Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september 2020 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
[derde belanghebbende]te Oss (vergunninghoudster).
Procesverloop
Overwegingen
- De zaak gaat over een bedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het is een inrichting met een IPPC-installatie. Op 15 november 2016 is een revisievergunning verleend voor deze inrichting. Deze omgevingsvergunning is later enkele malen aangepast. Voorschriften 6.1.1, 6.2.4 en 6.2.5 (zie bijlage) zijn relevant voor deze zaak.
- Op 28 juni 2018 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning tot verandering als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo voor het uitbreiden van de inrichting met de opslag en het afleveren van dieselolie ten behoeve van eigen rijdend materieel en nieuw te accepteren afvalstoffen. In Bijlage 1 onder de aanhef “Beoordeling milieu aspecten” van het document “Acceptatieprocedure & Administratiesysteem [derde belanghebbende] Oss” d.d. 3 juli 2018 is aangegeven dat de uitbreiding van het aantal te accepteren afvalstromen niet zal leiden tot een andere geuremissie dan vergund. Tevens is vermeld dat afvalstoffen op het buitenterrein worden opgeslagen.
- In bijlage 2 (Acceptatie afvalstoffen) bij de vergunning zijn de nieuw te accepteren afvalstoffen gespecificeerd.
- Verweerder heeft de aanvraag in de reguliere (gewone) procedure afgewikkeld. In eerste instantie had verweerder aangegeven dat bij de behandeling van de aanvraag de uitgebreide procedure zou worden gehanteerd.
In reactie op de vragen van de rechtbank heeft verweerder aangegeven dat voorschrift 6.2.4 niet van toepassing is op de inname en opslag van nieuwe afvalstoffen. Verder heeft verweerder aangegeven dat de grenswaarden in voorschrift 6.2.5 zijn gebaseerd op een hedonisch gewogen geurimmissie. Tot slot merkt verweerder op dat de hedonische correctiefactor niet behoort tot de emissierelevante parameters die worden bedoeld in voorschrift 6.2.4. Volgens verweerder is alleen voorschrift 6.1.1 van toepassing op de inname en opslag van nieuwe afvalstoffen. De rechtmatigheid van de revisievergunning van 2016 is volgens verweerder geen onderwerp van geschil.
- Voor alle duidelijkheid merkt de rechtbank op dat geuremissie de hoeveelheid geur is bij het verlaten van een geuremissiepunt (zoals een schoorsteen). Geurimmissie is de hoeveelheid geur die bij een geurgevoelig object binnenkomt.
- De omvang van de geurimmissie op basis van de eerdere vergunning is geregeld in voorschrift 6.2.5 van de revisievergunning van 2016. Deze vergunning is onherroepelijk en de rechtmatigheid hiervan staat in deze procedure niet ter discussie. In deze revisievergunning wordt verwezen naar de geurimmissie op de toetspunten in bijlage II van het geurrapport “Geuronderzoek OOC Terminals BV locatie T2 in verband met de aanvraag van een omgevingsvergunning onderdeel milieu” van 24 mei 2016, projectnummer 8.5091 (verder: het geurrapport). Overigens heeft het onderliggende rapport een andere titel: “Geuronderzoek in verband het opsplitsen van Bulk Terminal Oss op industrieterrein Elzenburg te Oss in OOC Terminals en Sita Recycling Services Zuid B.V.” (letterlijk weergegeven). Deze titel wordt wel correct genoemd in de overwegingen bij de revisievergunning. De rechtbank heeft het rapport opgevraagd en ontvangen. Het wordt verder aangeduid als ‘geurrapport’. De rechtbank vindt het duidelijk op welk onderzoek voorschrift 6.2.5 betrekking heeft.
- In bijlage II van het geurrapport wordt de geurimmissie op 4 toetspunten ten noorden en westen van de inrichting berekend. In bijlage I van het geurrapport worden de geurbronnen vermeld. Hierbij zijn verwarrend genoeg zowel de inrichtingstekening van vergunninghoudster opgenomen als de inrichtingstekening van OOC Terminals. In bijlage 1 van het geurrapport worden de geurbronnen ook genoemd (aanvoer vetten, afvoer vetten, opslag en verkleinen biomassa en schoorsteen drogen biomassa). Op basis van figuur 2 bij het geurrapport en de beschrijving van geurbronnen in paragraaf 3.1 van het geurrapport gaat de rechtbank er van uit dat deze geurbronnen liggen binnen de inrichting van vergunninghoudster Dat betekent dat de berekende geurimmissie alleen afkomstig is van de inrichting van vergunninghoudster en niet van OOC Terminals. De geurimmissienorm in voorschrift 6.2.5 ziet dus alleen op geur afkomstig van de inrichting van vergunninghoudster.
- In bijlage 1 van de aanvraag die heeft geleid tot het primaire besluit is aangegeven dat de uitbreiding van de te accepteren afvalstromen niet leidt tot een andere geuremissie dan vergund.
- De rechtbank stelt verder vast dat de in bijlage 1 van het geurrapport genoemde parameters (met als belangrijkste de emissiepunthoogte) alleen betrekking hebben op de in bijlage 1 genoemde geurbronnen (aanvoer vetten, afvoer vetten, opslag en verkleinen biomassa en schoorsteen drogen biomassa). Voorschrift 6.2.4 verwijst naar de niet hedonisch gewogen geuremissienormen in voorschriften 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.3 van de revisievergunning uit 2016.
