ECLI:NL:RBOBR:2020:4919

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
01/157471-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. R.M.L. Heemskerk - Pleging
  • mr. I.S. Peskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Escalatie burenconflict met geweldsdelicten in 's-Hertogenbosch

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een escalatie van een burenconflict in 's-Hertogenbosch. De zaak kwam aan het licht na een gewelddadig voorval op 13 juni 2020, waarbij de verdachte en medeverdachten met verschillende voorwerpen, waaronder een ijzeren pijp, een riek en een honkbalknuppel, geweld hebben uitgeoefend op twee slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een langdurend conflict tussen de bewoners van twee woningen, wat leidde tot deze gewelddadige confrontatie. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een contactverbod met de slachtoffers voor de duur van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.157471.20
Datum uitspraak: 09 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Dordrecht.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 augustus 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 september 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- (meermalen) met een ijzeren buis/pijp in de richting van het hoofd en/of op/tegen de arm(en) en/of het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] met een riek in het/de bovenbeen/heup heeft gestoken en/of
- (meermalen) met een (houten) honkbalknuppel op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of de arm(en) van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- (meermalen) met een ijzeren buis/pijp in de richting van het hoofd en/of op/tegen de arm(en) en/of het bovenlichaam, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] met een riek in het/de bovenbeen/heup heeft gestoken en/of
- (meermalen) met een (houten) honkbalknuppel op het hoofd en/of in de richting van het hoofd en/of de arm(en) van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
(meermalen) met een ijzeren buis/pijp in de richting van het hoofd en/of op/tegen de schouder en/of rug van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen) met een ijzeren buis/pijp in de richting van het hoofd en/of op/tegen de schouder en/of rug van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2020 te ‘s-Hertogenbosch, openlijk, te weten aan de Orthen, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 2] , door
- groepsgewijs in de richting van [slachtoffer 2] te lopen met een honkbalknuppel en/of ijzeren pijp en/of een nek waarbij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) hun gezicht /gelaat gedeeltelijk met (een) helm(en) bedekt had(den);
- het (meermalen) slaan met een ijzeren buis/pijp op/tegen de schouder en/of rug van die [slachtoffer 2] en/of
- het met de vuist slaan van die [slachtoffer 2] en/of
- het gooien met een stoel en/of een stofzuiger en/of
- te schreeuwen en/of te schelden en/of
- die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: ‘Godverdomme, ik schiet jou dood, ik
schiet jou dood’, althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl dit door hen/hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gezwollen enkel en/of een of meerdere krassen voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Tussen de bewoners van de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] te ‘s-Hertogenbosch speelt een langlopend conflict. Diverse bemiddelingspogingen hebben niet mogen helpen. Op 13 juni 2020 ontstaat er opnieuw een conflict. Om 18:00 uur komt een eerste melding binnen bij de politie. De politie komt ter plaatse, maar op dat moment is er geen reden om tot actie over te gaan. Om 19:48 uur komt bij de politie een tweede melding binnen. Ter plaatse ziet de politie dat de voordeur en een raam van de woning aan de [adres 2] vernield zijn. In de woning treft de politie de latere aangevers [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) aan. Zij zijn beiden gewond. Aan de woning aan de [adres 2] hangen camera’s die het incident hebben opgenomen. Uit camerabeelden blijkt dat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden benaderd door een groep personen die onder andere een riek, een ijzeren buis/pijp (hierna: pijp) en een honkbalknuppel bij zich dragen. Met deze voorwerpen wordt geweld uitgeoefend jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Naar aanleiding van dit incident wordt verdachte – kort gezegd – beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en op [slachtoffer 2] (feit 2 primair), dan wel het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en van [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair), dan wel van het plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 2] (feit 2 meer subsidiair).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (feit 2 primair) wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak van de ten laste gelegde pogingen tot doodslag bepleit (feit 1 primair en feit 2 primair).
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair), dan wel het plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 2] (feit 2 meer subsidiair).
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bewijsbijlage die bij dit vonnis is gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank baseert haar oordeel op de in deze bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Verder zal de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis in navolgende bewijsoverwegingen verdachte en de medeverdachten waar nodig bij hun naam noemen.
Feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 13 juni 2020 loopt [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) op de [adres 2] ter hoogte van huisnummer [adres 3] . Hij loopt in de richting van een aldaar geparkeerd staande auto. Uit die auto pakt hij een ijzeren pijp. Kort daarna pakken ook verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een ijzeren pijp uit die auto. [betrokkene 2] pakt in de buurt van die auto een riek op. Ook [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [betrokkene 3] sluiten zich bij de groep aan. De groep loopt in de richting van de woning aan de [adres 2] . [medeverdachte 1] heeft op dat moment niet langer een ijzeren pijp vast, maar een houten honkbalknuppel. In de voortuin van de woning aan de [adres 2] staan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Er ontstaat een woordenwisseling waarbij over en weer gescholden wordt. De sfeer is gespannen.
De groep van verdachten loopt op enig moment weer in de richting van de woning aan de [adres 3] . Na ongeveer anderhalve minuut loopt de groep voor een tweede keer richting de woning aan de [adres 2] . Bij deze tweede confrontatie heeft [medeverdachte 1] een riek vast, [verdachte] een ijzeren pijp en [medeverdachte 2] een houten honkbalknuppel. [medeverdachte 2] draagt een helm. Nadat [betrokkene 1] [slachtoffer 2] een vuistslag geeft escaleert het conflict.
Verdachte en zijn medeverdachten verrichten de volgende geweldshandelingen.
[verdachte] slaat met een lange ijzeren pijp meerdere malen in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die achter het ijzeren tuinhek staan. Hij raakt daarbij [slachtoffer 1] op zijn arm en lijf. [verdachte] maakt bij het slaan bovenhandse bewegingen. Hij slaat met de ijzeren pijp van boven naar beneden.
Op of zeer kort na het moment dat [verdachte] de eerste keer uithaalt in de richting van [slachtoffer 1] geeft [slachtoffer 2] [medeverdachte 1] een vuistslag. [medeverdachte 1] valt hierdoor op de grond. [medeverdachte 1] staat direct weer op en steekt dan met zijn riek in de linkerheup van [slachtoffer 1] . Op datzelfde moment wordt [slachtoffer 1] ook geslagen door [verdachte] en [medeverdachte 2] .
Nadat [verdachte] de eerste klappen heeft uitgedeeld, slaat [medeverdachte 2] – gelijktijdig met [verdachte] – met een houten honkbalknuppel in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] weert af, waardoor hij wordt geraakt op zijn rechterbovenarm. Bij deze eerste klap breekt de honkbalknuppel. Met het restant van de honkbalknuppel slaat [medeverdachte 2] nogmaals tegen de arm van [slachtoffer 1] .
Vrijspraak poging tot doodslag.
De rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte en zijn medeverdachten met een ijzeren pijp, een houten honkbalknuppel en een riek geweld hebben uitgeoefend tegen en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe dit geweld moet worden gekwalificeerd.
Anders dan de officier van justitie, en met de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende bewijs is voor de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel. De rechtbank acht daarmee niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt daarbij in het bijzonder nog dat de rechtbank niet kan vaststellen dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] met de gebezigde slagvoorwerpen op het hoofd is geraakt. Verder is relevant dat het dossier geen informatie bevat over het risico op overlijden als gevolg van de wel bewezen te achten feitelijke geweldshandelingen, terwijl de omvang van dit risico ook niet van algemene bekendheid is te achten.
Medeplegen.
De vraag die de rechtbank vervolgens zal beantwoorden is de vraag of sprake is van medeplegen. Dit om te bepalen of bij de vraag of sprake is van poging tot zware mishandeling enkel gekeken moet worden naar de individuele geweldshandelingen van verdachte, of dat daarbij ook de geweldshandelingen die zijn gepleegd door zijn medeverdachten mogen worden meegenomen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De groep waartoe verdachte en zijn medeverdachten behoorden voorziet zichzelf van verschillende voorwerpen die zij later als wapen gebruiken. Verdachte en zijn medeverdachten hebben van elkaar gezien dat zij deze voorwerpen hebben gepakt en dat zij deze bij zich droegen. Met deze voorwerpen in de hand loopt de groep gezamenlijk in de richting van de woning aan de [adres 2] . Bij die woning wordt over en weer gescholden en ontstaat een gespannen sfeer. De groep gaat weg om korte tijd later opnieuw naar de woning aan de [adres 2] te gaan. Vervolgens wordt door verdachte en zijn mededaders min of meer gelijktijdig, gedurende enige tijd, excessief geweld gebruikt in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte slaat hierbij meerdere malen met een ijzeren buis in de richting van en tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Poging tot zware mishandeling.
Tot slot zal de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake is van poging tot zware mishandeling. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte en zijn mededaders willens en wetens hebben geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; van vol opzet op dat mogelijke gevolg is derhalve geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat uit de handelingen van verdachte en zijn mededaders wel het voorwaardelijk opzet blijkt.
Verdachte en zijn mededaders hebben als wapen voorwerpen gebruikt, die naar hun aard geschikt zijn om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen wanneer daarmee op/tegen een persoon wordt geslagen of wanneer daarmee wordt gestoken. Verdachte en zijn mededaders hebben met deze voorwerpen min of meer gelijktijdig en gedurende enige tijd excessief geweld toegepast tegen en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die op dat moment dicht bij elkaar stonden.
De rechtbank oordeelt dat deze gedragingen van verdachte en zijn mededaders naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte en zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- meermalen met een ijzeren buis/pijp in de richting van het hoofd en op/tegen de arm en het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en
- die [slachtoffer 1] met een riek in de heup heeft gestoken en
- meermalen met een houten honkbalknuppel in de richting van het hoofd en de arm van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.
op 13 juni 2020 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen met een ijzeren buis/pijp in de richting van het hoofd en op/tegen de schouder en de rug van die [slachtoffer 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voor de duur van 2 jaren, met een vervangende hechtenis van 2 weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt dat hooguit een straf gelijk aan het voorarrest kan worden opgelegd. De raadsman verzoekt de voorlopige hechtenis, gelet op artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan pogingen tot zware mishandeling. Verdachte heeft samen met zijn mededaders op klaarlichte dag grof geweld toegepast tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarbij geen ernstig letsel hebben opgelopen is niet te danken aan het gedrag van verdachte en zijn mededaders. Het handelen van verdachte en zijn mededaders is niet anders te typeren dan als een daad van eigenrichting.
Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Daarnaast veroorzaken delicten als deze, waarvan in dit geval onder andere jonge kinderen getuige zijn geweest, gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. In het geval van zware mishandeling met een wapen waardoor middelzwaar lichamelijk letsel is ontstaan, het meest toepasselijke oriëntatiepunt, is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
In strafmatigende zin ten opzichte van dit oriëntatiepunt weegt de rechtbank mee dat in dit geval geen sprake is van een voltooid delict, maar dat het is gebleven bij poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Anderzijds is echter juridisch sprake van twee pogingen en zijn er twee slachtoffers.
De rechtbank weegt verder in strafverzwarende zin mee dat de bewezenverklaarde feiten in vereniging en in het openbaar zijn gepleegd.
Het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten een uitvloeisel lijken te zijn van een langer lopend (buren-)conflict weegt de rechtbank niet in strafmatigende of strafverzwarende zin mee. Dit alleen al omdat de rechtbank maar zeer beperkt informatie heeft over dit conflict. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede nog op dat indien verdachte van mening is dat de slachtoffers in een eerder stadium strafbaar hebben gehandeld, de aangewezen weg is om de politie in te schakelen en niet om zelf actie te ondernemen.
Andere strafverzwarende of strafmatigende feiten of omstandigheden zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een wezenlijk andere bewezenverklaring komt en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het wel bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat tussen verdachten en een aantal betrokkenen aan de kant van aangevers een langlopend burenconflict speelt. Met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank te voorkomen dat het conflict opnieuw opleeft. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, inhoudende een contactverbod ten aanzien van de volgende personen:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [1971] ;
  • [slachtoffer 2] , geboren op [1961] ;
  • [betrokkene 4] , geboren op [1974] .
De maatregel wordt opgelegd voor de duur van 2 jaren, met een vervangende hechtenis van 2 weken per keer dat verdachte dit verbod overtreedt.
De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht de uitvoerbaarheid bij voorraad gelasten van deze gedragsaanwijzing.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de aan de verdachte op te leggen straf wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de posten ‘eigen risico’, ‘reiskosten’, en de gevorderde immateriële schadevergoeding in het geheel toewijsbaar. De post ‘kleding/schoenen’ acht de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van € 400,-.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de posten ‘eigen risico’ en ‘reiskosten’. De raadsman verzoekt de post kleding te matigen tot een bedrag van hooguit € 250,- en de immateriële schadevergoeding te matigen tot maximaal € 1.500,-.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot het bedrag van € 1.500,- en materiële schadevergoeding de posten ‘eigen risico’ € 343,82 en ‘kleding/schoenen’ tot het bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van het meer gevorderde. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 6,16. De rechtbank gaat hierbij, anders dan de raadsvrouw van benadeelde partij, uit van de standaardvergoeding van € 0,28 per km. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de posten ‘eigen risico’, ‘reiskosten’ en de gevorderde immateriële schadevergoeding in het geheel toewijsbaar. De post ‘fysiotherapeut’ acht zij gedeeltelijk toewijsbaar, te weten voor het bedrag van € 112,-. De posten met betrekking tot de bril en het gebit acht zij niet toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich aan de post ‘eigen risico’. De raadsman acht de posten met betrekking tot de bril en het gebit niet toewijsbaar. De raadsman verzoekt de post met betrekking tot de immateriële schade te matigen tot hooguit € 750,-. Ten aanzien van de post ‘kosten fysiotherapeut’ heeft de raadsman geen opmerking gemaakt.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot het bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten ‘eigen risico’, ‘kosten fysiotherapeut’ ‘reparatie bril’ en ‘reparatie gebit’. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 5,32. De rechtbank gaat hierbij, anders dan de raadsvrouw van benadeelde partij, uit van de standaardvergoeding van € 0,28 per km. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, 302 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

T.a.v. feit 2 subsidiair:

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig
artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maanden voorwaardelijken een
proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, te [adres 4] , zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich laat onderzoeken en behandelen door forensisch psychiatrische polikliniek Reinier van Arkel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair:
Een
contactverbodvoor de duur van
2 jaren.
Dit contactverbod houdt in dat veroordeelde gedurende 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [slachtoffer 1] , geboren op [1971] ;
  • [slachtoffer 2] , geboren op [1961] ;
  • [betrokkene 4] , geboren op [1974] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.093,82, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 30 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 593,82 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededaders is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.093,82, bestaande uit € 593,82 materiële schade en € 1500,- immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 6,16, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededaders is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover is voldaan aan één van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2 subsidiair:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 15 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededaders is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 750,-, bestaande uit immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 5,32, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededaders is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover is voldaan aan één van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk - Pleging en mr. I.S. Peskens, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 09 oktober 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.