ECLI:NL:RBOBR:2020:4915

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
19/1869 en 20/2707
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in een handhavingszaak tegen een banketfabriek met betrekking tot geluidoverlast en invordering van dwangsommen

Op 9 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een handhavingszaak die was aangespannen door omwonenden van een banketfabriek. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.J. Jaspers, hadden een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de overlast van het bedrijf van de derde-partij, dat zich op een bedrijventerrein bevond. De rechtbank behandelde twee zaken, genummerd SHE 19/1869 en SHE 20/2707, waarbij de eisers zich verzetten tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek en de invorderingsbeschikking van de opgelegde dwangsommen.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het handhavingsverzoek niet terecht was, omdat verweerder onvoldoende had gecontroleerd of er overtredingen waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het niet was beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding en voor de afwijzing van de geluidoverlast van de werkplaats en kantine. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast verklaarde de rechtbank het beroep van eisers tegen de invorderingsbeschikking niet-ontvankelijk, omdat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers recht hadden op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor adequate handhaving en controle door de overheid in milieuzaken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1869 + SHE 20/2707

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2020 in de zaken tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. J.J. Jaspers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek, verweerder
(gemachtigden: K. van Meegdenburg en S. Tielemans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [plaats] , gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de overlast van het bedrijf van derde-partij aan [adres 1] afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het handhavingsverzoek opnieuw afgewezen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben een verzoek om invordering van (volgens hen) verbeurde dwangsommen ingediend. Op 4 november 2019 heeft verweerder het verzoek afgewezen (hierna te noemen de invorderingsbeschikking). Verweerder heeft het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar op 16 juni 2020 ongegrond verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
De zaak is online behandeld op 16 september 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Namens de derde-partij is de heer [naam] verschenen alsmede mr. A. Plooij als waarnemer van de gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank zal hieronder eerst de feiten noemen. Daarna gaat de rechtbank in op de omvang van het geding en geeft zij aan waarover de rechtbank een oordeel moet vellen. Vervolgens zal de rechtbank de beroepsgronden behandelen en een oordeel geven.
feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • De derde-partij is sinds 1979 gevestigd aan [adres 1] en exploiteert daar een banket-, biscuit- en chocoladefabriek. Op 12 augustus 2008 is aan derde-partij een revisievergunning verleend. Per 1 januari 2013 valt het bedrijf onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).
  • Eisers wonen aan [adres 2] . Zowel de woning van eisers als het bedrijf van de derde-partij bevinden zich op het bedrijventerrein ‘Torenakker’. Dit is een kleinschalig industrieterrein met bedrijfswoningen. Aan de percelen waarop de woning van eisers en het bedrijf van de derde-partij zijn gelegen is op grond van het bestemmingsplan ”Kom Aarle-Rixtel” de bestemming “Bedrijventerrein” toegekend.
  • Eisers hebben verweerder op 7 november 2017 verzocht om te handhaven op (kort samengevat) de volgende punten:
  • Het blokkeren van de oprit van eisers door personeel en toeleveranciers van de fabriek;
  • Geluidsoverlast van de afzuigers op de fabriek en van een vloeistofcontainer;
  • De hoeveelheid vrachtverkeer van en naar de inrichting en de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast;
  • Geluidsoverlast van de werkplaats en de kantine in de fabriek;
  • Rommel, waaronder peuken, die worden achtergelaten op de oprit van eisers en het morsen van grondstoffen waardoor er rattenoverlast ontstaat.
  • De derde-partij heeft op 7 april 2018 een melding gedaan op grond van het Abm. In dat kader is een akoestisch onderzoek aangeleverd door dB/a consultants v.o.f. Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat er tijdens het leveren van de goederen door een vrachtwagen met compressor een overschrijding plaatsvindt van de grenswaarden in artikel 2.17, derde lid, van het Abm op de achtergevel bij de woning van eisers. Op 1 augustus 2018 is een nieuw akoestisch onderzoek aangeleverd door derde-partij.
