ECLI:NL:RBOBR:2020:4889

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
01/121652-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met bedreiging en gebruik van valse werkgeversverklaring

Op 7 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende woningoverval. De overval vond plaats op 2 april 2020 in Bladel, waarbij de bewoners met een vuurwapen zijn bedreigd. De verdachte en een medeverdachte zijn met bedekte gezichten naar de woning gegaan, hebben de bewoners geduwd en hen met de dood bedreigd. Tijdens de overval is een kluis met trouwboekjes en sieraden ontvreemd. De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van een valse werkgeversverklaring tijdens een raadkamerzitting op 20 mei 2020, wat hem ten laste is gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte strafbaar is voor de feiten die hem zijn ten laste gelegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft hem verplicht tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij immateriële en materiële schadevergoeding is toegekend. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.121652.20
Datum uitspraak: 07 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1983,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I Krimpen aan den IJssel, HvB.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juli 2020 en 23 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 juni 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 23 september 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij
op of omstreeks 02 april 2020 te [plaats], gemeente Bladel
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen
aan [adres 2] ) heeft weggenomen een kluis (inhoudende trouwboekjes) en/of een hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s)
- met bedekt(e) gezicht(en) naar de woning van genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (gelegen aan [adres 2] ) is/zijn gegaan en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] (terug) de woning in en/of op de grond heeft/hebben geduwd en/of
- een vuurwapen op (het hoofd) van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht (gehouden) en/of
- (vervolgens) een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd: “ik schiet je kapot” en/of “ik maak je kapot” , althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 20 mei 2020 te ‘s-Hertogenbosch,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een werkgeversverklaring d.d. 19 mei 2020 van het bedrijf [bedrijfsnaam] , uit naam van [eigenaar]
als ware het echt en onvervalst, door
voornoemde werkgeversverklaring tijdens de raadkamerzitting aan de rechtbank Oost-Brabant te (doen laten) overhandigen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 2 april 2020 kreeg de politie-eenheid Oost-Brabant de melding te gaan naar het adres [adres 2] te [plaats], gemeente Bladel. Aldaar zou omstreeks 19.00 uur een gewapende woningoverval door twee personen hebben plaatsgevonden. Toen de bewoner de voordeur opende werd hij meteen door twee gemaskerde mannen de woning ingeduwd. Tenminste één van de daders was in het bezit van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en bedreigde daarmee de bewoner. Toen de dochter van de bewoner ging kijken wat er in de hal van de woning gebeurde, kreeg zij ook het vuurwapen op zich gericht en werd er tegen haar gezegd “ik schiet je kapot” of “ik maak je kapot” (althans woorden van die strekking).
Eén van de twee daders is naar de eerste verdieping gelopen en vond daar een kluis die hij mee naar beneden nam. Omdat er mogelijk buurtbewoners in de richting van de woning kwamen, vluchtten beide daders weg waarbij de kluis in de tuin van de woning van de slachtoffers achterbleef. Later bleken er diverse sieraden te zijn ontvreemd. Eén van de daders (de persoon die met het vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp de bewoner en zijn dochter bedreigde) is na een korte worsteling met een buurtbewoner gevlucht in een in de straat geparkeerde Citroën C1. De andere dader (de persoon die op de slaapkamer van de bewoners de kluis heeft ontvreemd) is te voet weggevlucht.
De medeverdachte [medeverdachte] is enkele minuten na de woningoverval in de directe omgeving van de woning aangehouden. Uit verder opsporingsonderzoek ontstond de verdenking dat verdachte de andere betrokkene van de overval betrof, waarna ook hij is aangehouden.
Op 20 mei 2019 heeft in deze zaak bij deze rechtbank een raadkamerzitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft de raadsman namens verdachte een handgeschreven werkgeversverklaring in het geding gebracht, in verband met een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Op 15 juni 2020 is contact opgenomen met het bedrijf dat op de werkgeversverklaring vermeld stond. Tijdens dat telefonisch contact is door de eigenaar van dit bedrijf, de heer [eigenaar] , aangegeven dat hij nooit een werkgeversverklaring voor verdachte heeft opgemaakt en dat hij verdachte ook niet kent.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van diefstal met geweld, begaan door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] .
Verder acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tijdens de raadskamerzitting op 20 mei 2019 een valse werkgeversverklaring heeft doen laten overhandigen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor beide tenlastegelegde feiten, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 april 2020 zijn aangevers, de heer van [slachtoffer 1] en zijn dochter, in hun woning overvallen door twee mannen. Bij het binnendringen van de woning, hebben deze mannen geweld en bedreiging met geweld toegepast, namelijk het dreigen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, het duwen van de heer Van [slachtoffer 1] en het in de richting van de dochter van de heer Van [slachtoffer 1] roepen van “ik schiet je kapot” of “ik maak je kapot” of iets dergelijks. Eén van de daders heeft een kluisje en sieraden meegenomen. De twee mannen zijn opgeschrikt door de komst van enkele buren en hebben de woning rennend verlaten.
De rechtbank stelt vast dat [vriendin 1] is van verdachte. [vriendin 1] noemde verdachte “ [alias] ”. De auto van [vriendin 1] is de Citroen C1 met [kenteken] die op 2 april 2020 ten tijde van de woningoverval nabij de woning van aangevers geparkeerd gestaan. Een getuige heeft dat gezien en heeft ook de twee in het zwart geklede mannen uit de auto zien stappen en naar de woning van aangevers zien lopen. Aangeefster [slachtoffer 2] en [getuige] hebben tevens waargenomen dat een van de mannen terug is gerend naar de auto, is ingestapt en met hoge snelheid is weggereden.
[vriendin 1] heeft verklaard dat zij op 2 april 2020 met verdachte in Eindhoven was en dat zij samen, na een bezoek aan het tankstation Oeienbosch, medeverdachte [medeverdachte] in [gemeente] zijn gaan ophalen. Vervolgens zijn ze met z’n drieën naar [plaats] gereden. [vriendin 1] heeft verklaard dat ze op een bepaald moment een hoop geschreeuw hoorde, dat verdachte aan kwam rennen en in de auto stapte en dat haar autoraam kapot is gegaan doordat een man aan het raam trok. [vriendin 1] heeft verklaard dat verdachte in de auto heeft gezegd dat ze ergens binnen waren gevallen en dat het mis was gegaan. De verklaring van [vriendin 1] wordt op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van getuigen die op dat moment ook bij de woning waren.
De rechtbank ziet ook steun voor de verklaring van [vriendin 1] in de tapgesprekken die zijn opgenomen terwijl verdachte in voorlopige hechtenis zat. In een gesprek met [vriendin 2] op 17 mei 2020 spreekt verdachte over een camerabeeld en zegt hij “
Daar zie jij gewoon eh alleen maar mij ehm... Ehm... Gewoon vaag”.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte in de vroege ochtend van 3 april, rond 00:34 uur is uitgezet en daarna nooit meer is aangegaan. Tevens is gebleken dat voorafgaand aan de overval op 2 april de telefoon van verdachte nagenoeg op dezelfde tijdstippen dezelfde route heeft afgelegd als de telefoon van [vriendin 1] en medeverdachte [medeverdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 april 2020 vanaf ongeveer 17:00 uur met [vriendin 2] in een park in Eindhoven was en dat hij zijn telefoon eerder op de dag in de auto van [vriendin 1] heeft laten liggen, maar gezien de verklaring van [vriendin 1] , de bevindingen met betrekking tot de telefoon van verdachte en mede in het licht van de tussen verdachte en deze [vriendin 2] getapte gesprekken, acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig en gaat daaraan voorbij. In een gesprek met [vriendin 2] op 18 mei 2020 spreken verdachte en [vriendin 2] af waar zij op 2 april 2020 tussen 17.00 en 20.00 uur zijn geweest. Verdachte zegt onder meer “
Ja stadswandelpark, doe maar ja, ja daar ja. 2 april want ik word verdacht dat ik voor een of andere dingen euh maar ik was 2 april”Verdachte heeft als verklaring voor dit gesprek ter zitting verklaard dat hij zich wel kan herinneren dat hij op 2 april 2020 met [vriendin 2] in een park was, maar de tijdslijn hem niet precies duidelijk was zodat hij daarover met [vriendin 2] sprak. De rechtbank acht ook deze verklaring niet geloofwaardig gezien de overige bewijsmiddelen en overige uitlatingen van verdachte in getapte gesprekken waaruit blijkt dat verdachte er niet voor terugdeinst valse verklaringen of andere bewijzen te (doen laten) fabriceren.
Daarmee kan worden vastgesteld dat verdachte, tegenover de redengevende feiten en omstandigheden, geen geloofwaardig alternatief scenario heeft geschetst dat die redengevendheid aantast. In onderling verband en samenhang bezien leveren de gebezigde bewijsmiddelen het wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte degene is geweest die de gewapende woningoverval heeft gepleegd. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 oordeelt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [vriendin 2] heeft gevraagd om een werkgeversverklaring bij [persoon] te regelen en niet heeft geweten dat zij een valse werkgeversverklaring aan zijn raadsman heeft overhandigd ten behoeve van de raadkamerzitting. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heel goed wist dat het ging om een verklaring van het bedrijf [bedrijfsnaam] , uit naam van [eigenaar] , welke door [vriendin 2] was geschreven. Uit het tapgesprek tussen verdachte en [vriendin 2] van 19 mei 2020 volgt dat [vriendin 2] tegen verdachte heeft gezegd dat zij [persoon] niet heeft kunnen bereiken maar dat zij een werkgeversverklaring heeft geschreven, met een handtekening en een nummer van de Kamer van Koophandel er bij. Op de vraag van verdachte wie het is, antwoordt [vriendin 2] dat verdachte hem niet kent en noemt ze de naam van het bedrijf. Vervolgens had het op de weg van verdachte gelegen om de rechtbank (al dan niet via zijn advocaat) te laten weten dat de in het geding gebrachte werkgeversverklaring vals zou zijn. Dat heeft verdachte nagelaten.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring door zijn raadsman deze te laten gebruiken tijdens de raadkamerzitting.

