ECLI:NL:RBOBR:2020:496

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
01/810136-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop na politieachtervolging

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 juni 2017 in Eindhoven een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die niet in het bezit was van een rijbewijs, reed onder invloed van cannabis en met hoge snelheid om aan de politie te ontkomen. Tijdens de achtervolging verloor hij de controle over zijn voertuig en botste tegen een boom, waarbij een inzittende om het leven kwam en de andere inzittende zwaar gewond raakte. De rechtbank kwalificeert het rijgedrag van de verdachte als roekeloosheid in de zin van artikel 6 jo. 175 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelt dat de verdachte onaanvaardbare risico's heeft genomen door met hoge snelheid te rijden in een bebouwde kom, terwijl hij wist dat hij werd achtervolgd door de politie. De verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaar. De rechtbank houdt rekening met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/810136-17
Datum uitspraak: 31 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 december 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2017 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (parallelrijbaan/ventweg van de) [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met hoge snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid en/of een, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar rechts verlopende bocht met hoge, althans gelet op het wegverloop, te hoge snelheid is ingereden en/of (mede)(daardoor) in of nabij die bocht de controle te verliezen over het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en/of tegen een aan de linkerzijde van die weg staand schrikhek en/of (vervolgens) tegen een of meer aan die linkerzijde staande bo(o)m(en) te rijden, waardoor een ander (te weten een inzittende van dat motorrijtuig, genaamd [naam slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren met als schuldcategorie roekeloos rijgedrag. De rit van verdachte is een dollemansrit geweest. Hij heeft onaanvaardbare risico’s genomen door op deze wijze te proberen aan de politie te ontkomen. Verdachte had geen rijbewijs, was onder invloed van cannabis en reed met absurd hoge snelheid in een omgeving die hij niet kende, ook in aanloop naar en in de fatale bocht. Door dat roekeloos rijden is het slachtoffer [naam slachtoffer] komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van roekeloosheid. Verdachte dient van dat gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte ontkent dat hij op de vlucht was voor de politie. Hij zag plotseling de zwaailichten van de politie en enkele seconden later voelde hij dat hij over een verkeerdrempel reed. Door de snelheid verloor hij de controle over het stuur en is hij tegen een boom tot stilstand gekomen met de noodlottige gevolgen van dien.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bewijsmiddelen.
Verbalisant [naam verbalisant] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd [2] :
Op maandag 26 juni 2017 omstreeks 01.35 uur reed ik samen met mijn collega [naam verbalisant 2] over de [straatnaam 2] komende uit de richting van het centrum van Eindhoven en gaande in de richting van de [straatnaam 3] . Toen ik de [straatnaam 3] opreed zag ik een grijze personenauto, klein model rijden. Door het rijgedrag en de overtredingen die de bestuurder van de grijze auto maakte, (snelheid en geen richting aangeven) besloot ik samen met mijn collega [naam verbalisant 2] om achter de grijze auto aan te rijden. Toen ik op de [straatnaam 5] reed, zag ik dat de grijze auto linksaf sloeg gaande in de richting van de [straatnaam 6] . Ik zag dat hij wederom geen richting aangaf en dat hij snelheid verhoogde gaande in de richting van de ventweg aan de [straatnaam] . Ik zag dat hij op de [straatnaam 6] met hoge snelheden en zonder te remmen over de aldaar gelegen drempels bleef rijden. Op dit moment kreeg ik de indruk dat de bestuurder alsmede de inzittenden aan een controle van de politie wilden ontkomen. Hierop gaf ik de bestuurder een teken tot stoppen. Ik zag dat de bestuurder op dit moment zijn snelheid verder verhoogde