  • Verder heeft de omgevingsdienst Zuid Oost-Brabant in opdracht van verweerder geluidsmetingen verricht op woensdagochtend 16 mei 2018 (tussen 8.45 en 10.00 uur) en woensdagnacht 18 juli 2018 (tussen 23.00 en 0.00 uur). Hieruit bleek dat sprake is van overtredingen van artikel 2.17 van het Abm bij het leveren van goederen en door de ventilatoren.
  • Bij een controle van verweerder op 6 september 2018 is waargenomen dat de inhoud van een vrachtwagen in de silo werd gelost waardoor forse geluidsoverlast ontstond. Verder is ook gesignaleerd dat een deur naar de bedrijfshal op een afstand van ongeveer 10 meter ten opzichte van de woning van eisers geopend was, waardoor ook forse geluidsoverlast optrad.
  • Op 20 september 2018 heeft verweerder aan derde-partij een last onder dwangsom opgelegd en de derde-partij gelast het leveren van goederen zodanig te wijzigen dat wordt voldaan aan artikel 2.17, derde lid, van het Abm en daarnaast het geluid van de ventilatoren terug te dringen zodat ook op dat punt wordt voldaan aan artikel 2.17, derde lid, van het Abm.
  • Bij controles van verweerder in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 22 oktober 2018 is wel gesignaleerd dat er soms opstoppingen plaatsvonden op de openbare weg, maar dat de derde-partij maatregelen heeft getroffen om files te voorkomen. Er is geen rattenoverlast gesignaleerd en geen geluidsoverlast van de werkplaats of de kantine.
  • Op 21 november 2018 heeft de derde-partij een melding op grond van het Abm gedaan om de hieronder genoemde wijzigingen door te voeren als vermeld in het akoestisch rapport ‘Akoestisch onderzoek Melding Activiteitenbesluit Jeurgens Banket-Biscuit en Chocoladefabriek B.V.’ van 19 november 2018.
de productie is opgeschaald naar volcontinu in een 3-ploegendienst;
ten behoeve van de koeling en ventilatie van de ruimte waarin zich de productielijnen 1-3 bevinden is een aantal dakinstallaties vervangen door een centrale luchtbehandelingskast;
ten behoeve van het lossen van bloem en suiker wordt een inpandige compressor geplaatst in de technische ruimte aan de westzijde van het gebouw;
de ventilator in de oostzijde van de gevel van productieruimte 1-3 is voorzien van een demper. Een van de ventilatoren V001 is ten opzichte van de vergunde situatie verplaatst achter de grondstoffensilo’s, waarbij de ventilatiekoker is afgesloten;
tegen de zijgevel van het dak van productiegebouw lijn 1-3 zijn afschermingen geplaatst tussen de openingen van de hellende delen;
ten behoeve van de opslag van eierproducten is aan de achterzijde van de oost en westelijk gelegen toerit een mobiele koelopslag geplaatst;
ten opzichte van de vergunde situatie zijn de productielijnen 4-5 geheel vervangen, waardoor een aantal dakinstallaties is komen te vervallen en vervangen door ventilatoren 48-50.
  • Op 8 en 9 mei 2019 (rapport 16 mei 2019) heeft verweerder controlemetingen uitgevoerd ter beoordeling van de optredende geluidsniveaus ten gevolge van het afleveren van goederen (suiker en bloem) door vrachtwagens met compressor aan [adres 1] en het draaien van ventilatoren in de nachtperiode, omdat daarover klachten waren en uit onderzoek was gebleken dat vanwege deze activiteiten sprake is van overschrijding van het in het Abm toegestane geluidniveau. Het lossen van de goederen vindt plaats in het steegje tussen de inrichting van derde-partij en de woning van eisers.
  • De onafhankelijke bezwaarschriftencommissie van Laarbeek heeft verweerder geadviseerd om het bestreden besluit te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen van € 1.002,00. Zij vond dat verweerder te weinig controles had uitgevoerd naar aanleiding van het verzoek tot handhaving, daardoor is niet vast komen te staan of er daadwerkelijk sprake is van een of meer overtredingen. Het verzoek om handhaving is ten onrechte afgewezen en het besluit kan niet in stand blijven. De bezwaarschriftencommissie heeft het handhavingsbesluit van 20 september 2018 buiten beschouwing gelaten.