- Voorschriften 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.3 zien alleen op de geurbronnen die in deze voorschriften worden genoemd. Voorschrift 6.2.4 ziet dus ook alleen op de geurbronnen in voorschriften 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.3.
- De geurbronnen genoemd in bijlage 1 van het geurrapport zijn niet hedonisch gecorrigeerd. Dat betekent dat de berekende geurimmissie die wordt bedoeld in voorschrift 6.2.5 ook niet hedonisch is gewogen. Uit het geurrapport kan de rechtbank niet opmaken dat over deze geurbronnen enige hedonische correctie heeft plaatsgevonden. Dit blijkt niet uit de tekst van het geurrapport en ook niet uit bijlage II van het geurrapport. In het geurrapport wordt juist aangegeven dat bij de opslag van biomassa geen hedonische correctie is toegepast omdat de hedonische factor van de biomassa moeilijk is te bepalen.
- De rechtbank beschouwt de soort en de aard van een afvalstof niet als een emissierelevante parameter als bedoeld in voorschrift 6.2.4 van de revisievergunning van 2016. De nieuwe afvalstoffen worden ook niet genoemd in voorschriften 6.2.1, 6.2.2 en 6.2.3. Voorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.4 zijn dus niet van toepassing op de opslag en inname van nieuwe afvalstoffen.
- Verweerder heeft nadrukkelijk aangegeven dat in het bestreden besluit alleen de inname en opslag van nieuwe afvalstoffen is vergund, niet de verwerking daarvan. Ook de acceptatie van de hoeveelheid afvalstoffen (doorzet) of de opslagcapaciteit nemen niet toe. De rechtbank is van oordeel dat het verwerken van nieuwe afvalstoffen niet is aangevraagd. Als dat gebeurt, dan wordt gehandeld in afwijking van de in het primaire besluit verleende omgevingsvergunning.
- Voorschrift 6.2.5 van de revisievergunning van 2016 ziet op de geurimmissie vanwege de gehele inrichting, niet op de geurimmissie vanwege specifieke geurbronnen binnen die inrichting. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de aangevraagde opslag van nieuwe afvalstoffen niet alleen moet voldoen aan voorschrift 6.1.1 maar ook aan voorschrift 6.2.5. In de aangevraagde situatie worden diverse afvalstoffen ingenomen en opgeslagen. Op sommige van deze afvalstoffen zal wel een hedonisch gewogen correctiefactor moeten worden toegepast. Deze hedonische correctiefactor zal ertoe leiden dat er bij de opslag van hinderlijk ruikende nieuwe afvalstoffen een hogere geurimmissie zal optreden dan bij de opslag van de in 2016 vergunde afvalstoffen. In dat geval wordt bij hinderlijk ruikende nieuwe afvalstoffen de grenswaarde van de vergunde geurimmissie in voorschrift 6.2.5 sneller bereikt. Dit betekent feitelijk dat de inrichting dit soort hinderlijk ruikende nieuwe afvalstoffen slechts in mindere mate of gedurende kortere tijd kan opslaan dan de in 2016 vergunde afvalstoffen, wil de inrichting kunnen blijven voldoen aan voorschrift 6.2.5.
- Het enige houvast dat verweerder heeft, is dat in de aanvraag is aangegeven dat de uitbreiding van de te accepteren afvalstromen niet zal leiden tot een andere geur
- De geurimmissiegrenswaarde is uitgedrukt in een 98-percentiel geurconcentratie. Dit betekent dat een berekende geurconcentratie 2% van de tijd in een jaar (ongeveer 175 uren) boven een gestelde waarde mag uitkomen, en 98% van de tijd niet. Dat maakt handhaving achteraf niet eenvoudig. De rechtbank wijst er in dit verband op dat voorschriften 6.3.1 tot en met 6.3.4 (met meet- en registratieverplichtingen) niet zien op de opslag en inname van nieuwe afvalstoffen. Als verweerder zou willen handhaven, dan zal van dag tot dag moeten worden vastgelegd welke nieuwe afvalstof is ingenomen en opgeslagen, in welke hoeveelheid en wat hiervan de hedonische correctiefactor is geweest. Als dat niet gebeurt, dan kan verweerder niet controleren of voorschrift 6.2.5 gedurende een heel jaar wordt nageleefd.
- Het nadeel van handhaving achteraf is verder dat er dan wel mogelijk een overtreding van voorschrift 6.2.5 heeft plaatsgevonden en dat een omwonende dus geurhinder ondervindt in een mate die niet aanvaardbaar is geacht in de revisievergunning van 2016.
- De rechtbank ziet in dit verband ook niet in waarom vergunninghoudster bij afwijken van de emissierelevante parameters in voorschrift 6.2.4 wel eerst een geurberekening moet maken en waarom deze zorgvuldigheid niet wordt betracht bij het vergunnen van de inname en opslag van nieuwe afvalstoffen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit behoudens voor zover hierbij de opslag en het afleveren van dieselolie ten behoeve van eigen materieel is vergund;