gaande in de richting van de ventweg aan de [straatnaam] . Hierna en aangezien de bestuurder van de grijze auto niet wilde stoppen werd het optische en geluidssignaal geactiveerd om hem te attenderen op zijn rijgedrag en dat de politie achter hem reed. Ook hier werd door de bestuurder geen gehoor aan gegeven en ik merkte dat hij zijn snelheid verhoogde waardoor de afstand groter werd. Op de [straatnaam 6] zijn er op verschillende plekken verkeersdrempels gelegen. Ik moest bij alle verkeersdrempels remmen. De bestuurder van de grijze auto remde bij geen verkeersdrempel, waardoor de afstand tussen de grijze auto en het dienstvoertuig groter werd. Ik zag vervolgens dat de achtervolgde grijze Renault aan het einde van de [straatnaam 6] zonder richting aan te geven met hoge snelheid en zonder te remmen rechtsaf sloeg gaande in de richting van de ventweg van de [straatnaam] . Op de ventweg [straatnaam] zag ik dat de grijze Renault met zeer hoge snelheden over de weg en over de aldaar gelegen drempels zonder te remmen door bleef rijden. Tijdens de achtervolging zag ik op een afstand van meer dan 300 meter de bocht naderen. Op dit moment zei ik tegen mijn collega dat er voor ons een bocht ligt en dat de bestuurder de bocht nooit met zulke hoge snelheid kon nemen. Ik besloot om gas terug te nemen, mijn snelheid te minderen en afstand te houden. Plots zag ik dat de grijze Renault uit de bocht vloog. Ik zag dat de grijze Renault ergens tegenaan was gereden en als ware de lucht in werd gelanceerd. Toen ik ter plaatse in de bocht kwam, zag ik de grijze Renault tegen een boom staan.
Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd [3] :
Direct hoorde ik collega [naam verbalisant] zeggen dat er een voertuig voor ons ervan tussen piepte. Ik zag dat een klein model auto rechtsaf de [straatnaam 5] in draaide. Ik zag dat het voertuig geen richting aan gaf. Ik zag aan de snelheid dat de bestuurder haast had cq vlug voor ons wilde weg rijden. Ik zag dat het voertuig inmiddels snelheid had gemaakt en een voorsprong had. Ik zag dat het voertuig zonder te remmen, ik zag geen remlichten, over de aldaar gelegen drempels reed. Ik zag dat het voertuig linksaf de [straatnaam 6] in reed. Ik schakelde hierop het stoptransparant aan de voorzijde van ons dienstvoertuig aan om de bestuurder staande te houden en een controle uit te kunnen voeren op grond van de Wegenverkeerswet. Ik zag dat het voertuig zijn snelheid opvoerde en zonder te remmen, ik zag geen remlichten en het voertuig geen snelheid minderen, de drempels over reed. Ik zag dat het voertuig flink op en neer bewoog hierbij. Ik zag dat het voertuig aan het einde van de [straatnaam 6] rechtsaf met de weg mee de ventweg van de [straatnaam] op reed.
Ik zag dat het voertuig met zijn verhoogde snelheid bleef rijden. Ik zag dat het voertuig de kruising met de [straatnaam 7] zonder vaart te minderen, ik zag geen remlichten en het voertuig remde niet af, rechtdoor reed en zijn weg vervolgde over de ventweg van de [straatnaam] . Ik zag dat deze weg een aantal drempels had. Ik weet dat deze drempels hoog zijn en lastig te nemen zijn met hogere snelheden. Ik zag dat het voertuig wederom zonder vaart te minderen over de drempels reed. Ik zag dat onze snelheid schommelde tussen de 80 en 89 kilometer per uur. Vervolgens zag ik dat het voertuig door over de ventweg van de [straatnaam] langs het aldaar gelegen benzinestation reed. Ik wist dat er een bocht in de weg zou komen. Hierop zag ik dat het voertuig voor ons in de bocht naar rechts crashte. Ik zag dat het voertuig ergens tegen aan reed en ik zag dat het voertuig met de wielen los van de grond kwam en omrolde. Ik zag dat de voorruit kapot was. Ik zag dat daar een persoon door naar buiten hing. Ik zag dat deze persoon niet bewoog. Ik keek door het geopende raam van het portier van de bestuurder, opende het portier en zag daar een man zitten. Ik zag dat de man helemaal onder het bloed zat. Ik zag dat de persoon die in de voorruit vast zat met zijn rug naar mij toe gedraaid was. Het leek mij alsof deze persoon van de achterbank tussen de voorstoelen heen was gevlogen. Ik zag dat onder/naast deze persoon nog een persoon zat. Ik zag dat deze persoon voorovergebogen tegen het dashboard aan hing.
Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd [4] :
Ik zag dat de ruit van het bijrijdersportier verbrijzeld was en ik zag in het voertuig op de bijrijderstoel een hevig bloedende man voorovergebogen op de uitgeklapte airbag liggen. Ik hoorde deze man kreunen en zag dat hij wel reageerde op mijn aanspreken. Ik zag dat deze man met beide benen klem zat tussen zijn stoel, het dashboard en de verwrongen carrosserie, maar dat het hem toch lukte zich achterwaarts en richting het dak los te wurmen. Hierna liet hij zich ruggelings uit het raam van het bijrijdersportier achterover in mijn armen vallen. Ik heb deze man ter hoogte van het rechterachterwiel tegen het voertuig laten zitten en hem gevraagd hoe het met hem ging. Ik zag aan zijn reactie dat hij mij wel hoorde, maar niet begreep. Enkele tientallen seconden later hoorde ik dat de ademhaling van deze man moeilijker werd en dat hij begon te gaspen. Ook zag ik dat de ogen van de man naar boven wegdraaiden en zag dat hij vanuit zittende positie omviel en zijdelings kwam te liggen. Hierop ben ik samen met een lid van de brandweer begonnen met de reanimatie van het slachtoffer. Na enige tijd hoorde ik dat de verpleegkundige zei dat het gehele reanimatieprotocol doorlopen was. In afwachting van de arts van de gealarmeerde traumahelikopter hebben wij de reanimatie nog niet gestaakt en zijn wij doorgegaan met reanimeren tot de genoemde arts ter plaatse was gekomen en in overleg met het aanwezige medische personeel besloot dat verdergaan met reanimatie geen nut had en het overlijden van het slachtoffer op maandag 26 juni 2017 om 2.14 uur vaststelde.
Verbalisant [naam verbalisant 4] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd [5] :
Toedracht
De bestuurder van de personenauto heeft gereden over de [straatnaam] komende uit de richting vanaf de [straatnaam 3] en gaande in de richting van [straatnaam 8] . De personenauto heeft met een snelheid gelegen tussen de 81 km/h en 85 km/h, althans met hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/h, de bocht naar rechts genaderd. Gelet op de aangetroffen sporen was dit een te hoge snelheid voor deze bocht waardoor het voertuig in een driftbeweging raakte en aanvankelijk met de linkerzijde van het voertuig in de linker wegberm geraakte. Aldaar was de personenauto met de linker achterzijde tegen het in deze wegberm gesitueerde schrikhek gebotst en vervolgens met de voorzijde tegen een in deze berm staande boom. Ten gevolge van de resterende bewegingsenergie van de personenauto was deze na de botsing met de boom geroteerd om zijn hoogte as en enkele meters verderop met de rechterzijde tegen een tweede boom gebotst en aldaar tot stilstand gekomen.
Oorzaak
Ten aanzien van de door mij onderzochte hypothese mens stelde ik vast dat:
  • de bestuurder van de personenauto, bij aanvang van spoor nummer 4 had gereden met een snelheid van minimaal 81 km/h en maximaal 85 km/h, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximunsnelheid van 50 km/h.
  • de bestuurder van de personenauto had zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was.