3. In het bestreden besluit van 12 juni 2019 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit gewijzigd. Hierbij heeft verweerder zijn besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek gehandhaafd, omdat er geen sprake (meer) was van een overtreding. Verweerder heeft in het gewijzigde besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek verwezen naar de opgelegde last onder dwangsom van 20 september 2018 en aangegeven dat hiermee is tegemoet gekomen aan het verzoek om handhaving van eisers. .
omvang van het geding
4. De op 20 september 2018 opgelegde last onder dwangsom is volgens de rechtbank een besluit dat het primaire besluit wijzigt. Door de oplegging van de last onder dwangsom wordt het verzoek om handhaving immers gedeeltelijk ingewilligd en wordt gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het door eisers ingediende bezwaar. De last onder dwangsom van 20 september 2018 is ook ten grondslag gelegd aan het uiteindelijke bestreden besluit en de daarin vervatte gewijzigde afwijzing van het handhavingsverzoek. Het besluit van 20 september 2018 is daarmee een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Weliswaar is het besluit van 20 september 2018 genomen naar aanleiding van controles na het primaire besluit, maar een van de verwijten in het bezwaar van eisers was dat verweerder onvoldoende had gecontroleerd.
6. Omdat met het besluit van 20 september 2018 gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eisers, maken eisers in hun beroepschrift terecht aanspraak op een vergoeding van de kosten van juridische bijstand in de bezwaarfase. Zij hebben in de bezwaarfase om vergoeding van deze kosten verzocht. Verweerder heeft nagelaten hierop te beslissen. Het bestreden besluit is in zoverre onvolledig. De rechtbank zal dit besluit daarom vernietigen voor zover hierin niet is beslist op het verzoek om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank zal verweerder opdragen de in bezwaar gemaakte kosten van door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden aan eisers.
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 8 en 9 mei 2019 en op 16 augustus 2019 heeft gecontroleerd of wordt voldaan aan de opgelegde last onder dwangsom. Eisers hebben op 11 juli 2019 een verzoek tot invordering ingediend, nadat zij beroep tegen het bestreden besluit hadden ingesteld. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 4 november 2019, omdat er volgens verweerder geen overtredingen zijn geconstateerd. Dit besluit is een invorderingsbeschikking als bedoeld in artikel 5:37 van de Awb. Het beroep van eisers heeft mede betrekking op deze invorderingsbeschikking ingevolge artikel 5:39 van de Awb. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2354. In rechtsoverweging 7 van deze uitspraak overwoog de Afdeling dat artikel 5:39, eerste lid, van de Awb ook toepassing vindt in de gevallen dat het college niet besluit om tot invordering over te gaan of dat weigert. Dat verweerder inmiddels al heeft besloten op het bezwaar van eisers tegen de invorderingsbeschikking, heeft niet tot gevolg dat de rechtbank onbevoegd is te oordelen over het van rechtswege ontstane beroep tegen de invorderingsbeschikking. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2707.
7.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek om invordering van eisers alleen betrekking kan hebben gehad op overtredingen die zijn geconstateerd bij de controles van 8 en 9 mei 2019 of 16 augustus 2019. Verweerder heeft de derde-partij niet gesommeerd om dwangsommen te betalen of later aanmaningen verstuurd. Voor zover er op 8 of 9 mei 2019 of 16 augustus 2019 al dwangsommen zouden zijn verbeurd, is verweerders bevoegdheid tot invordering van deze dwangsommen verjaard op basis van artikel 5:35 van de Awb. Eisers hebben daarom geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de invorderingsbeschikking. Het beroep van eisers tegen de invorderingsbeschikking zal de rechtbank daarom niet-ontvankelijk verklaren.
beoordeling beroepsgronden
8.1
Eisers voeren aan dat verweerder had moeten handhaven op basis van de geluidsvoorschriften in de revisievergunning van 12 augustus 2008 en dat deze voorschriften als maatwerkvoorschriften moeten worden beschouwd als bedoeld in artikel 2.20 van het Abm.
