ECLI:NL:RBOBR:2020:4692

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
01/065172-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 9 maart 2020 in Helmond betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling en medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, waaronder meerdere gebroken ribben, interne bloedingen en een klaplong. De verdachte heeft het slachtoffer ook wederrechtelijk van de vrijheid beroofd door hem in de kofferbak van een auto te stoppen en hem te bedreigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en voorbedachte rade, maar achtte de zware mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaren op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoeding van € 19.916,65 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank overwoog dat het geweld dat de verdachte had gebruikt ernstig was en dat het slachtoffer langdurig last zou ondervinden van de gevolgen van de mishandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/065172-20 Datum uitspraak: 29 september 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1982,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juni 2020 en 15 september 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 mei 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 september 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Helmond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer]
- meermalen met een pistool, althans een hard voorwerp, (telkens) hard en/of met kracht op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of
- meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Helmond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken ribben en/of interne bloedingen en/of klaplong en/of gebroken neus en/of een of meerdere blijvende (en ontsierende) littekens in het gezicht en/of loszittende en/of afgebroken tanden, heeft/hebben toegebracht, door
- meermalen met een pistool, althans een hard voorwerp, (telkens) hard en/of met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
- meermalen (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of schoppen;
2.
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Helmond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- nadat die [slachtoffer] in de woning was zijn telefoon te vragen en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen zijn hoofd te zetten en/of te houden en/of
- meermalen met een pistool, althans een hard voorwerp, (telkens) hard en/of met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer] te zeggen: ‘Als je naar de politie gaat, ga ik je vermoorden’ en/of ‘Of je geeft je auto of je geeft 10.000 euro’ en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in de kofferbak van een auto te gooien en/of leggen en/of
- de handen en voeten van die [slachtoffer] vast te binden en/of die [slachtoffer] in zakken te stoppen en/of
- die [slachtoffer] in de auto te verplaatsen en/of naar een gebouw/woning/bedrijf te vervoeren en/of
- de jas van die [slachtoffer] over zijn hoofd te doen/trekken en/of te zeggen dat die [slachtoffer] zijn jas over zijn hoofd moest doen/trekken en/of
- die [slachtoffer] tegen zijn wil in de auto en/of gebouw/woning/bedrijf vast te houden en hem aldus te beletten de auto en/of gebouw/woning/bedrijf te verlaten.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de ten laste gelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en vordert vrijspraak. Het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde, zij het met uitzondering van het medeplegen, en het onder feit 2 ten laste gelegde kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft overeenkomstig de op geschrift gestelde pleitnotitie bepleit verdachte integraal vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
DE BEWIJSMIDDELEN
t.a.v. feit 1 subsidiair en feit 2

Het proces-verbaal van bevindingend.d. 9 maart 2020 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 17 en 18]:
Om 18:52 uur ontvingen wij van het OC een melding om te gaan naar de Julianabrug in
Helmond. Aldaar zou een man op grond liggen met een hoofdwond, bloed uit zijn neus en
mogelijk steekwonden.
Om 18:59 uur kwamen wij ter plaatse op voornoemde locatie. Wij zagen een mannelijk
slachtoffer op het fietspad liggen met ongeveer vijf personen die om hem heen
stonden. Wij zagen dat de man op zijn buik lag. Van een vrouw die bij het slachtoffer
stond hoorden wij dat het slachtoffer in eerste instantie in de foetushouding op de
grond lag maar dat hij zelfstandig op zijn buik was gaan liggen en dat zij gezien had
dat hij kleine sneetjes op zijn achterhoofd had. Wij zagen dat bij het slachtoffer
bloed in zijn gezicht zat, onder andere bij zijn mond, neus en wenkbrauw. Wij hoorden
dat de man het uitschreeuwde van de pijn en dat hij riep dat hij pijn had aan zijn
rug en rechter zijde. (…)
Wij hoorden van de verpleegkundige dat het [slachtoffer] dermate instabiel was dat hij niet meer kon worden overgebracht naar een ander ziekenhuis omdat het inwendige letsel dermate ernstig was dat hij direct is overgebracht naar de O.K..

