ECLI:NL:RBOBR:2020:4864

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
01/86014-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, voorhanden hebben van een vuurwapen en vervalst identiteitsbewijs

Op 5 oktober 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 21 juni 2019, naar aanleiding van een ontvoering die plaatsvond op 19 april 2019. De verdachte en een medeverdachte hebben samen een slachtoffer uit een auto getrokken, hem gedwongen in een andere auto te stappen en hem vervolgens onder bedreiging met een vuurwapen in een garagebox in België vastgehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een vooropgezet plan hadden en dat er sprake was van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en kreeg een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van €1.000 voor immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een zware straf rechtvaardigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860164-19
Datum uitspraak: 05 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar 1] 1987,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juli 2019, 18 oktober 2019, 10 januari 2020 en 21 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij in of omstreeks de periode van 19 april 2019 tot en met 20 april 2019 te
Eindhoven en/of elders in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden een en ander hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- het (bestuurders)portier van de auto(Opel Combo) waarin die [slachtoffer] zat open heeft/hebben getrokken en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heeft/hebben vastgegrepen en/of die [slachtoffer] uit die auto (Opel Combo) hebben getrokken en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar een auto (Audi) heeft/hebben gesleept en/of getrokken en/of geduwd en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen met zijn hoofd en/of nek tegen de deurstijl van die auto aan gebonkt en/of geslagen heeft/hebben en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in die auto (Audi) heeft/hebben geduwd en/of gezet, althans heeft/hebben gedwongen in die auto plaats te nemen en/of
- (vervolgens) met die [slachtoffer] in die auto is/zijn weggereden en/of
- (vervolgens) tape op de ogen van die [slachtoffer] heeft/hebben gedaan en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar een garagebox, althans een ruimte heeft/hebben gebracht en/of - (vervolgens) die [slachtoffer] aan een of meer anderen heeft/hebben overgedragen, althans hem in voornoemde garagebox/ruimte achter heeft/hebben gelaten
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar een schuurtje, althans een ruimte, in Essen (België) heeft/hebben gebracht en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in voornoemde ruimte vast heeft/hebben gebonden en/of tie-wraps om zijn polsen heeft/hebben gedaan en/of duct-tape om zijn nek heeft/hebben gedaan;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 8 april 2019 tot en met 20 april 2019 te Eindhoven en/of elders in Nederland en/of België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een wapen en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad, te weten:
- een vuurwapen, te weten een pistool (Smith&Wesson, 9 mm), categorie II en/of
- 9 kogelpatronen (Luger, 9 mm), categorie III.
3.
Hij op of omstreeks 20 april 2019 te Schiphol, althans in Nederland een Pools identiteitsbewijs op naam van [alias 1] , geboren [geboortejaar 2] 1984 (Polen) waarvan hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het identiteitsbewijs vervalst was (en bestaande die valsheid of vervalsing hieruit dat het identiteitsbewijs qua detaillering, productie- en beveiligingstechnieken niet overeen komt met een origineel identiteitsbewijs van Polen van dit model) voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd
althans opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte (partieel) vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 overeenkomstig haar pleitnota. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het onder 3 tenlastegelegde.