8.2
Verweerder merkt op dat het bedrijf pas per 1 januari 2013 onder het Abm is komen te vallen. De voorschriften die aan de revisievergunning verbonden waren, hebben van rechtswege drie jaar, tot 1 januari 2016, als maatwerkvoorschriften gegolden. De gemeente heeft de voorschriften niet bevestigd als maatwerkvoorschriften. Sinds 1 januari 2016 zijn daarom de voorschriften uit het Abm de geldende normen voor de inrichting. Aangezien het in dit geval gaat om een inrichting op een bedrijventerrein gelden de regels uit tabel 2.17c van het Abm.
8.3
Het is juist dat de inrichting van de derde-partij met ingang van 1 januari 2013 onder de werkingssfeer van het Abm is komen te vallen. Daardoor is de milieuvergunning uit 2008 van rechtswege vervallen. De vergunningsvoorschriften uit de oude milieuvergunning uit 2008 golden tot 1 januari 2016 als maatwerkvoorschriften als het Abm voorziet in een mogelijkheid om soortgelijke maatwerkvoorschriften te stellen. De overige vergunningsvoorschriften golden tot 1 juli 2013. Nu gelden de vergunningsvoorschriften niet langer als maatwerkvoorschriften ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Abm. Daarom moet de geluidbelasting van het bedrijf van de derde-partij worden beperkt tot de grenswaarden in tabel 2.17c van het Abm in samenhang met artikel 2.17, derde lid van het Abm, ook al zijn deze grenswaarden hoger dan de normen uit de milieuvergunning van 2008. Deze beroepsgrond faalt.
9.1
Eisers vinden dat verweerder niet alleen een last onder dwangsom had moeten opleggen maar ook had moeten controleren of aan de last wordt voldaan. Eisers verzoeken de rechtbank om verweerder op te dragen te bepalen of ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de last. Eisers merken op dat zij zelf verweerder hebben verzocht een invorderingsbesluit te nemen. Eisers stellen verder dat de getroffen voorzieningen deels zijn vernield tijdens een storm.
9.2
Volgens verweerder is bij de controle op 16 mei 2019 geconstateerd dat de voorzieningen die zijn aangebracht na de last onder dwangsom voldoende geluid reduceren. Er is geen overtreding geconstateerd en geen aanleiding voor het invorderen van een dwangsom.
9.3
De rechtbank kan verweerder niet gelasten om verder te controleren omdat de rechtbank alleen een oordeel kan geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit laat onverlet dat, als eisers een nieuw verzoek om invordering indienen, verweerder ter voorbereiding van de nieuwe invorderingsbeschikking op dit verzoek, een controle zal moeten verrichten. De Awb biedt eisers voldoende mogelijkheden om langs deze weg controles af te dwingen.
10.1
Eisers betwijfelen of daadwerkelijk controles van de geluidbelasting van de vloeistofcontainervrachtwagen en van de bulkvrachtwagens hebben plaatsgevonden. Volgens hen is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
10.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de noordelijke hoek van het perceel, binnen de inrichtingsgrens, een koelcontainer is geplaatst. Op de inrichtingstekening, behorende bij de melding in het kader van het Abm van 7 april 2018, is deze ingetekend. De geluiduitstraling van de koelcontainer is meegenomen bij de berekeningen in het kader van het Akoestisch rapport (van 19 november 2018, AR 1 0.490/3) behorende bij de melding in het kader van het Abm van 7 april 2018. Gebleken is dat ook inclusief deze koeling binnen de geluidnormen wordt gehandeld. Beoordeling van het onderzoek in het kader van de melding heeft geen reden gegeven te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek. Bij de uitgevoerde geluidmetingen is telkens de volledige geluidbelasting vanuit de inrichting op de gevel van de woning aan [adres 2] beoordeeld. Doordat de inrichting, wanneer deze regulier in werking is, voldoet aan de normen uit het Abm, kan tevens worden gesteld dat de uitstraling vanuit één bron deze normen niet overschrijdt. Op 16 augustus 2019 en
31 januari 2020 zijn controles uitgevoerd. Ten tijde van deze controle is geconstateerd dat de koelcontainer is verplaatst in noordelijke richting, verder verwijderd van de woning aan [adres 2] . Hierdoor is niet aannemelijk dat de geluidbelasting is toegenomen.