Verbalisant [naam verbalisant 5] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd [6] :
Bij het samenstellen van het dossier aangaande het ongeval na een achtervolging welke plaatsvond op 26 juni 2017 op de parallelweg van de [straatnaam] te Eindhoven bleek dat in diverse processen-verbaal een maximum snelheid van 30 km/h was vermeld. Welke zou gelden op de plaats waar het voertuig is verongelukt. Echter in het Voorlopige Onderzoekverslag Verkeersdelict staat een maximumsnelheid van 50 km/h vermeld, welke zou gelden op de plaats van het ongeval. Derhalve heb ik de route gereden welke verdachte de betreffende nacht heeft gereden. Hieruit bleek dat op deze route, zoals door de verdachte gereden was in de bewuste nacht:
  • Bij de ingang van de [straatnaam 3] naar de [straatnaam 5] aan het begin van de [straatnaam 5] een bord 30 km/h geplaatst was.
  • Van de [straatnaam 5] naar de [straatnaam 6] , van de [straatnaam 6] naar de parallelweg van de [straatnaam] , bij de kruising van de [straatnaam 9] met de [straatnaam 7] te Eindhoven tot de plaats van het ongeval geen borden einde 30 km/h zone geplaatst was.
Uit het Toxicologisch onderzoek d.d. 23 mei 2018 blijkt het volgende [7] :
Op 10 april 2018 is van politie eenheid Oost-Brabant een email ontvangen met het verzoek om toxicologisch onderzoek uit te voeren in bloed TAA09048NL van [naam verdachte] en met toestemming van verdachte. In het bloed van [naam verdachte] is THC aangetoond. De grensconcentratie ligt op 7 ng/ml serum. Concentraties van 7 ng/ml in serum komen in (vol)bloed overeen met concentraties van ongeveer 3,5 ng/ml, ofwel 0,0035 mg/l. De gemeten concentratie THC van 0,0045 mg/l is hoger dan bovengenoemde grensconcentratie.
Conclusie:
1. In het bloed van [naam verdachte] zijn de volgende (omzettingsproducten van) drugs en/of geneesmiddelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden aangetoond:
- Cannabinoiden: THC en 11-OH-THC.
2. Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de rijvaardigheid ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig beïnvloed was door de volgende aangetoonde stof THC.
Verdachte heeft op 27 juni 2017 bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard [8] :
Ik heb geen rijbewijs.
Verdachte heeft op 23 januari 2018 bij de politie in België – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard [9] :
Ik erken dat ik de chauffeur van het voertuig, een grijze Renault Clio met Belgisch [kenteken] was. Ik was niet de eigenaar van het voertuig. Dat was de persoon genaamd [slachtoffer 2] . Hij zat als passagier achterin het voertuig en is bij het ongeluk gewond geraakt. Ik reed op een weg in Nederland in de buurt van Eindhoven, maar kende niets. Ik keek achterom, enkele seconden later voelde ik dat ik over een verkeersdrempel reed en door de snelheid ben ik de controle over het stuur verloren en ben ik tegen een boom gevlogen. Ik was gewond, evenals mijn passagier [slachtoffer 2] , die achterin zat. Mijn passagier die voorin zat, [naam slachtoffer] , kwam om het leven. We waren gekomen om naar een coffeeshop te gaan en weer naar België terug te keren. Ik had alleen een beetje van een halve joint cannabis gerookt.
Verdachte heeft op 29 januari 2018 bij de politie in België aanvullend – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard [10] :
V: Er zijn meerdere oorzaken voor het ongeval vastgesteld, onder andere het feit dat u tussen de 81 en 85 km per uur heeft gereden.
