ECLI:NL:RBOBR:2020:4627

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
20/190
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake ontheffing voor het vangen en doden van zwarte kraaien met kraaienvangkooien

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de ontheffing voor het vangen en doden van zwarte kraaien. Eiseres, een agrariër, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, dat ontheffing verleende aan een derde-partij voor het vangen en doden van zwarte kraaien met behulp van kraaienvangkooien. Eiseres betoogde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name wat betreft de noodzaak van de ontheffing en de schade die door de kraaien werd veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van 'belangrijke schade' en dat de ontheffing noodzakelijk was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de uitspraak in acht genomen moet worden. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/190

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.C. Cloodt).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende]te [vestigingsplaats 2] , gemachtigde: H. van Langeveld.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij ontheffing verleend als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), voor het vangen en doden van zwarte kraaien met behulp van drie kraaienvangkooien voor de periode van 1 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 op drie percelen in de nabijheid van de [locatie 1] , [locatie 2] , [locatie 3] en de [locatie 4] in de gemeente Oss, kadastraal bekend gemeente Lith, sectie [sectie nr 1] , nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] , en sectie [sectie nr 2] , nummers [nummer 4] en [nummer 5] .
Bij besluit van 10 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk ongegrond verklaard, en met een gewijzigde motivering wederom ontheffing verleend voor het vangen en doden van zwarte kraaien met behulp van drie kraaienvangkooien voor de periode van 1 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 op drie percelen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op 1 september 2020. Namens eiseres is [naam] verschenen en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Verweerder heeft op 12 juni 2018 aan derde-partij ontheffing verleend voor het vangen en doden van zwarte kraaien en kauwen met twee kraaienvangkooien op twee locaties in de gemeente Oss.
  • Op 14 januari 2019 heeft derde-partij namens een agrariër bij verweerder een aanvraag ingediend om het gebruik van drie kraaienvangkooien toe te staan. Aan deze aanvraag waren een schriftelijke toelichting en foto’s van aangevreten peren gehecht. Volgens derde-partij brengen de vogels al enkele jaren aanzienlijke schade toe ondanks maatregelen, zoals bejaging, knapapparaten en schriklinten.
  • In het primaire en het bestreden besluit is in een tabel vermeld wat per perceel de schade is geweest. Op een perceel van circa 5,6 ha was in 2017 sprake van een schade van ruim € 10.000,00 aan de teelt van peren. Op drie andere percelen was sprake van schades tussen de € 2.250,00 en € 5.000,00 aan de teelt van peren en appels. In alle gevallen is gesteld dat 80% van de schade is veroorzaakt door kraaien en 20% door kauwen.
  • Verweerder heeft een beleidsregel, de ‘Nota faunabeheer Noord-Brabant’ (de Nota) van 18 april 2017. In de Nota is het volgende opgenomen: “Beleidsmatig betekent dit dat voor schade aan gewassen het uitgangspunt geldt dat deze wordt beschouwd als 'ernstig of belangrijk', indien er sprake is van meer dan € 250,- schade per geval. (…) GS kunnen een ontheffing verlenen ter voorkoming van ernstige of belangrijke schade aan gewassen. Deze ontheffingen worden alleen afgegeven wanneer er sprake is van een concrete dreiging van ernstige of belangrijke schade. Dreigende schade dient aangetoond te worden met objectieve gegevens, bij voorkeur onderbouwd door schadecijfers uit het verleden.”
2. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen, was de looptijd voor de ontheffing in het primaire besluit al lang verstreken. De rechtbank is (anders dan verweerder in het verweerschrift) van oordeel dat eiseres nog wel procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Dat belang kan zijn gelegen in de omstandigheid dat eiseres het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan betrekken bij eventuele toekomstige aanvragen voor ontheffing. Verweerder heeft in 2020 een soortgelijke ontheffing verleend voor het plaatsen van kraaienvangkooien op dezelfde locatie en sloot op zitting niet uit dat hij dit desgevraagd in 2021 ook gaat doen. Weliswaar is de formulering van de in 2020 verleende ontheffing anders, hiermee wordt nog niet tegemoet gekomen aan alle bezwaren van eiseres. Voor het vangen van kraaien met kraaienvangkooien blijft een ontheffing nodig. Dat maakt deze zaak anders dan de kwestie die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 juni 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AP4666).
3.1
Eiseres is van mening dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er schade is geleden, hoeveel schade is geleden, of het om incidentele schade gaat en of de schade daadwerkelijk is veroorzaakt door de zwarte kraai of de kauw. Daarom heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de ontheffing noodzakelijk is ter voorkoming van belangrijke schade als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid van de Wnb. De foto’s en vermelding van schadebedragen in de toelichting bij de aanvraag vindt eiseres onvoldoende.