Kort gezegd is door de verdediging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte niet zelfstandig alle delictsbestanddelen heeft vervuld en de verdachte dus dient te worden vrijgesproken van deze bestanddelen. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van aangever op sommige punten onbetrouwbaar zijn en slechts kunnen worden gebruikt als bewijs voor zover zij door andere bewijsmiddelen worden ondersteund.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie niet voorhanden heeft gehad, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte wetenschap heeft gehad van het wapen en er in de tenlastegelegde periode feitelijk over kon beschikken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal in het navolgende per tenlastegelegd feit de door de verdediging aangevoerde verweren en het oordeel van de rechtbank hieromtrent bespreken.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen redenen om aan de inhoud en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe het volgende.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op 19 april 2019 wordt een melding gemaakt van een ontvoering. De melder verklaart te hebben gezien dat een man door twee andere mannen uit een auto wordt getrokken en onder dwang in een andere auto wordt gezet. De auto waarin de man gedwongen werd, betreft een Audi A6, kleur zwart en voorzien van het Duitse [kenteken] . Medeverdachte [medeverdachte] is de eigenaar van deze Audi. De auto waaruit de man getrokken wordt, betreft een Opel Combo die is gehuurd door verdachte.
Er zijn twee getuigen (waaronder voornoemde melder) gehoord die het voorval hebben gezien. In de kern verklaren beide getuigen dat zij hebben gezien dat een man door twee mannen uit een grijze bestelbus wordt getrokken en wordt gesleept naar de achterbank van een zwarte Audi. Getuige [getuige] verklaart daarbij dat de man met zijn hoofd en nek hard tegen de deurstijl aan bonkte. Beiden verklaren dat één van de twee ontvoerders achterin stapt en de ander echter het stuur stapt en dat de Audi vervolgens wegrijdt.
Vervolgens wordt verdachte samen met medeverdachte diezelfde dag aangehouden in de Audi in de parkeergarage van Schiphol. Bij de veiligheidsfouillering wordt bij verdachte een Poolse identiteitskaart aangetroffen, die op naam staat van [alias 1] en bij medeverdachte wordt onder andere een zwarte bivakmuts aangetroffen. Uit onderzoek aan de identiteitskaart blijkt dat het om een vervalste identiteitskaart gaat. Ook worden er twee telefoons inbeslaggenomen, te weten een LG en een iPhone.
Bij het onderzoek aan de Audi wordt onder de bijrijdersstoel een doorgeladen vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen. Vervolgens blijkt het bij onderzoek aan het wapen en de munitie te gaan om een vuurwapen en munitie in de zin van artikel 2, categorie III, van de Wet Wapens en Munitie
De ontvoerde man, aangever, wordt in de nacht van 19 op 20 april 2019 aangetroffen te Essen (België) door de Antwerpse politie. Het slachtoffer draagt duct-tape om zijn nek en heeft oppervlakkige verwondingen aan beide armen. Hij meldt direct dat hij die ochtend ontvoerd is in Eindhoven. Hij zat in een Opel Combo van een vriend, toen twee mannen hem uit zijn voertuig hebben getrokken en in een zwarte Audi A4 of A6 hebben gesleurd. Hij is naar een garagebedrijf in Breda gebracht, is in de auto met een vuurwapen bedreigd en in een nekklem genomen, is daar met tie-wraps vastgebonden aan een stoel en is de hele dag met het nodige geweld en bedreigingen met geweld verhoord.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verklaringen die het slachtoffer daarna heeft afgelegd op een aantal punten uiteenlopen. Hoewel hij wisselend heeft verklaard over de precieze gedragingen van verdachte en medeverdachte, heeft hij consequent verklaard over de betrokkenheid van zowel verdachte als medeverdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Bovendien heeft hij telkens verklaard dat daarbij geweld is toegepast.