De verklaring van verdachte
op de terechtzitting van 15 september 2020 afgelegd:
[slachtoffer] kwam naar mijn huis. Ik werd geïrriteerd en boos en schold hem uit, omdat hij veel leugens vertelde. Toen is hij boos geworden en kwam op me af. Hij gaf mij een klap. Ik zat hoog in mijn emoties, omdat ik in mijn eigen huis werd vernederd en toen begon ik terug te slaan. Ik heb twee tot drie stoten gegeven meteen na zijn klap. Hij wilde mij tackelen met zijn schouder tegen mijn heup en ik gaf hem een knie op het onderlichaam. Ik wilde hem hard in zijn lever raken zodat hij steken kreeg, maar hij bleef wanhopig uithalen. Ik merkte dat hij niet stopte en daarom bleef ik doorgaan. Toen ik merkte dat hij niet meer terugsloeg, stopte ik. Daarna heeft er geen geweld meer plaatsgevonden, dus uw conclusie dat het letsel hierdoor is ontstaan klopt.
Ik moest hem de deur uit hebben. Toen ben ik met hem weggegaan. Dat was met een oude BMW. We zijn naar de loods gegaan. Ik kende die loods omdat we een paar jaar geleden daar ook hebben geklust want [medeverdachte] was van plan een project op te starten. Ik wist dat die plek leeg was, dus dan kunnen we rustig wassen en alles. Ik wil niet dat iemand ons ziet.
 Het
proces-verbaal van verhoorinhoudende als
verklaring van verdachte [verdachte]op 22 juni 2020 afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [308, 309, 314]:
Ik heb met [slachtoffer] gebeld om verhaal te halen. Ik zei: 'laten we afspreken dan gaan we met elkaar praten'. Dus hij kwam.
Ik heb uit emotie [slachtoffer] uitgescholden. [slachtoffer] stond op en stond op en gaf mij een platte hand. Ik werd boos, hij sloeg mij in mijn huis. Ik gaf hem er een of twee. Toen probeerde hij mij weer te raken. Ik deed een stap naar achter en gaf hem een opstoot. Ik wilde dat hij pijn kreeg zodat hij stopte. Hij bleef op mij leunen. Ik wilde zijn lever raken zodat hij zou knielen. Ik ben gestopt omdat hij op mij bleef leunen en ik moest achteruit. Ik zag dat hij aan mij hing en niet meer sloeg. Ik zei toen dat hij moest stoppen, hij kon ook niks meer.
Ik dacht ik kan niet thuis blijven. Ik ben met hem naar een garage gegaan. (…)
V: Je hebt die auto geleend en hij is naar zijn zus gegaan. Jij bent naar een loods gegaan. Waar was dat?
A: Dat was bij Lommel, ik ken die namen niet van die wijken en steden.
V: Bedoel je Ommel?
A: Ja, het dorpje bij Asten.
(…)
V: Hoe kwam de aangever precies aan zulke ernstige verwondingen (gebroken neus / gebroken ribben / wonden op hoofd / interne bloedingen / tanden afgebroken)? Jij verklaart dat dit alleen is gebeurd door jouw handen?
A: Ja.
V: Daar blijf je bij?
A: Ja, en misschien een knie. Alleen door mijn lichaam.

Het proces-verbaal van aangifteopgemaakt door [inspecteur] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Brabant, inhoudende als
verklaring van aangever [slachtoffer]op 10 maart 2020 afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 21 t/m 25]:
NB: Aangifte is opgenomen in het Elkerliek ziekenhuis waar slachtoffer [slachtoffer] in
de nacht van 9 op 10 maart 2020 is geopereerd vanwege zijn verwondingen. Ik begreep
van een dienstdoende arts dat meneer [slachtoffer] een sterke man was, dat hij dit had
overleefd. Meneer [slachtoffer] had veel bloed verloren, vijf ribben gebroken en interne
bloedingen gehad. Hij had een drain in zijn longen, een catheter en een
zuurstofmasker. Ook zag ik dat boven zijn linkeroog een wond zat die was gehecht en
ik zag dat zijn neus was verdikt, deze bleek te zijn gebroken. Ook zag ik op zijn
hoofd aan de linkerzijde een wond die was gehecht.
(…)
V: Kunt u mij zo uitgebreid mogelijk vertellen wat er gisteren is gebeurd?
A: Ik ben gisteren naar de pd gegaan, degene die dit heeft gedaan die heet [verdachte] .
Ik trof [verdachte] op 9 maart 2020 rond half vier in de middag buiten bij zijn woning. Toen ik binnen zat kreeg ik meteen een klap op mijn gezicht van hem.
Ik ben daarna achter in een kofferbak van een auto gegooid. Ik kon niet lopen, want ik was flauw gevallen na de klap. Ik lag in de kofferbak en ik was in zakken gestopt en mijn handen en voeten waren vastgebonden.
[verdachte] heeft ook nog gezegd ‘als je naar de politie gaat, ga ik je vermoorden’ en hij zei ook ‘of je geeft je auto of je geeft 10.000 euro’.
Ik zat, toen ze me uit de auto gooiden, niet in de kofferbak, maar achter de chauffeur. Er zat een soort plastic voor mij en op mijn stoel.
Ik weet dat ik in een gebouw gebracht ben dat nog niet klaar was, ik zag veel cement. Het was een soort huis of bedrijf in bouw.
Het waren zeker drie daders, [verdachte] en twee anderen.
Mijn tanden zijn gebroken en ik heb ribben gebroken.