In het handhavingsverzoek van 7 november 2017 is verzocht om handhaving vanwege geluidoverlast door bulkvrachtwagens. Hierop is op 16 mei 2018 een geluidmeting uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege het lossen van bulkwagens. Uit deze controle is gebleken dat enkele gegevens uit het aangeleverde akoestisch rapport (van 28 maart 2018, AR 10.490/1) niet juist zijn. Tevens is uit de controlemeting gebleken dat op de achtergevel van de woning aan [adres 2] het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau met
13 dB(A) wordt overschreden vanwege het lossen van de bulkwagens. Hierop is een handhavingstraject gestart jegens de derde-partij.
10.3
De rechtbank stelt voorop dat de norm in artikel 2.17, derde lid, van het Abm een geluidnorm is met betrekking tot de volledige geluidbelasting van de inrichting op de gevel van een gevoelig gebouw (met uitzondering van de in artikel 2.17, derde lid, onder b, en de in artikel 2.18 genoemde activiteiten). Verweerder merkt terecht op dat als de geluidbelasting van de volledige inrichting voldoet aan het Abm ook de uitstraling van één specifieke geluid bron voldoet aan de norm. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom het verzoek om handhaving met betrekking tot de vloeistofcontainervrachtwagen terecht afgewezen en heeft verweerder met betrekking tot de geluidoverlast vanwege het lossen van bulkwagens terecht de last onder dwangsom opgelegd. Als de grenswaarden in artikel 2.17, derde lid, van het Abm worden overschreden als op dat moment goederen worden geleverd binnen de inrichting, verbeurt de derde-partij van rechtswege een dwangsom.
11.1
Eisers klagen over geluidoverlast vanuit de werkplaats en de kantine. Verweerder heeft onvoldoende gecontroleerd. Eisers verzoeken de rechtbank verweerder op te dragen afdoende metingen te verrichten en zo nodig tot handhaving over te gaan.
11.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij alle geluidcontroles de volledige geluidbelasting vanuit de inrichting op de gevel van de woning van eisers is beoordeeld. Doordat de inrichting, wanneer deze regulier in werking is, voldoet aan de normen uit het Abm, kan tevens worden gesteld dat de uitstraling vanuit één bron deze normen niet overschrijdt. Ten tijde van de uitgevoerde controles zijn geen situaties geconstateerd waardoor overlast vanuit de kantine of werkplaats is te verwachten. Een controleverslag bevat constateringen. Op het moment dat iets niet is geconstateerd, is het niet verplicht dit te benoemen.
11.3
De rechtbank maakt uit de stukken op dat de toezichthouder op 6 september 2018 heeft waargenomen dat opvallend was dat een deur aan de zijgevel op een afstand van ongeveer
10 meter ten opzichte van de woning op nummer 10 geopend was. Hierdoor ging een behoorlijke hoeveelheid geluid naar buiten. Het geluid vanuit de werkplaats en de kantine maakt ook deel uit van de volledige geluidbelasting van de inrichting. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanleiding was voor verweerder om bij het verrichten van geluidsmetingen tevens na te gaan of sprake is van een overschrijding van artikel 2.17, derde lid, van het Abm als de deur van de werkplaats of kantine openstaat. Het Abm bevat weliswaar geen verplichting om ramen en deuren van een inrichting zoveel mogelijk gesloten te houden, maar als aannemelijk is dat artikel 2.17, derde lid, van het Abm wordt overschreden zodra de deur van de werkplaats openstaat, had verweerder handhavend kunnen optreden en een aanvullende last onder dwangsom kunnen opleggen of een maatwerkvoorschrift kunnen stellen. Dat heeft verweerder allemaal niet gedaan. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende zorgvuldig voorbereid. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover de bezwaren met betrekking tot de geluidsoverlast vanwege de werkplaats en de kantine ongegrond zijn verklaard en verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12.1
Eisers ondervinden naar eigen zeggen permanent geluid- en trillinghinder in hun woning door laagfrequent geluid. Verweerder heeft hieraan geen aandacht besteed. Eisers vragen de rechtbank te bepalen dat verweerder metingen dient te houden naar de aanwezigheid van laagfrequent geluid en te bepalen in hoeverre dit in strijd is met enig publiekrechtelijk voorschrift, meer in het bijzonder bepalingen in het Abm, en zo nodig handhavende maatregelen te treffen.