Verschillende elementen in de verklaring van het slachtoffer worden ook ondersteund door andere bewijsmiddelen in het procesdossier: twee onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat zij zien dat het slachtoffer door twee mannen uit een bestelbus is gesleurd en in een Audi is gedwongen. Het slachtoffer verklaart te zijn bedreigd met een pistool en in de Audi wordt ook een pistool gevonden. Dat er op de locatie tie-wraps om de polsen van het slachtoffer zijn gedaan, zoals door hem is verklaard, vindt steun in het letsel dat is geconstateerd aan de polsen van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ook meermaals verklaard dat zijn ogen waren dicht-getaped en het slachtoffer werd door de politie van Antwerpen aangetroffen met duct-tape rond zijn nek.
Dat medeverdachte het slachtoffer in een nekklem heeft gehad, zoals door hem is verklaard, vindt steun in het onderzoek aan de LG. Op deze telefoon - die gelet op het aan deze telefoon gekoppelde e-mailaccount - van medeverdachte is, is een foto te zien van medeverdachte, waarop hij slachtoffer in een nekklem houdt. Deze foto is gemaakt op de dag van de ontvoering en is naar alle waarschijnlijkheid genomen in de Audi.
De verklaring die verdachte op de terechtzitting van 21 september 2020 heeft afgelegd, in het kort ertoe strekkend dat verdachte niet wist dat er iemand ontvoerd zou worden, dat medeverdachte zijn bus voor een korte periode had geleend en dat hij werd overvallen door het feit dat zijn medeverdachte iemand uit zijn bestelbus sleurde en hij toen heeft gedaan wat hem werd gevraagd en pas achteraf besefte dat dit fout was, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slachtoffer meermaals heeft geprobeerd om uit de Audi te komen en dat hij, toen het slachtoffer naar voren probeerde te komen, hem al rijdend met zijn elleboog/arm heeft teruggeduwd. Het slachtoffer is in de auto in een nekklem genomen, met een vuurwapen bedreigd en zijn ogen zijn bedekt met duct-tape. Het was voor verdachte dus volkomen helder wat er aan de hand was.
Uit onder andere de WhatsApp-gesprekken aangetroffen op de LG en de iPhone van verdachte blijkt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan, waar naast verdachte en medeverdachte ook anderen bij betrokken waren.
Uit de in de LG aangetroffen WhatsApp-gesprekken gesprekken van 19 april 2019 komt naar voren dat ‘ [alias 2] ’, en ‘ [alias 3] ’ contact hebben over ‘een huurwaggie’ die bij de [alias 4] zou staan. [alias 3] is de persoon die samen met het slachtoffer met de bestelbus naar de plek is gereden waar het slachtoffer korte tijd later uit de bestelbus is gesleurd.
Uit de gesprekken blijkt dat ‘ [alias 2] ’ opdracht geeft aan ‘ [alias 5] ’ om ‘ [alias 6] ’ te regelen voor 10k. Uit het dossier volgt dat ‘ [alias 6] ’ de bijnaam van het slachtoffer is. Ook stelt de rechtbank vast dat medeverdachte verdachte vraagt naar zijn Audi te komen bij de Domino’s op het moment voorafgaand aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit volgt uit de WhatsApp-gesprekken tussen ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 7] ’. De rechtbank stelt vast dat het WhatsApp-account van ‘ [alias 2] ’, aangetroffen op de LG, toebehoort aan medeverdachte en het WhatsApp-account ‘ [alias 7] ’, aangetroffen op de iPhone, toebehoort aan verdachte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Hoewel niet ten aanzien van alle in de tenlastegelegde opgenomen gedragingen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen en/of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank overweegt dat het in het onderhavige geval – anders dan door de verdediging aangevoerd – niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad en dat verdachte over het vuurwapen heeft kunnen beschikken en ook heeft beschikt.
Dit blijkt ten eerste uit het feit dat het wapen is aangetroffen in de Audi van medeverdachte, waarvan verdachte bestuurder ten tijde van de ontvoering was en dit wapen ook is gebruikt om het slachtoffer in de Audi te bedreigen. Daarnaast is op de LG een filmpje aangetroffen waarop de verdachte is te zien met een wapen dat sterke gelijkenis toont met het vuurwapen dat is inbeslaggenomen.