3.2
De provinciale Hoor- en adviescommissie (Hac) heeft geadviseerd dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het inzetten van de kraaienvangkooien bijdraagt aan het voorkomen van ‘belangrijke schade’ aan gewassen. Het fotomateriaal bij de aanvraag vindt de Hac onvoldoende. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies overgenomen. In de bijlage bij het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar informatie van het Faunafonds. Het Faunafonds denkt dat de inschattingen van de aanvrager kloppen en neemt aan dat de schade boven de € 600,00 uitkomt voor de kauw en zwarte kraai. Verweerder stelt dat de schademeldingen van derde-partij zijn ingevoerd in het SRS, het schaderegistratiesysteem van Bij 12. Omdat de schade hoger is dan € 250,00 is sprake van belangrijke schade, aldus verweerder.
3.3
Derde-partij heeft desgevraagd op de zitting aangegeven dat zij geen gegevens aan verweerder heeft verschaft over de totale opbrengst van de percelen, maar alleen de toelichting op de aanvraag.
3.4
Volgens de rechtbank klaagt eiseres terecht erover dat verweerder de informatie waar het bestreden besluit kennelijk op is gebaseerd, niet heeft overgelegd. Op deze manier is niet inzichtelijk of daadwerkelijk sprake is geweest van belangrijke schade. De informatie van het Faunafonds zit niet bij het bestreden besluit en is niet door verweerder overgelegd. Het bestreden besluit is op dit onderdeel dan ook onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft evenmin nader toegelicht op basis waarvan verweerder heeft aangenomen dat 20% van de ontstane schade is veroorzaakt door kauwen. Deze informatie had verweerder wel kunnen achterhalen uit de gegevens over de resultaten van de kraaienvangkooi in 2018. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de ontheffing is verleend voor zowel de kauw als de zwarte kraai. Verweerder zal de afweging op basis van artikel 3.3, vierde lid van de Wnb per soort moeten maken, omdat aan alle daarin opgenomen voorwaarden moet worden voldaan. Dit geldt ook voor de voorwaarde dat de maatregelen niet leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
4.1
Eiseres voert verder tegen het bestreden besluit aan dat daarin de efficiëntie van het wegvangen van zwarte kraaien en kauwen (opnieuw) niet is aangetoond. Die kan niet worden aangetoond door het opsommen van andere maatregelen die naar de mening van de betrokken boeren niet hebben gewerkt. Eiseres denkt bovendien dat het wegvangen van zwarte kraaien alleen maar leidt tot de komst van andere zwarte kraaien. Daarmee staat onvoldoende vast dat het om een noodzakelijke en efficiënte aanpak gaat. Het bestreden besluit voldoet daarom niet aan het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 3.5, vierde lid van de Wnb, aldus eiseres.
4.2
De Hac vond dat in het primaire besluit een motivering ontbrak waarom (de aanvullende inzet van) het middel vangkooi op de drie bewuste percelen noodzakelijk is en dat het een efficiënt middel is om het doel, waarvoor de ontheffing wordt gevraagd, te bereiken. Omdat het doel van het gebruik van de vangkooi is gelegen in schadebeperking, moet volgens de Hac de relatie tussen de ‘belangrijke schade’ aan gewassen op de drie specifiek aan de orde zijnde percelen en de noodzaak tot inzet van het middel vangkooi (leidend tot reductie van de soort) op nauwkeurige en treffende wijze worden gemotiveerd. Volgens verweerder is sprake van gewasschade van een zodanige omvang dat het gerechtvaardigd is om de ontheffing te verlenen. Daarmee voldoet de ontheffing aan het vereiste van artikel 3.3, vierde lid, onder b, sub 3, van de Wnb.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder meer informatie had moeten verzamelen dan alleen de omvang van de schade. Verweerder heeft geen nadere motivering gegeven voor de efficiency van de kraaienvangkooi. In het bestreden besluit is, ondanks het advies van de Hac, de relatie tussen de schade en de inzet van de kraaienvangkooi niet nader gemotiveerd. Zeker nu verweerder beschikte over de resultaten van de inzet van de kooi in 2018 en er (blijkens de motivering van de ontheffing in 2018) ondanks deze inzet volgens verweerder toch sprake was van een aanzienlijke schade, had verweerder de efficiency van de kraaienvangkooi in het bestreden besluit beter moeten motiveren.