Het proces-verbaal van verhooropgemaakt door [inspecteur] , inspecteur van politie Eenheid Oost-Brabant, inhoudende als
verklaring van aangever [slachtoffer]op 13 maart 2020 afgelegd, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 40 t/m 43]:
[pag. 41] Toen ik in de kofferbak van de auto lag zag ik dat ik in een grote zak zat en dat mijn handen aan elkaar waren gemaakt met van dat dikke grijze plakband. En daaromheen zaten tie-wraps.
[pag. 43] O: Ik zag dat de aangever nog veel pijn had aan zijn verwondingen gedurende het verhoor. Hij moest regelmatig even zijn zuurstofmasker erbij pakken of hij greep van de pijn naar zijn buik of rug. Hij vertelde mij dat hij nog steeds morfine kreeg en dat hij veel pijn had in zijn buik, in zijn mond (van zijn gebroken tanden), in zijn gebroken neus en op zijn hoofd van alle verwondingen. Hij vertelde dat de dokters ook niet goed konden zeggen hoe het herstel zou gaan. Het zou zeker zo’n 4 tot 6 maanden gaan duren voordat zijn buik weer een beetje in orde zou zijn, aangezien er veel bloedvaten kapot waren gegaan.

Het proces-verbaal van bevindingenvan verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , hoofdagent respectievelijk brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 107 en 108]:
Op donderdag 9 april 2020, zijn wij, verbalisanten samen met slachtoffer [slachtoffer] diverse routes gaan rijden om op zoek te gaan naar een tweede Plaats Delict. (…)
Hierop zijn we naar de locatie gereden te weten: [adres 2] te Ommel. Daar
kwamen wij samen met slachtoffer [slachtoffer] , op genoemde dag en datum, omstreeks 13.30 uur aan. Het slachtoffer verklaarde gelijk dat dit pand wel veel leek op waar hij was geweest. Toen we de schuur/loods binnen gingen, gezien vanuit de openbare weg rechts zag hij gelijk links een gangpad, aan de rechterzijde van dit gangpad zaten diverse ruimtes voorzien van deuren. Hij verklaarde dat hij een van de ruimtes herkende als de ruimte waar hij was neergezet. (…)
Het slachtoffer verklaarde dat hij aan de achterzijde van de loods/schuur in de auto was gezet achter de chauffeur. En dat hij op een rood plastic zeil moest gaan zitten.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] vroeg [slachtoffer] hoe hij het vond om bij de schuur/loods te staan waar het allemaal had plaatsgevonden. Hij verklaarde dat hij zich heel vervelend en verdrietig voelde omdat hier zijn leven was opgehouden. Ik, [verbalisant 3] zag dat [slachtoffer] emotioneel werd en begon te huilen.

Het proces-verbaal van bevindingeninhoudende als
relaas van de verbalisant [verbalisant 3]onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 83 en 84].
Op 30 maart 2020, werden door mij de camerabeelden van 09 maart 2020, afkomstig van de woning [adres 3] te Helmond bekeken.
Op de camerabeelden van 09 maart 2020 te 19:17:26 uur zag ik, verbalisant dat een donkerkleurige personenauto de [straat 1] komt in gereden. De personenauto rijdt richting de woning van verdachte [verdachte] . Om 19:18:30 uur zag ik dat er meerdere personen uit de personenauto stapten. De personen stonden in de buurt van de auto en liepen richting de woning van verdachte [verdachte] . Een persoon liep als eerste weg bij de auto en stak de [straat 2] over in de richting van de woning van [adres 3] . Om 19:18:49 uur, zag ik dat een mannelijk persoon op het perceel/in de voortuin van [adres 3] . Deze persoon werd door collega [verbalisant 5] herkend als zijnde verdachte [verdachte] . Collega [verbalisant 5] heeft op 10 maart 2020 de aanhouding van verdachte [verdachte] verricht.
Opmerking verbalisant: De tijd welke op de camerabeelden werd aangegeven betrof niet de werkelijke tijd. De werkelijke tijd was 27 minuten later dan werd aangegeven op de camerabeelden.

