale verband tussen het handelen van verdachte en het psychisch letsel van aangeefster onvoldoende vaststaat. Zij wijst op andere problemen waar aangeefster volgens de medische stukken mee te kampen zou hebben gehad.
Ten aanzien van het verzoek tot immaterieel geleden schade, heeft de raadsvrouw verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Beoordeling.De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij in 2013 is gediagnosticeerd met een trauma
ten gevolgevan seksueel misbruik in haar verleden waarbij een posttraumatische stressstoornis de hoofddiagnose is. De omstandigheden die door de raadsvrouw van verdachte zijn aangehaald en die dienen ter onderbouwing van het ingenomen standpunt, zijn naar het oordeel van de rechtbank factoren die (mede) verklarend kunnen zijn geweest voor het kunnen plaatsvinden van het seksueel misbruik, maar niet voor het trauma waarmee aangeefster is gediagnosticeerd. De rechtbank is daarmee van oordeel dat vaststaat dat de diagnose PTSS voortkomt uit het seksueel misbruik en verwerpt het verweer.
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering, ook in het licht van de betwisting, voldoende is onderbouwd en niet onredelijk of ongegrond is.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, € 8.058,01 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, te weten 17 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering tot vergoeding van immaterieel geleden schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal de wettelijke rente toekennen vanaf de datum van de vordering, te weten 17 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 60, 63
242, 245 (oud) en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1 primair:verkrachting Ten aanzien van feit 2: feitelijke aanranding van de eerbaarheid Ten aanzien van feit 3:met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf, bijkomende straf en maatregel.

Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt daarbij als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen volgend op datum van onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres dr. Cuyperslaan 80 te 5623 BB Eindhoven, telefoonnummer: 088-0901140.
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering.
- meewerkt aan diagnostiek en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling bij de GGzE of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan de reclassering opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van
het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:Gedeeltelijke ontzegging van bepaalde rechten voor de duur van 7 jaar.

Ontzetting van het recht om gedurende 7 jaren het beroep van trainer/coach/begeleider uit te oefenen in zoverre dat veroordeelde wordt verboden werkzaam te zijn met minderjarigen in de sportsector.
De reclassering wordt op grond van artikel 28, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht opdracht gegeven toezicht op de naleving hiervan houden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van EUR 18.058,01 (zegge: achttienduizend achtenvijftig euro en één cent), te weten EUR 10.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 8.058,01 materiële schadevergoeding (posten: eigen bijdrage ziektekosten, therapiekosten, reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, te weten 17 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:Maatregel van schadevergoeding van EUR 18.058,01, subsidiair 125 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 18.058,01 (zegge: achttienduizend achtenvijftig euro en één cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 125 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 10.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 8.058,01 materiële schadevergoeding (posten: eigen bijdrage ziektekosten, therapiekosten, reiskosten).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, te weten 17 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.A.H.A Schnitzler-Strijbos en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 14 oktober 2020.