5.1
Eiseres stelt dat er ook andere bevredigende oplossingen zijn, namelijk het aanbrengen van netten over de fruitbomen om schade aan fruit door vogels te voorkomen. Eiseres beschikt niet over de kennelijk door verweerder gemaakte kosten-baten analyse. Verweerder heeft enkel gesteld dat een dergelijke maatregel niet kosteneffectief zou zijn. Ook is niet meegewogen dat eenmaal aangeschafte netten een langetermijninvestering betreffen. Daarmee is niet aangetoond dat aan artikel 3.3, vierde lid van de Wnb wordt voldaan.
5.2
Volgens verweerder is het aanbrengen van netten geen redelijk alternatief. Verweerder stelt dat de langetermijnbeoordeling nadrukkelijk in de kosten-baten analyse is meegenomen.
5.3
Ook al heeft verweerder hier beoordelingsruimte, dit ontslaat hem niet van de verplichting om een besluit te motiveren. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder genoemde kosten-batenanalyse niet bij de stukken zit. Bovendien beschikt derde-partij niet over de gegevens van de totale opbrengst van de percelen, dus verweerder ook niet. Desgevraagd heeft verweerder slechts aangegeven dat het aanbrengen van netten een bepaald bedrag per hectare kost. Daarmee heeft verweerder echter nog geen afdoende motivering gegeven, zeker nu eiseres terecht opmerkt dat het aanbrengen van netten een langetermijninvestering is en over een groot aantal jaren kan worden verdeeld. Eiseres heeft bovendien onweersproken gesteld dat deze oplossing op tal van andere plekken in Nederland wordt toegepast. Het bestreden besluit is op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd.
6.1
Volgens eiseres heeft verweerder verzuimd dwingend voor te schrijven hoe de gevangen vogels in de kraaienvangkooi worden gedood. Dit is in strijd met artikel 3.3, vijfde lid, onder a. van de Wnb.
6.2
Volgens verweerder heeft de ontheffing uitsluitend betrekking op de inzet van het middel vangkooi. Daarmee is voldaan aan het voorschrift van artikel 3.3, vijfde lid onder a, van de Wnb. De aanvraag ziet niet op het doden van de betreffende soorten. Voor het doden van de vogels met gebruik van een geweer is een vrijstelling opgenomen in artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming en hoeft geen ontheffing te worden verleend.
6.3
Derde-partij heeft aangegeven dat in dit geval de vogels zijn gedood met een geweer.
6.4
In de ontheffing is voorgeschreven dat de gevangen vogels zo snel mogelijk moeten worden gedood zonder onnodig lijden. De rechtbank begrijpt het besluit van verweerder als volgt: Door geen enkele methode voor te schrijven, kunnen de gevangen vogels alleen worden gedood met een methode waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
6.5
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de ontheffing niet alleen maar ziet op het vangen van kraaien en kauwen. In het dictum van de ontheffing wordt ontheffing verleend voor het ‘vangen en doden’ van kraaien en kauwen. In de ontheffing wordt derde-partij namelijk verplicht de gevangen vogels te doden. Reeds hierom had verweerder in de ontheffing ook voorschriften moeten stellen over de methode van doden.
6.6
Kraaien en kauwen zijn aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit natuurbescherming, verder Bnb (in samenhang met artikel 3.15 eerste lid, van de Wnb). In artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (Rnb) wordt vrijstelling verleend van de verboden in artikel 3.1 van de Wnb voor het doden van kraaien en kauwen met de in artikel 3.3 van de Rnb genoemde middelen. Het geweer is een van deze middelen. Ingevolge artikel 3.26 eerste lid, van de Wnb mag een geweer alleen worden gebruikt op een jachtveld. In artikel 3.12, eerste lid, van het Bnb is een jachtveld omschreven als een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 40 hectare per jachthouder die in zijn hoedanigheid als jachthouder gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in dat jachtveld met zodanige afmetingen dat in het jachtveld een cirkel met een straal van ten minste 150 meter kan worden beschreven. Daargelaten dat de rechtbank uit de ontheffing niet direct kan opmaken of de kraaienvangkooien zijn geplaatst op een jachtveld, brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat een vangkooi geen onderdeel kan uitmaken van een jachtveld. Het schieten van vogels in een vangkooi kan niet als ‘jacht’ worden gekwalificeerd. Bovendien moet een jachtveld een redelijke omvang hebben en een vangkooi heeft die omvang niet. Verweerder had de methode daarom moeten beschrijven in de ontheffing. Dit heeft ook als toegevoegde waarde dat verweerder beter in de ontheffing kan borgen dat de vogels worden gedood zonder onnodig lijden.