Een medische verklaring betreffende [slachtoffer]van traumachirurg drs. Guijt, gedateerd 9 maart 2020, onder meer zakelijk weergegeven inhoudende [pag. 38 en 39]:
[slachtoffer] werd opgenomen op 9 maart 2020 op de afdeling ICU.
1. Pneumothorax rechts met multipele ribfracturen dorsaal rechts, Thoraxdrain;
2. Damage controle laparotomie, met Packen vier kwadranten. Acute bloeding intra-abdominaal hemodynamisch instabiel. Initieel 2,5 liter bloed in de buik. Overhechten takken vena mesenterica superior en kleine arteriele vaatjes retroperitoneaal. Overhechten serosascheuren colon transversum. overige darm intact;
3. Hechten multipele snijwonden aangezicht.
NADERE OVERWEGINGEN VAN DE RECHTBANK
t.a.v. feit 1 primair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
t.a.v. feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Hoewel er aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank – mede gelet op het ontbreken van steunbewijs voor de verklaringen van het slachtoffer – niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de voorbedachte raad.
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank met betrekking tot het op het slachtoffer toegepaste geweld niet kan vaststellen wat het aandeel van (een) andere onbekend gebleven betrokkene(n) is geweest, en de rechtbank evenmin kan vaststellen of er zijdens die mogelijke andere betrokkene(n) sprake was van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen eveneens niet bewezen en zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbrak bij verdachte nu onvoldoende is komen vast te staan uit het dossier wat de intensiteit is geweest van het toegepaste geweld en hoe hard en/of frequent het geweld is geweest. De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in haar betoog. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte het slachtoffer bewust op de lever heeft willen raken en dat hij in elk geval twee tot drie keer tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Het letsel van het slachtoffer omvat onder andere hoofdletsel, neus- en mondletsel, een klaplong, inwendige bloedingen en vier gebroken ribben. Uit de aard, de omvang en de verscheidenheid van dit letsel leidt de rechtbank af dat de verdachte door aldus te handelen het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Het verweer van de raadsvrouwe slaagt aldus niet.
t.a.v. feit 2
Met de verdediging constateert de rechtbank tevens dat er tegenstrijdigheden zijn te lezen in de afgelegde verklaringen van het slachtoffer. Dat maakt echter niet dat deze verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn en niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebezigd. De rechtbank constateert dat de verklaringen van het slachtoffer gedetailleerd zijn en overwegend consistent. Bovendien worden de verklaringen van het slachtoffer ondersteund door het geconstateerde letsel en ontkent verdachte niet dat hij met het slachtoffer in een auto is gaan rijden en in een loods in Ommel is geweest.
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer vrijwillig met hem in de auto is gestapt, acht de rechtbank onaannemelijk, gelet op het volgende. Het slachtoffer is door verdachte overgehaald om naar diens woning te komen, ondanks de zeer afhoudende en terughoudende opstelling van het slachtoffer. Uit voorzorg heeft het slachtoffer zelfs een vriend meegenomen naar de woning van verdachte om, indien nodig, de politie in te schakelen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij geboeid in de kofferbak van de auto is vervoerd in twee zakken en vervolgens achterin de auto heeft moeten plaatsnemen op plastic. Gelet op het door verdachte toegebrachte letsel waardoor slachtoffer bloedde en welke toestand voor verdachte (mede) reden was om een plaats op te zoeken waar slachtoffer zich zou kunnen wassen, alsmede het gebrek aan sporen in de auto waar het bebloede slachtoffer volgens verdachte zou hebben gezeten, acht de rechtbank, mede gezien de voorgaande overwegingen, het standpunt van verdachte dat het slachtoffer in zijn gezondheidstoestand vrijwillig met verdachte meeging, volstrekt onaannemelijk. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat verdachte samen met de onbekend gebleven medeverdachte(n) en het slachtoffer, de woning van verdachte via de achterzijde hebben verlaten, kennelijk met het doel ongezien daar weg te komen. Voorts acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte met het slachtoffer naar de loods in Ommel is gereden, slechts om hem daar zich te laten wassen. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer, dat onder het bloed zat, in Helmond weer uit de auto had gezet aangezien er toen voor het slachtoffer inmiddels hulp onderweg was, geen ondersteuning vindt in het procesdossier en het naar het oordeel van de rechtbank daarom veel meer voor de hand had gelegen om het slachtoffer in zijn staat van ontreddering rechtstreeks naar het ziekenhuis te brengen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (een) andere onbekend gebleven medeverdachte(n).
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer en de door verdachte zelf afgelegde verklaring op de terechtzitting van 23 juni 2020 zijn er behalve verdachte ook anderen fysiek betrokken bij het vervoer van het tot bloedens toe toegetakelde slachtoffer in de auto en daarmee de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer. Dit vindt ondersteuning in de uitgelezen camerabeelden van de woning aan de [adres 3] nabij de woning van verdachte. Op die beelden is te zien dat verdachte en anderen rond 19:45 uur uit een auto stappen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn thans onbekend gebleven medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