De bewezenverklaring.

Op grond van het voorgaande en de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
op 02 april 2020 te [plaats], gemeente Bladel
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 2] heeft weggenomen een kluis (inhoudende trouwboekjes) en een hoeveelheid sieraden,
geheel of ten dele toebehorende aan anderen dan aan verdachte of zijn mededader,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader,
- met bedekte gezichten naar de woning van genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (gelegen aan [adres 2] ) is gegaan en
- vervolgens die [slachtoffer 1] terug de woning in en op de grond heeft geduwd en
- een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gericht gehouden en
- vervolgens een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: “ik schiet je kapot” of “ik maak je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
T.a.v. feit 2:
op 20 mei 2020 te ‘s-Hertogenbosch,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een werkgeversverklaring d.d. 19 mei 2020 van het bedrijf [bedrijfsnaam] , uit naam van [eigenaar]
als ware het echt en onvervalst, door
voornoemde werkgeversverklaring tijdens de raadkamerzitting aan de rechtbank Oost-Brabant te doen laten overhandigen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat het reclasseringsrapport zeer concrete adviezen omvat omtrent de afdoening en dat hieruit blijkt dat direct ingezet moet worden op re-integratie met een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur. Verdachte is bereid om medewerking te verlenen aan de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn mededader een zeer laffe en gewetenloze daad, namelijk een overval op bewoners in hun eigen woning, gepleegd. De slachtoffers zijn onder meer geduwd en er is gedreigd met een pistool waarbij de woorden zijn gebruikt in de trant van “ik schiet je kapot” of “ik maak je kapot”.
Een overval, zeker met dit soort ernstige bedreigingen, is voor slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog lang last van hebben. Uit hetgeen de slachtoffers ter terechtzitting hebben gezegd tijdens het voor hen uitgeoefende spreekrecht blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Bij verdachte en zijn medeverdachte heeft hebzucht voorop gestaan. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de slachtoffers en daarin minachting getoond voor hun welzijn en eigendommen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Het oriëntatiepunt bij een overval met bedreigingen en licht geweld is een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Het gebruik van een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp), het daarmee onder schot houden van slachtoffers en bedreigen met de dood, brengt de rechtbank ertoe dit vertrekpunt fors te verhogen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening (in strafverzwarende zin) met de omstandigheid dat verdachte – hoewel inmiddels 12 jaar geleden – eerder voor een soortgelijk feit werd veroordeeld. Verder rekent de rechtbank het verdachte in strafverzwarende zin aan dat hij door tegen de klippen op te ontkennen voor de slachtoffers belangrijke vragen niet heeft opgehelderd. Zo weten zij nog steeds niet waarom nu juist zij werden uitgekozen als doelwit en ook weten zij niet of er een echt wapen op hen gericht is geweest.
Voor het medeplegen van een diefstal met geweld acht de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden. Voor het opzettelijk gebruik maken van de valse werkgeversverklaring acht de rechtbank een gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden.
Dit betekent dat de rechtbank een gevangenisstraf van 50 maanden zal opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de immateriële en materiële schade toewijsbaar tot het gevorderde bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
Wegens de bepleite vrijspraak, acht de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde kosten in verband met de aanschaf van een videodeurbel niet als directe schade kunnen worden gekwalificeerd en moeten worden afgewezen.
Beoordeling.Ter zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat de gevorderde materiële schade met betrekking tot de sieraden reeds door de verzekering vergoed is en derhalve niet langer gevorderd wordt. De gevorderde schade met betrekking tot reiskosten heeft de benadeelde partij ter zitting verhoogd naar EUR 20 in verband met de reis naar de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volledige gevorderde immateriële schadevergoeding ter grootte van een bedrag van € 3.000,- en de gevorderde post van materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 273,59, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de post van materiele schadevergoeding met betrekking tot de videodeurbel niet ontvankelijk verklaren aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de gevorderde schade die de partner van de benadeelde partij heeft moeten maken doordat zij betaald verlof heeft moeten opnemen om haar man en dochter te ondersteunen afwijzen. Dit is immers geen schade die de benadeelde partij zelf heeft geleden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de immateriële en materiële schade toewijsbaar tot het gevorderde bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
Wegens de bepleite vrijspraak, acht de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding € 3.000,- en materiële schadevergoeding € 335,29 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 47, 225, 312 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
t.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 3.273,59 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 42 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 273,59 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeeltde verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 3.273,59 euro.
Voormeld bedrag bestaat uit 273,59 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
t.a.v. feit 1:
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 3.335,29 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 43 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 335,29 euro materiële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 3.335,29 euro.
Voormeld bedrag bestaat uit 335,29 euromateriële schade en 3.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 02 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler – Strijbos en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 07 oktober 2020.
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is buiten staat deze uitspraak te tekenen

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de politie Oost-Brabant, afdeling Districtsrecherche Helmond, genummerd OB3R020044/[naam], aantal pagina’s: 449. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.