Overwegingen
1. Verzoekster is gebruiker en bewoner van het adres [adres] . Dit is een woonwagenstandplaats.
Op 25 en 29 mei 2020 heeft een politieonderzoek plaatsgevonden op het woonwagenterrein waaronder op het woonperceel van verzoekster. Op het perceel van verzoekster zijn de volgende zaken aangetroffen:
- een geladen vuistwapen, merk Astro Constable li en een patroonhouder met 7 patronen. Dit lag onder het matras waar die nacht de zoon van verzoekster, de heer [naam] had geslapen;
- 0,17 gram cocaïne / crack
Naast de woning van verzoekster stond een scooter (eigendom van [naam] ) met in de buddyseat daarvan een vuurwapen met 53 vuurwapenpatronen.
De politie heeft ook op de rest van het woonwagenterrein onderzoek gedaan. Daarbij zijn de volgende goederen aangetroffen:
- een doorgeladen vuurwapen, pistool, merk Glock, met patroonhouder met daarin 9 patronen;
- 23 stuks klein vuurwerk, waarvan een deel opschriften bevatte in de Poolse taal;
- 5 horloges, waarvan 4 van het merk Rolex en 1 van het merk Audemars Piquet;
- € 1.250,– aan contant geld;
- 1 potje manitol (versnijdingsmiddel behorend bij het versnijden van cocaïne);
- een zakje met 5,04 gram amfetamine;
- twee flesjes met de tekst “Blue Tube 69”, inhoud per flesje 20 ml, met daarin vloeistof bestaande uit de harddrugs speed, ghb, mdma en de alcoholische vloeistof Blue Curaçao;
- van diefstal afkomstige voertuigen;
- een van diefstal afkomstige fiets, merk Sparta;
- een van diefstal afkomstige snorfiets, merk Peugeot;
- 3 gouden / goudkleurige horloges van het merk Rolex;
- 1 zilverkleurig horloge, merk Rolex;
- € 2.000,– aan contant geld, opgeborgen in een dubbele bodem van een blik;
- goederen die in gebruik zijn of zijn geweest bij het voorhanden hebben dan wel vervaardigen, bewerken van verdovende middelen, waaronder een zgn. droogmachine;
- strijkzakken waarvan de politie ambtshalve bekend is dat deze worden gebruikt bij de verpakking van hennep;
- 2 doorzichtige zakken met (per zak) 100 gram aan henneptoppen. Op de zakken stond de tekst “Enemy State” resp. “Dancehall”. Ambtshalve is het de politie bekend dat dit benamingen zijn van soorten hennep;
- meerdere boodschappentassen met gruis en restanten van hennep;
- een doorgeladen vuurwapen aangetroffen, merk Smith & Wesson revolver, model 60 kal.38, verborgen in het bankstel, met 5 patronen;
- 2 losse patronen die in het inbeslaggenomen vuurwapen passen;
- een zakje met hennepgruis;
- 2 snowseals met wit poeder;
- een boterhamzakje met daarin 37,5 witte tabletten;
- verschillende goederen die gebruikt worden bij het exploiteren van hennepkwekerijen, waaronder assimilatielampen, koolstoffilters, diverse soorten afvoerslangen en droogrekken;
- 2 weegschaaltjes, mengbakje en vijzel die gebruikt wordt bij het afwegen van harddrugs;
- 8 snowseals gevuld met cocaïne;
- 10 gram cocaïne, samen met verpakkingsmateriaal, snowseals, vijzel en weegschaal.
Verder blijkt volgens de burgemeester uit de bestuurlijke rapportage dat er concrete aanwijzingen zijn voor drugshandel op het woonwagenterrein en de, mogelijk daarmee verband houdende, aanwezigheid van wapens. In een proces-verbaal van de politie van 25 mei 2020 staat volgens de burgemeester
“Op het woonwagencentrum in [plaats] is kort geleden een aanslag gepleegd waarbij een auto werd vernield door een explosie. De bewoners van het woonwagencentrum zijn angstig en hebben zich bewapend. Bewoners zinnen op wraak”.
Naar aanleiding hiervan en de op het woonwagenterrein aangetroffen goederen en de volgens de burgemeester bestaande samenhang tussen de woning van verzoekster en de andere woningen en opstallen op het woonwagenterrein heeft de burgemeester op 10 juli 2020 het voornemen kenbaar gemaakt om de woning te sluiten voor de duur van vier maanden.