DE CONCLUSIE
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 9 maart 2020 te Helmond aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere gebroken ribben en interne bloedingen en een klaplong en een gebroken neus en loszittende en afgebroken tanden, heeft toegebracht, door
- meermalen telkens hard en met kracht op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en
- meermalen met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en schoppen;
2.
op 9 maart 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] in de kofferbak van een auto te leggen en
- de handen en voeten van die [slachtoffer] vast te binden en die [slachtoffer] in zakken te stoppen en
- die [slachtoffer] in de auto te verplaatsen en naar een gebouw te vervoeren en
- die [slachtoffer] tegen zijn wil in de auto en gebouw vast te houden en hem aldus te beletten de auto en gebouw te verlaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Voorts verzoekt de verdediging tenminste een derde deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, gelet op de thans nog geldende VI-voorwaarden. Ten slotte heeft de verdediging opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis verzocht, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dat zijn ernstige strafbare feiten waarop forse gevangenisstraffen staan. Verdachte heeft het slachtoffer zodanig ernstig letsel toegebracht dat ingrijpende medische behandeling noodzakelijk was. Verdachte heeft slachtoffer in die toestand tegen zijn wil vanuit Helmond in de auto meegenomen naar een voor slachtoffer onbekende plaats. Vervolgens is het slachtoffer door verdachte weer terug naar Helmond vervoerd, daar uit de auto gezet en daar in hulpeloze toestand achtergelaten.
Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om, al dan niet samen met anderen, zwaar geweld tegen een ander te gebruiken, al dan niet uit emotie. Na het geweldgebruik tegen het slachtoffer heeft verdachte het slachtoffer de noodzakelijke medische behandeling onthouden door het slachtoffer tegen zijn wil met onbekende bestemming te gaan vervoeren. Dat moet voor het slachtoffer een onterende en enorm beangstigende situatie zijn geweest. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank dezelfde straf zal opleggen als de door de officier van justitie gevorderde, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van de onder feit 1 ten laste gelegde voorbedachte raad. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde en de impact die deze feiten op het slachtoffer hebben gehad. De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ten aanzien van zware mishandeling en de rechtbank heeft gekeken naar in soortgelijke gevallen opgelegde straffen. Met name de combinatie van de zware mishandeling en de erop gevolgde wederrechtelijke vrijheidsberoving rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de duur van de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernstige bezwaren en gronden waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte is gebaseerd, met uitzondering van de zogenaamde 12-jaars grond, ook thans nog aanwezig.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten € 15.000,00 aan immateriële schade en € 4.916,65 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de posten van de ziekenhuisdaggeldvergoeding, de telefoonkosten en de reiskosten, het verlies van verdienvermogen en de medische kosten, met uitzondering van de gevorderde nota van de bril, toewijsbaar. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tandartskosten toewijsbaar zijn, nu deze zijn onderbouwd met een door de kaakchirurg opgestelde offerte waaruit de door slachtoffer opgelopen gebitsschade voldoende blijkt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde nota van de bril en van de geschatte kosten vanwege een neusoperatie. Van de kosten van de bril is niet vast te stellen of en in hoeverre deze zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten. Van de kosten van de neusoperatie ontbreken thans bewijsstukken. Dit deel van de vordering zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreek verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
verklaart het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair
zware mishandeling
T.a.v. feit 2
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
T.a.v. feit 1 subsidiair en feit 2
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier jaren.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel van schadevergoedingtot een bedrag
van € 19.916,65
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 19.916,65 (zegge: negentienduizendnegenhonderdzestien euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van maximaal 134 dagen;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;

Beslissing op de vordering benadeelde partij [slachtoffer]

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 19.916,65 (zegge: negentienduizendnegenhonderdzestien euro en vijfenzestig eurocent), bestaande uit € 4.916,65 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;

Beslissing op het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis

wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. H.E.G. Peters, leden,
in tegenwoordigheid van C. Pauw, griffier,
en is uitgesproken op 29 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, genummerd PL2100-2020052117.