7.1
Volgens eiseres is de situatie van instandhouding van de kauw ernstig te noemen, zeker in de provincie Noord-Brabant waaruit de kauw zich steeds verder lijkt terug te trekken. Vangen en doden van de kauw zal daarom kunnen leiden tot een verdere aantasting van aantallen en van verspreiding van de soort. Zij wijst in dit verband nog op informatie op www.sovon.nl.
7.2
Verweerder wijst op de algemene vrijstelling voor het vangen en doden van de zwarte kraai en de kauw. Als de zwarte kraai en de kauw in hun voortbestaan zouden worden bedreigd, dan zou de algemene vrijstelling voor deze soorten bij schadebestrijding nooit zijn verleend.
7.3
Op de door eiseres genoemde website is aangegeven dat de Staat van Instandhouding van de kauw als broedvogel in Nederland matig ongunstig is. Uit de vogelatlas blijkt echter dat de kauw in Noord-Brabant in relatief hoge dichtheid voorkomt. De rechtbank is van oordeel dat met de enkele verwijzing naar de website eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de staat van instandhouding van de kauw zodanig ernstig is dat de algemene vrijstelling in het Bnb in strijd is met wet- en regelgeving of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder mocht volstaan met een verwijzing naar de algemene vrijstelling in het Bnb. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de ontheffing niet had mogen verlenen.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, nu de periode waarvoor ontheffing is verleend al is verstreken. Verweerder moet een een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,00:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. W. Heijninck en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 25 september 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: wettelijk kader
Wet natuurbescherming (voor zover van belang)
Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
Artikel 3.3
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
4. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
(…)
4°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
5. In een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling worden in elk geval voorschriften opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:
a. de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;
b. de tijd en plaats waarvoor de ontheffing of vrijstelling geldt, en
c. de wijze waarop het risico voor het behoud van de vogelstand wordt beperkt.
Artikel 3.4
1. Ingeval het vangen of doden van vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, bij of krachtens deze wet is toegestaan, is het verboden deze vogels:
a. te vangen of te doden met:
2°. middelen, installaties of methoden voor massaal of niet-selectief vangen of doden van vogels.
2 Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen en provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in het eerste lid. Artikel 3.3, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.15
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, worden aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die in het gehele land schade veroorzaken.
(…)
6. De schade, bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid, heeft uitsluitend betrekking op:
a. door vogels veroorzaakte:
2°. schade aan flora of fauna;
b. door dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, veroorzaakte:
1°. schade aan de wilde flora of fauna, of natuurlijke habitats.
Artikel 3.24
(…)
2. Het is verboden zich buiten gebouwen te bevinden met bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren, of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen zullen worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren.
3. Bij een aanwijzing krachtens het tweede lid wordt mede rekening gehouden met het voorkomen van onnodig lijden bij het te doden of te vangen dier.
Artikel 3.25
1. Bij het verlenen van een ontheffing of vrijstelling als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste onderscheidenlijk tweede lid, 3.4, tweede lid, (..) worden de middelen aangewezen die voor het vangen en doden van de aldaar bedoelde vogels en dieren mogen worden gebruikt.
4. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing en provinciale staten kunnen vrijstelling verlenen van:
a. het verbod, bedoeld in artikel 3.24, tweede lid. Op deze vrijstelling of ontheffing is artikel 3.24, derde, lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.26
1. Het is verboden een geweer te gebruiken ter uitoefening van het bepaalde bij of krachtens deze wet:
(…)
b. op gronden, niet zijnde een jachtveld dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels;
Besluit natuurbescherming (voor zover van belang)
Artikel 3.1
Als vogels en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van de wet worden aangewezen:
(…);
c. kauw (Corvus monedula);
(…).
f. zwarte kraai (Corvus corone corone).
Artikel 3.9
1. Als middelen als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de wet worden aangewezen:
a. geweren;
(…);
e. vangkooien.
Artikel 3.12
1. Een jachtveld als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft:
a. een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 40 hectare, per jachthouder die in zijn hoedanigheid als jachthouder gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht in dat jachtveld, en
b. zodanige afmetingen dat in het jachtveld een cirkel met een straal van ten minste 150 meter kan worden beschreven.
Regeling natuurbescherming (voor zover van belang)
Artikel 3.1
Van de verboden, bedoeld in artikel 3.1 van de wet, wordt vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor de bestrijding van Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien.
Artikel 3.3
1. Als middelen als bedoeld in de artikelen 3.3, vijfde lid, onderdeel a, en 3.25, tweede lid, van de wet, die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de vrijstelling, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, worden aangewezen:
a. geweren.
2 Als methoden als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de wet, die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de vrijstelling, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, worden aangewezen:
a. het vangen of doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels.