Op 21 november 2019 heeft eiser een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiser heeft op 6 april 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder. Op 10 juli 2020 heeft verweerder meegedeeld dat op 7 juli 2020 alsnog op het verzoek is beslist en zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Eiser heeft aangegeven het beroep niet in te trekken, maar aanspraak te maken op de verbeurde dwangsommen. Het onderzoek is op 2 oktober 2020 gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat ingevolge artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak kan worden gedaan zonder behandeling ter zitting. Eiser heeft op 21 november 2019 een aanvraag ingediend, waarvoor geen wettelijk vastgelegde beslistermijn geldt. De beslissing moest binnen een redelijke termijn worden genomen, en de beslistermijn was verlengd tot 11 maart 2020. Eiser heeft verweerder op 17 maart 2020 in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op dwangsommen.
Verweerder heeft op 7 juli 2020 alsnog beslist op het verzoek om handhaving, maar heeft de verbeurde dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep voor zover het gericht is op het alsnog doen nemen van een besluit, maar wel bij de gegrondverklaring van het beroep met het oog op de vaststelling van verbeurde dwangsommen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, vastgesteld dat verweerder een dwangsom van € 1.442,00 heeft verbeurd, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.