De bewezenverklaring.

Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 19 april 2019 in Nederland tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden een en ander hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededaders
- het (bestuurders)portier van de auto(Opel Combo) waarin die [slachtoffer] zat open hebben getrokken en
- vervolgens die [slachtoffer] hebben vastgegrepen en die [slachtoffer] uit die auto Opel Combo hebben getrokken en
- vervolgens die [slachtoffer] naar een auto Audi hebben gesleept en/of getrokken en/of geduwd en
- vervolgens die [slachtoffer] meermalen met zijn hoofd en nek tegen de deurstijl van die auto aan gebonkt hebben en
- vervolgens die [slachtoffer] in die auto Audi hebben geduwd en/of gezet en
- vervolgens met die [slachtoffer] in die auto zijn weggereden en
- vervolgens tape op de ogen van die [slachtoffer] hebben gedaan en
- vervolgens die [slachtoffer] naar een garagebox hebben gebracht en
- vervolgens die [slachtoffer] aan een of meer anderen hebben overgedragen en
- vervolgens die [slachtoffer] in voornoemde ruimte vast hebben gebonden en/of tie-wraps om zijn polsen hebben gedaan.
2. in de periode van 8 april 2019 tot en met 20 april 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een wapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:
- een vuurwapen, te weten een pistool (Smith&Wesson, 9 mm), categorie III en
- 9 kogelpatronen (Luger, 9 mm), categorie III.
3. op 20 april 2019 te Schiphol, een Pools identiteitsbewijs op naam van [alias 1] , geboren [geboortejaar 2] 1984 (Polen) waarvan hij wist dat het identiteitsbewijs vervalst was (en bestaande die vervalsing hieruit dat het identiteitsbewijs qua detaillering, productie- en beveiligingstechnieken niet overeen komt met een origineel identiteitsbewijs van Polen van dit model) voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren geëist met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring rekening te houden met de minder prominente rol die verdachte ten opzichte van de overige bij het onder 1 tenlastegelegde feit betrokken personen heeft gespeeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een vrijheidsberoving. Dat heeft hij gedaan door het slachtoffer samen met zijn medeverdachte op klaarlichte dag uit een auto te sleuren en hem in een andere auto te duwen, waarbij het slachtoffer met zijn hoofd en nek tegen de auto aan is gebonkt. Er was sprake van een vooropgezet plan. Verdachte heeft het slachtoffer met medeverdachte vervoerd naar een voor het slachtoffer geheime locatie, waarbij gedurende de rit de ogen van het slachtoffer werden afgeplakt met duct-tape. Vervolgens hebben verdachte en de medeverdachte het slachtoffer aan anderen overgeleverd in de wetenschap dat slachtoffer daar zou worden blootgesteld aan een bedreigende situatie. Wederrechtelijke vrijheidsberoving is een zeer ernstig feit, waarbij een grote inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Ten slotte heeft verdachte, naast een vuurwapen, een vervalst identiteitsbewijs voorhanden gehad. Daarmee heeft hij het vertrouwen beschaamd dat burgers en overheid in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dit soort documenten moeten kunnen stellen.
Voor wat betreft de vrijheidsberoving heeft de rechtbank acht geslagen op wat door andere gerechten in soortgelijke gevallen wordt opgelegd. Wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen met bijbehorende munitie en een vervalst identiteitsbewijs, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van artikel 26 lid 1, categorie III, van de Wet wapens en munitie bedraagt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Voor het bezitten van een vals identiteitsbewijs betreft het oriëntatiepunt twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat in verband met de ernst van de feiten en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is echter van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000 redelijk en billijk, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten van de vordering die zien op de materiële schade. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade is geleden en rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is:
- met betrekking tot welke de feiten zijn begaan;
- en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 47, 231, 282
Wet wapens en munitie art. 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
-
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
-
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
-
T.a.v. feit 3:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vervalst is verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en/of maatregel.

BESLISSING:

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht

T.a.v. feit 3:Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen

te weten: 1.00 stk Identiteitsbewijs G19-034376-4

T.a.v. feit 1:Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.000 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1.000 immateriële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.000 (zegge: duizend euro), te weten EUR 1.000 immateriële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 16 januari 2020 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.M. Bossink en mr. F. Schneider leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 5 oktober 2020.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.