A: Ja ik bevestig dat ik, voor zover ik me kan herinneren, met die snelheid heb gereden. Ik ben de macht over het stuur verloren nadat ik over de verkeersdrempel ben gereden.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte, zoals uiteen gezet in de bewijsmiddelen, door hun aard en de ernst van de overige omstandigheden van het geval, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De vraag is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in deze zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moet daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Roekeloosheid betreft een aan de ondergrens van opzet (voorwaardelijk opzet) grenzende schuldvorm. Zowel bij voorwaardelijk opzet als bij roekeloosheid gaat het om de kans op het intreden van strafbare gevolgen door een bepaalde gedraging van de verdachte waarvan de verdachte weet of bewustheid moet hebben gehad. Bij voorwaardelijk opzet is dat de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg, waarbij de verdachte wetenschap moet hebben gehad van die kans, zich daarvan bewust is geweest, en die kans welbewust heeft aanvaard, terwijl het bij roekeloosheid gaat om het nemen van “onaanvaardbare risico’s met ernstige gevolgen”, van welk onaanvaardbaar risico de verdachte zich bewust moet zijn geweest, maar waarbij de verdachte “op zeer lichtzinnige wijze ervan is uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren” of zich “om de gevolgen van zijn handelingen niet heeft bekreund”. Het verschil zit in de wil of aanvaarding van de kans op het intreden van een bepaald gevolg.
Wat betreft het schemergebied tussen de roekeloosheid en de zich daar net onder bevindende vormen van culpa ligt het verschil niet in de vraag of de verdachte de gevolgen van zijn handelingen heeft aanvaard. Het verschil tussen roekeloosheid en de lichtere vormen van culpa zit in de waardering van de onvoorzichtigheid van het gedrag. Hoe risicovoller er wordt gehandeld, des te eerder kan roekeloosheid worden aangenomen. Het risicovolle karakter van het gedrag is echter niet doorslaggevend. Bij de vraag of sprake is van roekeloosheid komt naar het oordeel van de rechtbank ook betekenis toe aan de grootte van de kans dat een bepaald gevolg intreedt en de mate waarin de verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat roekeloosheid als hiervoor bedoeld bewezen kan worden verklaard en overweegt hiertoe als volgt.
Verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant 2] hebben gerelateerd dat zij besloten achter verdachte aan te rijden om een verkeerscontrole uit te voeren, nadat zij zagen dat hij diverse verkeersovertredingen beging (te hard rijden en geen richting aangeven). Verdachte ging daarop sneller rijden en de afstand tussen hem en de verbalisanten werd groter. Verdachte voldeed vervolgens niet aan het stopteken en stopte ook niet toen verbalisanten het optische en geluidssignaal van het politievoertuig activeerden. Verdachte ging juist alsmaar harder rijden. Verbalisanten zagen dat verdachte steeds niet remde bij het naderen van verkeersdrempels, terwijl hij in de bebouwde kom reed en de drempels hoog en lastig te nemen waren met hogere snelheden. Ook nam hij geen gas terug bij de fatale bocht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte kennelijk wilde ontkomen aan de politie (wellicht omdat hij cannabis had gerookt of omdat hij nog een vonnis in België had openstaan, zo bleek later) en daartoe de auto versnelde toen hij door de politie werd gesignaleerd, nogmaals versnelde op het moment dat zij hem een stopteken gaven en nogmaals toen de optische en geluidssignalen werden geactiveerd. Zijn snelheid nam toe tot een snelheid van minimaal 81 kilometer per uur binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 30 km/h gold. Dat verdachte niet in de gaten had dat hij werd achtervolgd door de politie en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij op een snelweg reed, is volstrekt ongeloofwaardig, gelet op de bevindingen van de achtervolgende agenten. Omdat verdachte wilde ontkomen aan de politie en bewust op een volstrekt onaanvaardbare manier heeft gereden, heeft hij zijn eigen belang volledig boven de belangen van andere verkeersdeelnemers gesteld, met de fatale botsing tegen een boom tot gevolg.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat verdachte buitengewoon onvoorzichtig en gevaarzettend heeft gereden om aan de politie te ontkomen. Hierdoor heeft hij onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen. Verdachte reed
’s-nachts zonder rijbewijs en onder invloed van cannabis met hoge snelheid in de bebouwde kom van Eindhoven en is bewust voor de politie gevlucht. De autorit was onder deze omstandigheden gedoemd om te eindigen in een ongeval met – vanwege onder meer de hoge snelheid – een niet geringe kans op noodlottige gevolgen, die zich ook hebben verwezenlijkt. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte zich bewust is geweest van zijn gevaarzettende rijgedrag. Aldus heeft verdachte roekeloos gereden en kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 26 juni 2017 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, parallelrijbaan/ventweg van de [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos te rijden met hoge snelheid, en een, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar rechts verlopende bocht met hoge snelheid is ingereden en mede daardoor in of nabij die bocht de controle te verliezen over het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en tegen een aan de linkerzijde van die weg staand schrikhek en vervolgens tegen een aan die linkerzijde staande boom te rijden, waardoor een ander te weten een inzittende van dat motorrijtuig, genaamd [naam slachtoffer] werd gedood.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd in strafmatigende zin rekening te houden met het gegeven dat het gezamenlijk doel van het nachtelijk uitstapje in Eindhoven het roken van een joint en het kopen van enkele grammen wiet is geweest en dat zij zich geen van allen bewust zijn geweest van de risico’s op de terugweg. Verder heeft dit afschuwelijke ongeluk ook op het leven van verdachte veel impact gehad en is hij daar dagelijks mee bezig. Gelet op alle omstandigheden heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans geen redelijk doel meer dient. Hij heeft daarom verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, die niet in het bezit was van een rijbewijs, is op 26 juni 2017, om te ontkomen aan de politie, met hoge snelheid en onder invloed van cannabis met zijn auto met daarin twee inzittenden tegen een boom gereden. Als gevolg hiervan is het slachtoffer, de heer [naam slachtoffer] , overleden en zijn verdachte en de andere inzittende [slachtoffer 2] (zwaar) gewond geraakt. Door ‘s-nachts zonder rijbewijs, met hoge snelheid binnen de bebouwde kom en onder invloed van cannabis een auto te besturen en bewust voor de politie te vluchten, heeft verdachte roekeloos rijgedrag vertoond. Verdachte heeft zich geheel geen rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die een bestuurder van een motorvoertuig heeft ten opzichte van andere verkeersdeelnemers of, in dit geval, zijn passagiers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Door zijn rijgedrag heeft hij zeer ingrijpend en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de heer [naam slachtoffer] .
De rechtbank weegt voorts mee dat verdachte ter terechtzitting weliswaar berouw heeft getoond en heeft verklaard het erg moeilijk te hebben met het verlies van zijn vriend, maar tegelijkertijd geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad, nu hij tegen beter weten in blijft ontkennen dat hij gevlucht is voor de politie en blijft volhouden dat hij dacht dat hij op de snelweg reed.
Redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijk termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 26 juni 2017, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Niet is gebleken dat er sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat het tijdsverloop geheel of gedeeltelijk niet is toe te rekenen aan de officier van justitie of die ertoe dienen te leiden dat afgeweken wordt van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vanwege de ernst van het feit en in het belang van de verkeersveiligheid de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaar passend en geboden is.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 6, 175 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht

en

een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 4 jaar
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Bossink, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 31 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, genummerd PL2100-2017132275, aantal pagina’s: 1-195. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2017, pagina 17-20.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2017, pagina 21-23.
4.Proces-veerbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2017, pagina 24-25.
5.Proces-verbaal Voorlopig onderzoekverslag Forensisch Onderzoek Verkeersdelict d.d. 13 juli 2017, pagina 48-76.
6.Proces-verbaal 30/50 KM/H d.d. 30 november 2018, pagina 112-118.
7.Een geschrift betreffende een Toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet van het NFI d.d. 23 mei 2018, pagina 105-111.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 juni 2017, pagina 130-138.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 23 januari 2018, pagina 139-140.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 januari 2018, pagina 141-143.