Verzoekster heeft op 17 juli 2020 mondeling haar zienswijze kenbaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft de burgemeester zich onder verwijzing naar artikel 13 van de Opiumwet en naar de Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet 2020 (het beleid), op het standpunt gesteld dat hij bevoegd was de woning voor de duur van vier maanden te sluiten en dat hij dat ook in redelijkheid heeft kunnen doen.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
3. Het gaat hier om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
4. Omdat de woning op korte termijn wordt gesloten als uitvoering wordt gegeven aan het besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
5. Volgens verzoekster was de burgemeester niet bevoegd om over te gaan tot sluiting van haar woning. In de woning van verzoekster is geen handelshoeveelheid drugs aangetroffen. De drugs die is aangetroffen past prima bij een hoeveelheid voor eigen gebruik. Verder zijn er ook geen goederen aangetroffen die het vermoeden dat sprake is van drugshandel rechtvaardigen. Het enkele feit dat er wel een vuurwapen aanwezig was, maakt niet dat sprake was van drugshandel vanuit de woning. Volgens verzoekster ontbreken concrete feiten waaruit zou kunnen blijken dat sprake is of is geweest van drugshandel vanuit haar woning. Volgens verzoekster gaat de burgemeester ook ten onrechte uit van een directe samenhang tussen haar woning en de andere woonwagens en opstallen op het woonwagenterrein. Verzoekster is alleen huurster van haar woonwagen en heeft geen zeggenschap over de andere woningen en opstallen. Dat deze schuurtjes volgens de burgemeester niet werden afgesloten, doet daar niet aan af. Dat de politie berichten heeft ontvangen over drugshandel vanuit het woonwagenkamp is, wat daar ook van zij, te algemeen om de woonwagen van verzoekster direct te linken aan de handel in drugs. Dat het woonwagenterrein geheel omsloten is en via één toegangsweg toegankelijk is, wil niet zeggen dat sprake is van een samenhang tussen alle woningen en opstallen op dat terrein. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat de sluiting van haar woning niet noodzakelijk en niet evenredig is.
6. In artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet staat dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat mag worden aangenomen dat drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking als de aangetroffen hoeveelheid groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, als de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram bij harddrugs en 5 gram bij softdrugs, wordt overschreden (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 14 maart 2018 en 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738 en ECLI:NL:RVS:2018:1125)). 8. In de hier aan de orde zijnde zaak is niet in geschil dat in de woning van verzoekster 0,17 gram cocaïne is aangetroffen. Ook is niet in geschil dat dit zat in één zakje in de broekzak van de broek van de zoon van verzoekster, die daar de nacht voor de politiecontrole had geslapen. Ook is niet in geschil dat in de woning van verzoekster, namelijk onder het matras van het bed waar haar zoon die nacht geslapen had, een vuurwapen aanwezig was.
9. Niet is dus in geschil dat in de woning van verzoekster geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Toch is de burgemeester van mening dat hij bevoegd is de woning van verzoekster te sluiten omdat volgens hem een samenhang moet worden aangenomen tussen de woning van verzoekster en de overige woonwagens en opstallen op het woonwagenterrein en de daarin aangetroffen drugs en drugsgerelateerde goederen. De burgemeester baseert die samenhang op de volgende punten:
- het woonwagenterrein is gelegen op één kadastraal perceel;
- het gehele terrein is eigendom van één partij (de gemeente);
- alle woonpercelen en daarop aanwezig bebouwing zijn op dit perceel gelegen, direct voor en naast het woonperceel van verzoekster;
- de bouwwerken waarin de hiervoor vermelde zaken zijn aangetroffen, bevinden zich in de fysieke nabijheid van het woonperceel van verzoekster;
- het woonwagenterrein is als één geheel omsloten;
- er is maar één toegangsweg die toegang geeft tot het terrein;
- tussen de bewoners van de verschillende woonwagen bestaat veelal een familierelatie;
- in meerdere woonwagens zijn gelijksoortige wapens aangetroffen;
- in meerdere woonwagens zijn drugs en drugsgerelateerde goederen aangetroffen;
- tijdens het onderzoek is gebleken dat veel bijgebouwen op het terrein niet afgesloten zijn en door verschillende personen gebruikt worden;
- op sommige adressen staan personen ingeschreven die er niet wonen en op sommige adressen wonen personen die daar niet staan ingeschreven.
10. De eerste vraag die hier voorligt is dus of de burgemeester op grond van de bovengenoemde punten een ruimtelijke en functionele samenhang tussen de woning van verzoekster en de rest van het woonwagenterrein heeft mogen aannemen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester met de hiervoor vermelde punten vooralsnog onvoldoende heeft gemotiveerd dat die samenhang er is. Er is weliswaar sprake van één kadastraal perceel, met één eigenaar (de gemeente) dat in zijn geheel omsloten is en via één toegangsweg bereikbaar is, maar met het op grond van die omstandigheden aannemen van een ruimtelijke samenhang miskent de burgemeester dat binnen het kadastrale perceel sprake is van een opdeling in verschillende kleinere woonpercelen. Die kleinere percelen worden verhuurd aan verschillende personen en families. De kleinere percelen hebben aparte huisnummers en staan daarmee ook geregistreerd in de basisregistratie personen (brp). Ook leidt de enige toegangsweg naar de verschillende woonwagens, zonder dat het daarvoor nodig is elkaars perceel te betreden. Dit betekent dus dat één kadastraal perceel is opgedeeld in verschillende woonadressen met verschillende huurders waarvan verzoekster er één is en dat zij haar woonwagen kan bereiken zonder een naastgelegen perceel te betreden. Nu verder gesteld noch gebleken is dat de woonwagen en het perceel van verzoekster op een andere manier zodanig met één of meer van de andere woonwagens op het terrein is verbonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gesproken kan worden van een ruimtelijke samenhang tussen de woning van verzoekster en de rest van het woonwagenterrein.
12. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester ook niet voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een functionele samenhang. Dat er familierelaties bestaan tussen verschillende bewoners van het woonwagenterrein is niet in geschil, maar dit is onvoldoende om een samenhang aan te nemen tussen de woning van verzoekster en de rest van het woonwagenterrein. De algemeen geformuleerde vermelding in de bestuurlijke rapportage dat de bijgebouwen bij de verschillende woonwagens niet worden afgesloten en voor iedereen toegankelijk zijn, leidt evenmin tot het aannemen van functionele samenhang. Uit niets is gebleken dat op het perceel van verzoekster bijgebouwen staan waar anderen gebruik van maken en ook is niet gebleken dat verzoekster gebruik maakt van de schuurtjes of bijgebouwen van anderen. De eveneens algemeen geformuleerde vermelding in de bestuurlijke rapportage dat de politie regelmatig signalen kreeg van illegale bewoning of verblijf op deze locatie en de stelling van de burgemeester dat personen verblijven op adressen waar zij niet staan ingeschreven en andersom, leidt ook niet tot het aannemen van functionele samenhang. In het verweerschrift en tijdens de zitting heeft de burgemeester dit geconcretiseerd door te stellen dat de zoon van verzoekster staat ingeschreven op [adres] , maar daar feitelijk niet kan verblijven, gelet op de inrichting van die woning. In reactie hierop heeft verzoekster tijdens de zitting gezegd dat haar zoon staat ingeschreven op het adres [adres] , dat hij daar ook wel verblijft als de kinderen die op nummer [nummer] wonen niet daar verblijven (dan is er wel ruimte voor hem), maar dat hij meestal bij zijn vriendin buiten het kamp verblijft. Verder heeft zij gezegd dat haar zoon slechts af en toe een nachtje bij haar logeert. Dat hij op een meer regelmatige basis bij verzoekster verblijft, zoals de burgemeester meent, vindt de voorzieningenrechter op basis van de informatie in het dossier op dit moment, niet aannemelijk gemaakt.
13. Dat op het woonwagenterrein een auto is ontploft, er sprake is van een dreiging en meerdere bewoners zich vervolgens gelijktijdig hebben bewapend, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig concreet worden gelinkt aan de woning en het perceel van verzoekster om te spreken van een samenhang of gerechtvaardigd vermoeden van drugshandel vanuit de woning van verzoekster. In de woning zijn weliswaar een kleine hoeveelheid harddrugs en een vuurwapen aangetroffen, maar haar zoon heeft schriftelijk verklaard dat die goederen van hem waren en niet van zijn moeder. Gelet op de plaatsen in de woning waar die goederen zijn aangetroffen, de drugs in de broekzak van haar zoon en het vuurwapen onder het matras van het bed waar haar zoon die nacht geslapen had, acht de voorzieningenrechter dit niet onaannemelijk.
14. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat er sprake is van een samenhang tussen de woning en het perceel van verzoekster en de rest van het woonwagenterrein. De rechtspraak waar de burgemeester naar verwijst, maakt dat niet anders. De feitelijke situaties die in die zaken aan de orde waren, zijn zodanig anders dan de feitelijke situatie die hier aan de orde is, dat niet gesproken kan worden van vergelijkbare gevallen.
15. Voor zover de burgemeester in het bestreden besluit ook het standpunt heeft ingenomen dat hij alleen al op basis van wat op het perceel van verzoekster is aangetroffen bevoegd is om dat perceel te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. Uit het vorenstaande blijkt dat de 0,17 gram cocaïne en het vuurwapen met patronen in de woning en het vuurwapen met patronen in de scooter van de zoon van verzoekster zijn die daar slechts af en toe overnacht. Hiermee is eerder aannemelijk dat de aanwezigheid van die goederen het gevolg is van zijn toevallige aanwezigheid op het moment van de politiecontrole dan dat het perceel van verzoekster betrokken is bij drugshandel.
16. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij bevoegd was de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van vier maanden. Er kleeft dus een gebrek aan het bestreden besluit waarvan de voorzieningenrechter op grond van de op dit moment beschikbare informatie betwijfelt of dat in bezwaar kan worden hersteld.
17. De voorzieningenrechter begrijpt dat er, gelet op wat op het gehele terrein is aangetroffen, sprake is van (grote) misstanden op het woonwagenterrein en zij begrijpt ook de vrees van de burgemeester voor escalatie, gelet op het grote aantal (vuur)wapens. Hiermee is het belang van de burgemeester bij sluiting van de betrokken woonwagens duidelijk. Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat de woning en het perceel van verzoekster bij die misstanden betrokken zijn en dat hij ook bevoegd is de woning en het perceel van verzoekster te sluiten. Het belang van verzoekster bij het voorkomen van sluiting van haar woning weegt daarom zwaarder dan het belang van de burgemeester.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dit betekent dat de burgemeester de woning van verzoekster niet mag sluiten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1).