12.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de toezichthouder verschillende malen is aangeboden te komen luisteren en eventueel te meten op grond van deze klachten. Tot op heden is het nog niet gelukt een afspraak te maken met eisers. Op 16 augustus 2019 was de laatste afspraak met de heer [naam] gepland, maar de toezichthouder heeft niemand aangetroffen. Doordat er geen metingen hebben kunnen plaatsvinden, is ook geen overtreding geconstateerd. Daarmee is verweerder ook niet bevoegd handhavend op te treden.
12.3
De rechtbank stelt voorop dat de in artikel 2.17, derde lid, genoemde grenswaarden in tabel 2.17c binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet van toepassing zijn, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen. Nu eisers geen toestemming hebben gegeven, is reeds hierom geen sprake van een overtreding van artikel 2.17, derde lid, van het Abm. Daarnaast bevat het Abm geen andere voorschriften met betrekking tot laagfrequent geluid van inrichtingen zoals die van de derde-partij, zodat verweerder ook niet handhavend kan optreden. Nu er geen overtreding is, hoefde verweerder ook niet handhavend op te treden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13.1
Eisers voeren aan dat verweerder niet heeft gecontroleerd of er meer wordt geladen en gelost dan in de revisievergunning is toegestaan.
13.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, zoals al eerder is gesteld, de revisievergunning niet meer van toepassing is. Er kan dus ook geen sprake zijn van een overtreding van vergunningvoorschriften. De huidige situatie past binnen de melding uit 2018 in het kader van het Abm. Er zijn geen voorschriften opgesteld voor het aantal laad- en losactiviteiten binnen de inrichting. Er worden dus geen regels overtreden.
13.3
De rechtbank is van oordeel dat de revisievergunning van rechtswege is vervallen. Het Abm bevat geen voorschriften hierover, behoudens artikel 2.17, derde lid, onder b, van het Abm. Eisers hebben niet weersproken dat de inrichting in werking is conform de laatste melding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14.1
Eisers willen dat verweerder onderzoek zou moeten doen naar de aanwezigheid van geluidsbronnen die niet in de revisievergunning zijn opgenomen.
14.2
Verweerder geeft aan dat de revisievergunning niet meer van toepassing is. De huidige situatie binnen de inrichting is in overeenstemming met de inrichtingstekening behorende bij de melding in het kader van het Abm van 2018. De totale geluidbelasting vanuit de inrichting is getoetst aan de normen in artikel 2.17 van het Abm.
14.3
De rechtbank is van oordeel dat de revisievergunning van rechtswege is vervallen. De volledige geluidbelasting van de inrichting zal moeten voldoen aan artikel 2.17, derde lid, van het Abm. Eisers hebben niet weersproken dat de inrichting in werking is conform de laatste melding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15.1.
Eisers voeren aan dat de verkeersproblematiek als gevolg van het bedrijf van derde-partij destijds bij het verlenen van de revisievergunning expliciet voorwerp van debat is geweest. Verweerder heeft de overlast onvoldoende onderzocht. De derde-partij heeft een strook grond naast het bedrijf, maar gebruikt die niet ten behoeve van parkeren op eigen
terrein zoals in de revisievergunning is bepaald. Uit de controles die zijn uitgevoerd volgt dat er inderdaad voor de oprit van eisers wordt geparkeerd.
15.2
Verweerder heeft stilstaande vrachtwagens gezien, maar ook geconstateerd dat die weer snel weg zijn. Er is een stilstaande vrachtwagen gezien die werd gelost ter hoogte van de woning van eisers. Dit is niet verboden als er wordt geladen en gelost. Van bovenmatige hinder kan, naar de mening van verweerder, niet worden gesproken. Na 1 januari 2013 is niet alleen de revisievergunning vervallen, maar ook de verplichting tot het opstellen van een vervoersplan. Van parkeer- en verkeersovertredingen is niet gebleken volgens laatstgenoemde controle op 14 januari 2020 en de gedane controles vanaf oktober 2018. Er hebben meer dan 25 controles plaatsgevonden. Ten tijde van deze controles zijn geen parkeerovertredingen geconstateerd op basis van de wegenverkeerswetgeving en de Algemene Plaatselijke Verordening (de APV). Het college heeft dan ook geen bevoegdheid om handhavend op te treden bij een gebrek aan de constatering van een overtreding. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om op deze privaatrechtelijke overeenkomst verder te handelen. Een bijkomende situatie is dat er geen parkeerverbod geldt op de Torenakkerweg. Tot slot blijkt niet uit de bewoordingen van eisers hoe het personeel en leveranciers van derde-partij de oprit van eisers blokkeren. Verweerder gaat hier dan ook niet inhoudelijk op in.
15.3
Omdat de revisievergunning van rechtswege is vervallen, kan alleen worden gehandhaafd op de APV en de verkeersregelgeving. Verweerder kan dit alleen doen, voor zover hij hiertoe bevoegd is. Verweerder heeft voldoende gecontroleerd en voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen overtredingen hebben plaatsgevonden. Er was geen aanleiding voor handhavend optreden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat een opstopping voor de uitrit van het bedrijf van eisers wel de nodige hinder en irritatie kan veroorzaken. Partijen zouden er goed aan doen om hierover in overleg te treden. Verweerder zou door middel van een verkeersbesluit strekkende tot het opnemen van een parkeer- of stilstaan verbod in de Torenakkerweg kunnen voorkomen dat dit nog eens gebeurt.
16. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin niet is beslist op het verzoek de proceskosten te vergoeden en voor zover hierbij is beslist om niet op te treden tegen de geluidoverlast vanwege de werkplaats en de kantine zonder dat hiernaar onderzoek is verricht. De rechtbank zal verweerder opdragen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase te vergoeden. Verder draagt de rechtbank verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van rechtsoverweging 11 van deze uitspraak. Het beroep van eisers tegen de invorderingsbeschikking is niet-ontvankelijk.
17. De rechtbank draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierin niet is beslist op het verzoek de proceskosten te vergoeden en voor zover hierbij is beslist om niet op te treden tegen de geluidsoverlast vanwege de werkplaats en de kantine zonder onderzoek hiernaar te verrichten;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het primaire besluit voor zover hierbij is beslist om niet op te treden tegen de geluidsoverlast vanwege de werkplaats en de kantine, binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van rechtsoverweging 11 van deze uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen de invorderingsbeschikking niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.100,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.C. van Og, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 oktober 2020.
griffier voorzitter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikelen Awb

5:35 In afwijking van artikel 4:104 verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
5:39 lid 1Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

Artikel 2.17 van het Abm

Lid 1 Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat (…):
Lid 3 In afwijking van het eerste lid geldt voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, dat:
a.het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) op de in tabel 2.17c genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b.de in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur in tabel 2.17c opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
c.de in tabel 2.17c aangeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet van toepassing zijn, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
d.de in tabel 2.17c aangegeven waarden op de gevel ook van toepassing zijn bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
e.de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, en
f.de in tabel 2.17c aangegeven waarden gelden niet op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
Tabel 2.17 c
07.00-19.00 uur
19.00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein
75 dB(A)
70 dB(A)
65 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(